Ministerie van Justitie

Van rechtbank naar kanton
Evaluatie van de competentiegrensverhoging voor civiele handelszaken in 1999

R.J.J. Eshuis, G. Paulides

Onderzoek en beleid, nr. 203

Bestelwijze

Samenvatting

In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van de evaluatie van de competentiegrensverschuiving, in 1999, voor civiele handelszaken. Vóór 1999 werden dergelijke geschillen, indien ze een bedrag tot 5.000 gulden betroffen, door de kantonrechter behandeld. Was er sprake van een hoger financieel belang, dan diende zon zaak behoudens enkele uitzonderingen bij de arrondissementsrechtbank te worden aangebracht. Met competentiegrens wordt in dit rapport de wettelijk vastgestelde (financiële) grens bedoeld die bepaalt of een zaak door de kantonrechter of door de arrondissementsrechter wordt behandeld. De grens bepaalt tevens of rechtzoekenden verplicht zijn zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen. Bij de rechtbank geldt die verplichting. Bij de kantonrechter zijn partijen vrij in de keuze van juridische bijstand en kunnen ze hun zaak desgewenst ook geheel zelfstandig bepleiten.

In 1999 werd de competentiegrens opgetrokken van 5.000 naar 10.000 gulden, zodat handelsgeschillen met een financieel belang van 5.000 tot en met 10.000 gulden niet langer onder het regime van de arrondissementsrechtbank vielen, maar voortaan door de kantonrechter werden behandeld. Daarmee kwam de verplichting zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen te vervallen.

Het doel van de maatregel

De competentiegrens is in het verleden regelmatig aangepast in verband met inflatie. De wijziging van de competentiegrens in 1999 was echter meer dan een correctie voor inflatie. Aan de aanpassing lag een advies (commissie-Van Delden, 1997) ten grondslag dat voorzag in een gefaseerde verhoging van de competentiegrens naar 25.000 gulden. Dat advies betrof een uitwerking van een aanbeveling van de werkgroep-Cohen, die beoogde de marktwerking in de juridische dienstverlening te bevorderen. Het doorbreken van het domeinmonopolie van de advocatuur zou, zo was de gedachte van de werkgroep, tot meer concurrentie en een betere prijskwaliteitverhouding in de juridische dienstverlening leiden. Een verwachting die door de commissie-Van Delden werd getemperd: de impact van de competentiegrensverhoging voor handelszaken zou te gering zijn om tot wezenlijke veranderingen in de markt van juridische dienstverlening te leiden. De door de commissie voorgestelde competentiewijziging werd primair gemotiveerd door de vaststelling dat onder de verplichte procesvertegenwoordiging de kosten-batenverhouding in zaken met een relatief laag financieel belang al snel zoek was. Door rechtzoekenden de mogelijkheid te bieden goedkopere dienstverleners (zoals
gerechtsdeurwaarders) in te schakelen, of geheel zelfstandig te procederen, zouden kosten meer in verhouding kunnen worden gebracht met het bedrag dat de inzet is van de procedure. In de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging wordt het bevorderen van de marktwerking niet als zelfstandig doel genoemd. De maatregel werd gemotiveerd in termen van laagdrempeligheid en geschilbeslechting op maat. De aan de maatregel ten grondslag liggende beleidstheorie lijkt te zijn dat partijen de grotere keuzevrijheid zullen benutten (keuze op maat) en dat het benutten van die alternatieven hun een kostenvoordeel zal opleveren. Het begrip laagdrempeligheid moet mogelijk breder worden opgevat dan louter in termen van financiële drempels en zou kunnen verwijzen naar (veronderstelde) eigenschappen van de kantonrechtspraak, zoals informaliteit en snelheid. Dergelijke eigenschappen worden genoemd in studies en beleidsstukken die in het kader van de competentiegrensverschuiving werden opgesteld, maar in de Memorie van Toelichting niet geëxpliciteerd.
In de Memorie van Toelichting wordt wel ingegaan op de behoefte aan evaluatieonderzoek. Besluitvorming over eventuele verdere verhoging van de competentiegrens in de richting van 25.000 gulden wordt van de uitkomsten van dat onderzoek afhankelijk gemaakt. Het onderhavige onderzoek beoogt die functie te vervullen. Gezien het proces van doelverschuiving dat tijdens de beleidsvorming plaatsvond, beperkt het onderzoek zich niet strikt tot de evaluatie van de formele, in de Memorie van Toelichting genoemde doelen. Ook aspecten als marktwerking en prijs-kwaliteitverhouding worden in beschouwing genomen.

