Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Directie West en Midden Europa

Bureau West-Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum

20 december 2002

Auteur

Drs. L. d'Huy

Kenmerk

DWM/925-02

Telefoon

3485351

Blad


1/2


Fax

3486233

Bijlage(n)


1


E-mail

DWM@minbuza.nl

Betreft

Beantwoording van vragen van het lid Jurgens (PvdA) over de tenuitvoerlegging door Turkije van vonnissen van het Europese Hof van de Rechten van de Mens

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen, gesteld door het lid Jurgens, over de tenuitvoerlegging door Turkije van vonnissen van het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Deze vragen werden ontvangen op 12 november 2002.De Minister van Buitenlandse Zaken

Mr. J.G. de Hoop Scheffer

Antwoord van de heer De Hoop Scheffer, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van kamerlid Jurgens (Partij van de Arbeid) over Turkije

Vraag 1

Heeft de regering kennis genomen van Resolutie 1297 (2002), aanvaard door de Parlementaire assemblee van de Raad van Europa op 23 september 2002, handelend over de tenuitvoerlegging door Turkije van vonnissen van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM)?

Antwoord

Ja.

Vraag 2

Deelt de regering de zorgen van de Assemblee over het feit dat een groot aantal beslissingen van het EHRM door Turkije niet word geïmplementeerd, waaronder beslissingen die schendingen betreffen van art.3 (verbod van foltering), art. 6 (recht op een eerlijk proces) en art. 10 (vrijheid van meningsuiting) van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens?

Antwoord

Ja.

Vraag 3

Is de regering bereid zowel in het Comité van Ministers van de Raad van Europa als bilateraal bij de Turkse regering uitdrukking te geven aan haar bezorgdheid dat het in een groot aantal gevallen misachten van beslissingen van het EHRM door een lidstaat van de Raad van Europa het gezag van het Hof ondermijnt, terwijl juist nu vanuit de lidstaten in Centraal- en Oost-Europa, die pas onlangs de jurisdictie van het EHRM hebben aanvaard, veel gevallen van vermeende schending van het Verdrag aan het Hof worden voorgelegd, en het gezag van het EHRM daarom onbetwistbaar moet zijn?

Antwoord

Nederland acht naleving van de uitspraken van het Hof van groot belang. Nederland dringt er binnen het Comité van Ministers op aan dat lidstaten die in gebreke blijven, zoals Turkije, haast maken met naleving van de uitspraken van het Hof. In bilaterale contacten met Turkse autoriteiten wordt regelmatig aandacht gevraagd voor die aspecten van de mensenrechtensituatie in Turkije waarover aan Nederlandse zijde zorgen bestaan. Daarin zal ook de niet-naleving van Hofuitspraken worden meegenomen. Overigens zal één dezer dagen in het Turkse parlement een wetsvoorstel worden behandeld inzake het recht op heropening van rechtszaken na een uitspraak van het Europese Hof met terugwerkende kracht.

===