EIM

Persbericht

Ondernemers en voorzieningen tegen onvoorziene inkomensrisico's

9-1-03

nummer: 2172

De regelingen met betrekking tot uitkeringen aan zieke en langdurig arbeidsongeschikte werknemers staan volop in de belangstelling. De werkgevers kregen in de loop van de jaren een grotere financiële verantwoordelijkheid en meer verantwoordelijkheid ten aanzien van preventie en reïntegratie. Overeind is gebleven dat werknemers een wettelijk geregeld recht hebben op inkomen in geval van ziekte of langdurige arbeidsongeschiktheid. Net als werknemers lopen ondernemers het risico als gevolg van ziekte of langdurige arbeidsongeschiktheid niet te kunnen werken en inkomen te missen. Voor de meeste ondernemers gelden echter niet de voorzieningen van de Ziektewet en de WAO. Zij kunnen zich vrijwillig tegen inkomensverlies in geval van ziekte of een ongeval verzekeren. Langdurig arbeidsongeschikte ondernemers kunnen een uitkering krijgen krachtens de Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) waarvoor zij verplicht verzekerd zijn. De WAZ biedt echter - na een wachttijd van 52 weken - een uitkering op minimumniveau: de uitkering bedraagt maximaal 70% van het minimumloon . Ondernemers kunnen vrijwillig een aanvullende verzekering afsluiten.

Onderzoek onder ondernemers die in 1998, 1999 of 2000 met een eigen bedrijf zijn gestart laat zien dat in 2002 slechts een minderheid van de ondernemers zich (aanvullend) tegen de genoemde risico's heeft verzekerd.

Verzekeren tegen inkomensverlies als gevolg van ziekte of een ongeval

In 2002, dus enkele jaren na de start van het bedrijf, blijkt dat 42% van de ondernemers zich heeft verzekerd tegen inkomensverlies als gevolg van ziekte of een ongeval.

De helft van de ondernemers die zich in 2002 niet hebben verzekerd, denkt dat men zich in de toekomst ook niet zal verzekeren. Bijna een op de tien ondernemers die zich niet hebben verzekerd, is van plan dat binnen een jaar te gaan doen en iets meer ondernemers zijn wel van plan dat te gaan doen, maar niet binnen een jaar (zie figuur 1).

figuur 1 plannen van niet-verzekerde ondernemers om zich te verzekeren tegen inkomensverlies in geval van ziekte en ongeval

Verondersteld zou kunnen worden dat ondernemers het de eerste jaren op z'n beloop laten en pas later, wanneer ook de levensvatbaarheid en het toekomstperspectief van het bedrijf duidelijker zijn geworden, een verzekering afsluiten. Wellicht dat na enkele jaren de kosten ook minder zwaar gaan wegen. De mate waarin ondernemers zich hebben verzekerd neemt echter niet toe naarmate het bedrijf langer bestaat. Van de ondernemers die in 1998 met het bedrijf zijn begonnen had 40% zich bij de start van het bedrijf verzekerd . Onder de ondernemers waarvan het in 1998 gestarte bedrijf in 2002 nog bestaat, is dat aandeel niet toegenomen, maar eerder iets afgenomen, namelijk tot 37%.

Er is sprake van samenhang met de mate waarin men voor het levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten uit de onderneming. Meer dan de helft van de ondernemers (59%) die bij de start van het bedrijf in 1998 voor het levensonderhoud volledig of voor een groot deel van die inkomsten afhankelijk zijn, heeft zich bij de start verzekerd. Van de ondernemers die voor het levensonderhoud dan niet of slechts voor een klein deel van de inkomsten uit het bedrijf afhankelijk zijn, verzekerde slechts 24% zich bij de start. Het zijn dan ook vooral ondernemers die bij de start gemiddeld meer dan 40 uur per week in het bedrijf werken die zich dan verzekeren. Bijna twee op de drie van die ondernemers (63%) hebben zich verzekerd, tegenover ruim een op de drie ondernemers (35%) die 20 t/m 39 uur in het bedrijf werken en 19% van de ondernemers die nog minder uren in het bedrijf werken.

Verzekeren tegen inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid

In 2002 heeft 46% van de ondernemers zich aanvullend verzekerd tegen het risico van inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid. Dat is dus iets meer dan het geval was ten aanzien van ziekte en ongeval. Dat is ook een iets hoger aandeel dan naar voren is gekomen uit een eveneens in 2002 gehouden onderzoek onder ZZP'ers. Daarvan heeft 40% zich aanvullend verzekerd tegen inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid. Onder de ZZP'ers is overigens sprake van een afname: in 2001 had nog 46% zich aanvullend, en in 1999 52%.