Opzet van het onderzoek

In de evaluatie staat de vraag centraal of de maatregel effectief blijkt (wordt het beoogde doel bereikt?) en in hoeverre sprake is van bijwerkingen. Daarnaast wordt het empirisch materiaal gebruikt om achterliggende veronderstellingen te toetsen. Immers, met het oog op eventuele volgende competentiegrensverhogingen is inzicht in de werking van de maatregel en hoe neveneffecten ontstaan van een zeker zo groot belang als puur het vaststellen of de geformuleerde doelen worden bereikt. In principe kunnen bij maatregelen als deze tal van mogelijke bijwerkingen worden bedacht. Op welke daarvan het onderzoek zich concentreert, is altijd in enige mate arbitrair. Dat is in dit geval niet anders. In het licht van doel en taakstelling van het WODC is de aandacht gericht op die aspecten waar een maximale opbrengst in termen van kennis en inzicht werd verwacht.
De kern van het onderzoek is de vergelijking van de rechtsgang bij rechtbank en kantongerecht. De competentiegrensverschuiving bood de mogelijkheid die vergelijking te doen op basis van een gelijke groep van zaken: het segment van handelszaken met een financieel belang van 5.000 tot en met 10.000 gulden. Tevens
kon worden nagegaan in hoeverre verschillen in de rechtsgang, die uit het onderzoek naar voren zouden komen, te maken hadden met de werkwijze van advocaten, deurwaarders en zelfstandig procederende partijen. Ook relaties met het type geschil en de partijconstellatie zijn onderzocht.
Vanzelfsprekend is eveneens aandacht geschonken aan de organisatorische consequenties van de maatregel; met name het verdwijnen van een fors aantal zaken bij de rechtbanken, de gevolgen in termen van personele capaciteit en de gevolgen voor de gemiddelde zaakszwaarte, die zich doorvertaalt in de budgetten van de rechtscolleges.

Resultaten

In algemene zin kan de competentiegrensverschuiving als effectief worden beschouwd, in die zin dat partijen inderdaad op grote schaal andere juridische dienstverleners dan advocaten inschakelen. Gedaagden zijn bovendien op grote schaal zonder juridische bijstand gaan procederen. De keuzevrijheid met betrekking tot het inschakelen van juridische dienstverleners wordt benut en de kosten die partijen daarvoor maken zijn gedaald. Ook de kortere en minder gecompliceerde procedures onder het regime van kantonrechters dragen bij aan de kostenbesparing voor rechtzoekenden, evenals de lagere griffierechten.

De meest in het oog springende bijwerking van de maatregel is de sterke stijging van het aantal zaken in het verschoven zaakssegment. Een andere bijwerking betreft de kwalitatieve veranderingen in de wijze waarop zaken worden behandeld en afgedaan. En tot slot is sprake van een aantal organisatorische effecten met betrekking tot capaciteit en werklast, zowel bij de rechtbanken (waar zaken verdwenen) als bij de kantongerechten (waar zaken bijkwamen).

