Ministerie van Financiën

Persbericht

PERS-2002-298

Den Haag, 19-12-2002

Antwoorden op kamervragen over bedrijfsopvolging en de successiewetgeving

VRAGEN


1






Heeft u kennisgenomen van het artikel (Telegraaf, 30 november jl., Aanpassing erfrecht zelfstandige baas) waarin verslag wordt gedaan van uw voorstel aangaande bedrijfsopvolging?


2






Hoe verhoudt dit voorstel zich met het aangekondigde onderzoek, zoals voorgesteld in de motie Van Vroonhoven (28607, nr. 49) op het Belastingplan 2003, waarin werd verzocht om een integrale visie op de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten?


3

Wat is het budgettair beslag dat met een dergelijke tariefsverlaging gemoeid is?


4

Wat is de relatie van dit voorstel met de voorgestelde lastenverlichting per 2005, zoals vastgelegd in het strategisch akkoord?

ANTWOORDEN


1
Ja.


2

In het artikel van de Telegraaf heb ik uiteengezet hoeveel belang ik hecht aan een adequate oplossing voor eventuele problemen op het terrein van de bedrijfsopvolging, daar waar het de heffing van successie- en schenkingsrecht betreft. Ik heb daarbij, als voorbeeld van een potentieel knelpunt, aangegeven dat het nu vaak zeer onaantrekkelijk is een eigen zaak bij overlijden (of via een schenking) aan een nieuwe eigenaar na te laten of over te dragen. Indien de verkrijger namelijk niet tot de directe familiegroep behoort, is een tarief van 41% tot 68% van toepassing. Dit zou bedrijfsoverdrachten buiten de directe familiegroep kunnen frustreren en daarom heb ik aangegeven dat een tariefsverlaging een mogelijke oplossing zou zijn voor (een deel van) de problemen die zich kunnen voordoen bij bedrijfsopvolging in de successiewetgeving. Bij de uitvoering van de motie Van Vroonhoven-Kok c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2002-2003, 28 607 en 28608, nr. 49) zullen naast de eventuele knelpunten in de sfeer van het successierecht uiteraard ook de doorschuifmogelijkheden in de inkomstenbelasting, de knelpunten bij echtscheiding van de ondernemer en de opvolging bij de ter beschikkingstellingsregeling worden bezien.


3

Het budgettaire beslag van een tariefsverlaging van tariefgroep III in de Successiewet 1956 van 41-68% tot 25-53% bedraagt ca. ¤ 150 miljoen. In tariefgroep III worden belast verkrijgingen door personen die niet behoren tot de directe familiegroep van de erflater, zoals neven, nichten en derden.


4

Ik heb uiteengezet hoeveel belang ik hecht aan een oplossing voor eventuele problemen bij bedrijfsopvolging, mede vanwege het belang van het midden- en kleinbedrijf voor de economie. Het wegnemen van knelpunten op dit punt heeft een positieve invloed op de vermindering van administratieve lasten en een goed ondernemingsklimaat met ruimte voor ondernemen, twee belangrijke doelstellingen uit het Strategisch Akkoord. Een definitieve beslissing over de aanwending van de budgettaire ruimte die per 2005 in het Strategisch Akkoord was ingeruimd, kan pas genomen worden als een meer compleet beeld bestaat van de budgettaire effecten van alle wijzigingen die in het kader van de voorgenomen herziening van de Successiewet 1956 aan de orde zijn. Ook bestaat dan, mede aan de hand van de uitkomsten van het hiervoor genoemde onderzoek, zicht op de reële knelpunten in de sfeer van de bedrijfsopvolging.