Evenals ten aanzien van ziekte en ongeval denkt de helft van de ondernemers die zich in 2002 niet aanvullend hebben verzekerd, dat men zich in de toekomst ook niet zal verzekeren. Iets minder dan een op de tien ondernemers die zich niet hebben verzekerd, is van plan dat binnen een jaar te gaan doen en ruim een op de tien ondernemers is wel van plan dat te gaan doen, maar niet binnen een jaar (zie figuur 2).

figuur 2 plannen van niet-verzekerde ondernemers om zich te verzekeren tegen inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid

In een onderzoek dat in 2001 is gehouden onder ZZP'ers is gevraagd waarom men zich niet aanvullend heeft verzekerd. Meer dan de helft van de niet-verzekerde ZZP'ers gaf als motief dat men zo'n verzekering te duur vindt. Veel minder vaak werden de volgende motieven genoemd:
* kan terugvallen op een partner met inkomen;
* heeft voldoende reserve;

* is niet afhankelijk is van het inkomen uit het bedrijf;
*

verzekering is geregeld via een baan in loondienst.

In tegenstelling tot wat het geval is ten aanzien van ziekte, neemt de mate waarin ondernemers zich aanvullend hebben verzekerd tegen langdurige arbeidsongeschiktheid wel toe naarmate het bedrijf langer bestaat. Bij de start van het bedrijf in 1998 had 35% van de ondernemers zich aanvullend verzekerd . Onder de ondernemers waarvan het in 1998 gestarte bedrijf in 2002 nog bestaat is dat aandeel toegenomen tot 42%.

Ook hier is er sprake van samenhang met de mate waarin men voor het levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten uit de onderneming. Ruim de helft van de ondernemers (56%) die bij de start van het bedrijf in 1998 voor het levensonderhoud volledig of voor een groot deel van die inkomsten afhankelijk zijn, heeft zich bij de start verzekerd. Van de ondernemers die dan voor het levensonderhoud niet of slechts voor een klein deel van de inkomsten uit het bedrijf afhankelijk zijn, verzekerde slechts 19% zich bij de start. Het zijn dan ook vooral ondernemers die bij de start gemiddeld meer dan 40 uur per week in het bedrijf werken die zich dan verzekeren. Ruim de helft van die ondernemers (58%) heeft zich verzekerd, tegenover ruim een kwart van de ondernemers (28%) die 20 t/m 39 uur in het bedrijf werken en 17% van de ondernemers die nog minder uren in het bedrijf werken.

Een grote meerderheid (86%) van de ondernemers die zich aanvullend hebben verzekerd tegen inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid heeft dat gedaan bij een particuliere verzekeringsmaatschappij. De overigen hebben zich vrijwillig verzekerd bij het UWV, de uitvoeringsinstantie van de werknemersverzekeringen die is ontstaan uit het samengaan van de oorspronkelijke vijf zelfstandige UVI's, te weten Gak, Cadans, SFB, GUO en USZO.

De onderzoeken onder ZZP'ers laten zien dat de premie die ondernemers betalen voor een aanvullende verzekering tegen inkomensverlies als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid door de jaren heen aanzienlijk is gestegen. In 1999 betaalde men gemiddeld 176 euro per maand, in 2001 was dat 203 euro en in 2002 bedraagt het gemiddelde premiebedrag 296 euro. De hoogte van de premie hangt af van de winst die men behaalt en van de mate van risico. De hoogste gemiddelde premies worden betaald door ondernemers in de medische vrije beroepen, gevolgd door ondernemers in de bouwnijverheid. Ondernemers in de detailhandel betalen daarentegen gemiddeld lage premies.

De WAZ geeft ook recht op een uitkering in geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof.

Het onderzoek is uitgevoerd onder de deelnemers aan het EIM-Starterscohort 1998-2000, dat bestaat uit ondernemers die in 1998, 1999 of 2000 met een eigen bedrijf zijn begonnen. Jaarlijks wordt onderzoek gedaan naar de ervaringen van deze ondernemers en naar de ontwikkeling van hun bedrijven sinds de start. Voor deze minirapportage is aanvullend gebruikgemaakt van uitkomsten van enkele onderzoeken van TNO en EIM onder ZZP'ers.

Ondernemers die in 1999 en 2000 zijn gestart is hiernaar bij de start niet gevraagd.

Ondernemers die in 1999 en 2000 zijn gestart is hiernaar bij de start niet gevraagd.
Inlichtingen kunt u verkrijgen bij: 079 341 36 34