Keuze van juridische bijstand

Uit het onderzoek blijkt dat met het wegvallen van de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat, rechtzoekenden ook aanzienlijk minder beroep zijn gaan doen op advocaten. In de nieuwe situatie schakelt 71% van de eisers een gerechtsdeurwaarder in, slechts 16% een advocaat. Eisers maken nauwelijks gebruik van de mogelijkheid hun zaak geheel zelf te behartigen (ze doen dat in slechts 1% van de zaken). Wel wordt op enige schaal (12%) gebruik gemaakt van de mogelijkheid een andere gemachtigde in te schakelen; dat kan bijvoorbeeld een juridisch geschoolde kennis zijn, of een bedrijfsjurist.
Dat eisers zich zo massaal tot de gerechtsdeurwaarder wenden, lijkt mede te worden veroorzaakt doordat meer dan de helft van de procedures incassozaken zijn. In die zaken hebben eisers reeds voordat het tot een gerechtelijke procedure komt een deurwaarder ingeschakeld. Moesten ze vroeger, wanneer zon zaak voor de rechter werd gebracht, alsnog een advocaat inschakelen, nu kan de deurwaarder deze zaken zelf behandelen. Ook eisers die in het buitengerechtelijk voortraject geen deurwaarder inschakelen, komen veelal toch bij de deurwaarder terecht in verband met het uitbrengen van de dagvaarding. In de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, kon weliswaar nog gebruik worden gemaakt van de zogenaamde formulierdagvaarding waarbij geen deurwaarder hoeft te worden ingeschakeld maar van die mogelijkheid werd weinig gebruik gemaakt. Voor gedaagden ligt het patroon heel anders. De zich verwerende gedaagden behartigen in de helft van de gevallen hun zaak zelfstandig. Maken ze gebruik van juridische bijstand, dan kiest de helft van de verweerders voor een advocaat. Ook gerechtsdeurwaarders worden veel ingeschakeld: één op de drie verweerders met juridische bijstand laat zich bijstaan door een deurwaarder. Ondanks het feit dat gedaagden nog relatief vaak een advocaat inschakelen, lijkt de competentiegrensverhoging vooral voor gedaagden een gunstiger kostenplaatje op te leveren. Niet alleen besparen veel gedaagden kosten door zonder juridische bijstand te procederen, bij het kantongerecht zijn ze bovendien anders dan eisers geen griffierechten meer verschuldigd. Kunnen gedaagden in de nieuwe situatie zonder noemenswaardige kosten verweer voeren, toch verweert het merendeel zich niet. Het verstekpercentage vertoont een lichte daling (van 62% bij de rechtbank naar 56% bij het kantongerecht), maar het percentage zaken waarin daadwerkelijk verweer wordt gevoerd, is niet toegenomen. Kennelijk is de kostenfactor slechts van ondergeschikt belang voor de keuze al dan niet verweer te voeren.

Toename van het aantal zaken

Ten gevolge van de competentiewijziging verdwenen bij de rechtbanken zon 9.000 zaken. Naast rolzaken (dagvaardingszaken) betreft het enkele honderden incassokort- gedingen. In 1999 stroomden bij de kantongerechten 14.750 zaken in het nieuwe segment in; in de jaren erna waren dat er 16.800 (in 2000) en 18.800 (in 2001). Het aantal zaken met een financieel belang tussen 5.000 en 10.000 gulden is dus sterk gestegen.
Betekent dit dat de maatregel als effect heeft dat zaken die voorheen niet voor de rechter zouden zijn gebracht, dat nu wel worden? Hoe redelijk die gedachte ook is bij lagere kosten en meer keuzevrijheid met betrekking tot de procesvertegenwoordiging lijkt de drempel te worden verlaagd zon aanzuigende werking kon niet worden aangetoond. De stijging van het aantal zaken in het verschoven segment laat zich afdoende verklaren door migratie-effecten: verschuivingen uit andere zaakssegmenten dan die waarop de competentiewijziging betrekking had. Uit de instroomcijfers van kantongerechten kan worden afgeleid dat gelijktijdig met de forse groei van het aantal zaken in het verschoven segment een opvallende daling plaatsvond van het aantal zaken dat in andere segmenten instroomde. We zoeken de verklaring primair in de praktijk die in het verleden bestond om het financieel belang van geschillen kunstmatig onder de 5.000 gulden te houden zodat ze door de kantonrechter in plaats van door de rechtbank werden behandeld. Met de verhoging van de competentiegrens was dat niet langer nodig en verschoof een deel van de instroom in het segment beneden 5.000 gulden naar het segment van 5.000 tot 10.000 gulden. De idee van een aanzuigende werking een stijging van de instroom doordat zaken die vroeger niet aan de rechter werden voorgelegd dat nu wel worden kan slechts standhouden onder de veronderstelling dat zij wordt verhuld door een forse autonome daling in de vraag naar gerechtelijke geschilbeslechting in civiele zaken. Dan wordt het ene lastig verklaarbare verschijnsel verklaard door een ander onverklaard verschijnsel op te voeren. Hoewel enig aanzuigend effect uitdrukkelijk niet kan worden uitgesloten, is het op basis van het empirisch materiaal minder aannemelijk dat dit effect werkelijk substantieel zou zijn.

