Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Tweede Kamer der

Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA 's-GRAVENHAGE

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

19 december WV 2002-00489 M 2002

Onderwerp

BTW-nultarief voor biologisch geteelde voedingsmiddelen

Op 21 november jl. heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tijdens de behandeling van zijn begroting toegezegd zijn collega van Financiën te zullen verzoeken om de Kamer te informeren over de standpunten van andere EU-lidstaten inzake het afschaffen van BTW - dat wil zeggen het toepassen van een BTW-nultarief - op biologisch geteelde voedingsmiddelen. Bij deze brief doe ik u die informatie toekomen.

Het gaat hierbij om een toezegging van mijn ambtsvoorganger in zijn notitie "Diverse BTW-tariefonderwerpen" (Kamerstukken II 1999/00, 27 222, nr. 1, blz. 6/7). Aanleiding voor die toezegging vormde de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Dijke c.s. - Kamerstukken II 1999/00, 26 800, nr. 25 - om "te onderzoeken of in Europees verband biologische producten onder het BTW-0-tarief kunnen worden geplaatst". In genoemde notitie wordt geconstateerd dat de zesde BTW-richtlijn een nultarief voor biologisch geteelde voedingsmiddelen niet toestaat en dat een verzoek aan de Europese Commissie om een dergelijke mogelijkheid in de Europese regelgeving te introduceren - gelet op het negatieve standpunt van de Commissie met betrekking tot een destijds door Nederland gewenst BTW-tariefonderscheid tussen milieuvriendelijk opgewekte stroom (groene stroom) en conventionele stroom - slechts kansrijk is indien andere lidstaten bereid zijn om een dergelijk verzoek te ondersteunen. Om hier duidelijkheid over te verkrijgen is aan andere lidstaten gevraagd welk standpunt zij hierover innemen en of ze bereid zijn Nederland te steunen indien zou worden besloten de Commissie te vragen het initiatief voor regelgeving terzake te nemen.

De ontvangen reacties zijn niet positief. Enkele grote lidstaten hebben aangegeven de grootst mogelijke reserves te hebben en een dergelijk voorstel niet wenselijk te achten. Onder meer de volgende argumenten worden aangevoerd. Het voorstel zou een inbreuk vormen op de algemene principes van het BTW-systeem en zelfs zodanig - aldus een grote lidstaat - dat het systeem daarmee betwistbaar wordt. Voorts wordt opgemerkt dat de BTW nauwelijks geschikt is als middel om te sturen en dat de positieve effecten geenszins duidelijk zijn. De BTW is slechts één onderdeel van de prijs, naast vele andere, terwijl niet kan worden zekergesteld dat een BTW-verlaging ook in de prijs zal worden doorgegeven. Een grote lidstaat gaf ook aan dat, indien een onderdeel van het voorstel zou zijn om niet-biologische producten hoger te belasten dan thans het geval is in die lidstaat, het onwaarschijnlijk zou zijn dat daaraan steun zou worden gegeven. Voorts wordt gewezen op de moeilijkheid van een te maken onderscheid tussen biologische en niet-biologische producten, op problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid, alsook op de misbruikgevoeligheid. Ook wordt opgemerkt dat het introduceren van allerlei bijzondere regelingen zou moeten worden vermeden omdat die strijdig zijn met het streven naar vereenvoudiging, en dat er wel belangrijker zaken nog te regelen zijn. Met soortgelijke argumenten hebben enkele kleinere lidstaten eveneens een negatief oordeel uitgesproken, waarbij ook nog het budgettaire aspect als bezwaar wordt genoemd. Positieve reacties zijn derhalve niet ontvangen. Gezien de ontvangen negatieve reacties, lijkt het weinig zinvol alsnog bij de lidstaten die niet hebben gereageerd aan te dringen op een standpunt terzake.

Gelet op het vorenstaande lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd dat weinig tot geen steun mag worden verwacht van een eventueel Nederlands verzoek aan de Europese Commissie - waarvan overigens bekend is dat zij een tegenstander is van nultarieven in de BTW - om een regeling op dit punt te entameren, ook al omdat voor regelgeving op fiscaal terrein unanimiteit vereist is.

Wellicht ten overvloede wijs ik u hier nog op de brief van 1 maart 2002 (ons kenmerk WV 2001-00733 U) van mijn ambtsvoorganger, waarin ook enige voetangels en klemmen zijn aangegeven als het gaat om BTW-tariefdifferentiatie. In die brief is aangegeven dat de Europese Commissie van mening is "dat het debat over de doeltreffendheid van een verlaagd BTW-tarief in het algemeen, moet worden meegenomen in de evaluatie van het experiment met het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten die in het najaar 2002 zal aanvangen". Inmiddels is duidelijk dat dit experiment met een jaar zal worden verlengd om daarmee een goede evaluatie in 2003 mogelijk te maken.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Financiën,

Steven R.A. van Eijck