Gemeente Rotterdam

Ondanks verdubbeling onvoldoende slaapplaatsen

(19-12) De afgelopen jaren heeft er een verdubbeling plaatsgevonden van het aantal opvangplaatsen in Rotterdam: in 2001 waren er 193 plaatsen in de nachtopvang (exclusief winteropvang), 180 plaatsen in sociale pensions en internaten en ruim 500 plaatsen in de dagopvang. Het aantal plaatsen in de nachtopvang is nog altijd niet voldoende om iedereen die dat wil een bed te bieden. Het lijkt er op dat iedere extra voorziening snel volledig bezet is. Ook blijkt uit onderzoek dat het aantal illegalen in de opvang relatief klein is en dus niet de reden kan zijn van het tekort.

De Sociaal-wetenschappelijke Afdeling (SWA) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in samenwerking met het Instituut Voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving (IVO) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de populatie dak- en thuislozen in Rotterdam. Uit het onderzoek blijkt allereerst dat er onduidelijkheid bestaat over hoe in onderzoeken dak- en thuisloosheid moet worden gedefinieerd. Uniforme registratie wordt daardoor bemoeilijkt.

In het onderzoek is ervoor gekozen de telling aan te vangen met een brede werkdefinitie: dak- en thuisloos zijn alle personen die in het jaar 2001 minimaal één maal als bezoeker geregistreerd staan bij de dag- en nachtopvangcentra van de maatschappelijke opvang in Rotterdam. Aldus kwam voor 2001 een jaarcijfer dak- en thuisloosheid naar voren van 4.607 personen in totaal (opgebouwd uit exclusieve aantallen bezoekers van de dag- en nachtopvang, de bewoners van sociale pensions en door buitenmedewerkers van instellingen aangetroffen buitenslapers). Hiervan zijn er zon 1.500 die specifiek gebruik maken van de nachtopvang. 93% van de bezoekers van de nachtopvang bezocht tevens de dagopvang. Daarnaast werd de dagopvang bezocht door meer dan 2.500 personen die niet als dakloze geregistreerd staan, waarbij het waarschijnlijk voor een belangrijk deel gaat om mensen die tot de categorie thuislozen moeten worden gerekend. Van de 4607 in 2001 geregistreerde personen, kunnen er 1114 tot de vaste kern worden gerekend, ofwel 24 % van het jaarcijfer.

Verder blijkt uit het onderzoek blijkt dat bij twee jaar dak- en thuisloos zijn een soort kritisch punt bereikt wordt. Wie dan dak- en thuisloos is, blijkt zozeer ingesteld geraakt op het dakloze bestaan dat de motivatie en vaardigheden om weer onder dak te komen, sterk afnemen.

Dakloosheid kan ontstaan in verschillende levensfasen. De belangrijkste levensfasen voor het begin van dakloosheid liggen tussen 13 en 30 jaar en tussen 40 en 55 jaar. Degenen die voor hun twintigste levensjaar dakloos werden, zijn in meerderheid zelf van huis of uit kindertehuizen weggelopen. Bij degenen die op latere leeftijd dakloos werden, was dat vooral noodgedwongen. Belangrijke factoren die daarbij een rol spelen zijn: alcohol- of drugsverslaving, scheiding of overlijden van partner, conflicten met huis- of buurtgenoten, financiële problemen (huurschuld) en gezondheidsproblemen (vooral psychisch). Vaak was er op dat moment sprake van meerdere problemen tegelijk. Als verklaring voor het voortduren van de dakloosheid worden vooral berusting, uitzichtloosheid en financiële problemen genoemd.

Een opvallende uitkomst van het onderzoek is het grote aantal bezoekers in de dagopvang, dat voor ongeveer de helft bestaat uit mensen die niet als bezoeker van de nachtopvang geregistreerd staan. Hieruit mag worden afgeleid dat de dagopvang in een grote behoefte voorziet. Gezien het grote aantal diensten dat de bezoekers wordt aangeboden, lijkt de dagopvang dé plek van waaruit gerichte hulpverlening aan dak- en thuislozen kan worden gecoördineerd.