Veranderingen in de behandeling van zaken

In de rechtsgang in geschillen met een financieel belang van 5.000 tot 10.000 gulden is, sinds die door de kantonrechter worden behandeld, een aantal in het oog springende veranderingen opgetreden. Veel vaker dan bij de rechtbank het geval was, is er sprake van een procedure met twee conclusiewisselingen en een eindvonnis. Veel minder vaak is sprake van een comparitie na antwoord een mondelinge behandeling in een vroeg stadium van de procedure en veel minder zaken worden geroyeerd. Dat laatste impliceert dat minder zaken door de partijen onderling worden geschikt. Over het algemeen worden zaken bij de kantonrechter met minder complicaties, en aanzienlijk vlotter afgedaan dan bij de rechtbank het geval was: de mediane doorlooptijd in contradictoire zaken met een financieel belang van 5.000 tot 10.000 gulden daalde van 14 maanden (rechtbankafdoeningen in 1996) naar 6 maanden (kantonafdoeningen in 2000).
Een deel van de gesignaleerde verschillen in de rechtsgang heeft te maken met het feit dat partijen zich in kantonzaken niet door advocaten hoeven te laten vertegenwoordigen. Dat geldt zeker voor het bereiken van schikkingen en royementen. Advocaten spelen daarbij een actieve rol. Nu partijen niet langer verplicht zijn een advocaat in de arm te nemen (en dat meestal ook niet meer doen) worden minder zaken dan voorheen op verzoek van de partijen geroyeerd. Bij de kantonzaken is er een duidelijke relatie tussen juridische bijstand en de mate waarin zaken worden geroyeerd. Wanneer beide partijen, net als bij de rechtbank, door een advocaat worden bijgestaan, stijgt het percentage royementen tot een niveau dat dicht bij dat van de rechtbank ligt. Ook is er een verband tussen advocaten en het optreden van complicaties in de procedures. Waar men bij hen die zonder juridische bijstand procederen maar weinig bijzondere proceshandelingen in het onderzoek is gekeken naar incidentele eisen, eisen in reconventie, deskundigenonderzoeken en enquêtes tegenkomt, ziet men die aanmerkelijk meer wanneer advocaten de juridische bijstand verlenen. Dit lijkt te duiden op een kwalitatief verschil in de wijze waarop de belangen van partijen worden behartigd. Naast advocaten en doe-het-zelvers zij die zonder juridische bijstand procederen is in het onderzoek ook naar deurwaarders en naar andere gemachtigden gekeken. In grote lijnen tendeert het procesgedrag van gerechtsdeurwaarders wat meer in de richting van advocaten en dat van andere gemachtigden in de richting van doe-het-zelvers.

Werklasteffecten

Te verwachten viel dat de verschuiving van een fors aantal zaken van rechtbanken naar kantongerechten gevolgen zou hebben voor de werklast bij deze colleges. In de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging wordt daar ook aandacht aan besteed. Naar verwachting zou, in het kielzog van de zaken, ook personeel van rechtbanken doorstromen naar kantongerechten. Uit het onderzoek blijkt dat dit niet is gebeurd: de personele capaciteit van de civiele rechtbanksectoren werd niet teruggebracht en die van de kantongerechten niet uitgebreid. De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat bij rechtbanken, onder de bestaande personeelsschaarste en achterstanden, bij het wegvallen van een deel van de instroom van zaken niet automatisch een personeelsoverschot ontstond.
Ook werd in de Memorie van Toelichting te weinig rekening gehouden met de budgetteringssystematiek van rechtbanken en kantongerechten. De verwachte doorstroming van personeel zou volgens de Memorie budgetneutraal zijn. Echter, de gemiddelde behandeltijden die basis zijn voor de budgettering voor kantonzaken zijn aanzienlijk korter dan die voor rechtbankzaken. Op basis van de destijds geldende behandeltijden zou een gemiddelde zaak bij het kantongerecht slechts half zoveel capaciteit vergen als bij de rechtbank. Maar ook die behandeltijden zelf dienden na de competentiewijziging te worden herijkt: de maatregel heeft immers tot gevolg dat zowel bij rechtbanken als bij kantongerechten de gemiddelde zaakszwaarte omhooggaat. De gemiddelde behandeltijden zijn inmiddels ook gestegen. De behandeltijd voor zaken in het verschoven segment zal echter gezien de werkwijze van kantonrechters, de geringere hoeveelheid procedurele complicaties en het verdwijnen van de meervoudige behandeling zijn gedaald. De verhoging van de competentiegrens lijkt derhalve niet als budgetneutraal, maar als kostenbesparend te moeten worden beschouwd. Omdat in 1999 de totale instroom van handelszaken bij rechtbanken en kantongerechten daalde, heeft het feit dat de beoogde doorstroming van personeel niet plaatsvond geen negatieve consequenties gehad. Voor rechtbanken is er zelfs een positief effect: men kwam capacitair wat ruimer in de jas te zitten en heeft in 1999 en 2000 de werkvoorraden met ruim 8.000 zaken terug kunnen brengen. Indien direct met de verhoging van de competentiegrens naar rato personeel zou zijn vertrokken naar de kantons, zou een negatief effect bij de rechtbanken zijn opgetreden: de verhouding tussen het instroomvolume en de voorraad onderhanden werk zou ongunstiger zijn geworden, met langere doorlooptijden als gevolg.

Bij een volgende verhoging van de competentiegrens De bijdrage van dit onderzoek aan de besluitvorming over een eventuele volgende verhoging van de competentiegrens ligt in het via empirisch onderzoek in kaart brengen van effecten en bijwerkingen van die maatregel. Het onderzoek maakt duidelijk in hoeverre de doelstellingen achter de maatregel worden bereikt en met welke effecten rekening dient te worden gehouden. Over de meer subjectieve component van zon beslissing (de wenselijkheid van laagdrempelige rechtspraak, betere marktwerking of grotere keuzevrijheid) kan het onderzoek geen oordeel vellen.

In algemene zin blijkt uit het onderzoek dat de verhoging van de competentiegrens er zoals beoogd toe leidde dat partijen meer keuzevrijheid kregen ten aanzien van de juridische bijstand en daar ook daadwerkelijk gebruik van maakten. Zij kunnen tegen lagere kosten hun recht zoeken en daarbij is bovendien sprake van aanzienlijk kortere procedures dan voorheen het geval was. Dat het procederen in zaken met financieel belang tussen 5.000 en 10.000 gulden aantrekkelijker is geworden, moge blijken uit de sterk groeiende omvang van dit zaakssegment. De forse stijging van het aantal zaken is een niet beoogd en onverwacht effect. Doordat zich gelijktijdig met de competentiegrenswijziging een daling voordeed in de totale instroom van handelszaken, heeft de wijziging tamelijk soepel en probleemloos kunnen verlopen. Voor ons onderzoek heeft dit ook consequenties. De daling van de instroom heeft mogelijk een aantal neveneffecten van de competentiewijziging zoals capaciteitsfricties voorkomen. Ook resteert enige onzekerheid over de mogelijke aanzuigende werking van de maatregel. Duidelijk is dat de maatregel bevorderlijk is voor de doorlooptijden en de efficiency van de rechtspleging in het verschoven zaakssegment. Voor een integraal en evenwichtig oordeel over de maatregel ware het wenselijk ook een duidelijke conclusie te kunnen trekken over de kwaliteit van de rechtspleging in het verschoven segment. Die laat zich echter minder gemakkelijk meten en kwantificeren.
De verplichte procesvertegenwoordiging diende onder meer een eerlijk proces en de gelijkheid van partijen te waarborgen. De ontstane mogelijkheid om zonder juridische bijstand of met andere belangenbehartigers dan advocaten recht te zoeken lijkt ertoe te leiden dat kwaliteitsverschillen in de belangenbehartiging ontstaan; met name waar partijen zelf procederen of een eigen gemachtigde inschakelen, wordt bijvoorbeeld weinig gebruik gemaakt van bijzondere proceshandelingen. Het type juridische bijstand is weliswaar een vrije keuze van de rechtzoekende, toch kan een
minder bevredigende rechtsgang hun vertrouwen in het recht schaden. Voorts valt waar te nemen dat minder zaken een behandeling ter comparitie kregen en in minder zaken een schikking tussen partijen werd bereikt. Dat zijn elementen die over het algemeen geacht worden positief bij te dragen aan effectieve geschilbeslechting en acceptatie van de uitkomsten ervan.

Recente ontwikkelingen

Tussen het moment waarop de in dit rapport geëvalueerde competentiegrensverhoging plaatsvond en de publicatie van dit onderzoek, is in de civiele rechtspleging het nodige veranderd. Per 1 januari 2002 zijn de kantongerechten bestuurlijk onderdeel geworden van de rechtbank en is, met de herziening van het burgerlijk procesrecht, het procesrechtelijk regime van rechtbank en kantongerecht geharmoniseerd. Op dezelfde datum maakte ook de gulden plaats voor de euro, waarbij de competentiegrens werd verhoogd van 10.000 gulden naar 5.000 euro. Aan de algemene conclusies van ons onderzoek doen deze veranderingen geen afbreuk. Wel zal de herziening van het burgerlijk procesrecht tot de nodige veranderingen leiden ten aanzien van het in dit rapport beschreven procesverloop. De belangrijkste daarvan worden behandeld in het slothoofdstuk. Downloads van het rapport (pdf)

WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl Redacteur: Hans van Netburg

Laatst gewijzigd: 23-12-2002