Openbaar Ministerie

Requisitoir
Inzake Simon L. (031636-020) en Lucas P. (031637-02)

Zitting 10 januari 2003

Inleiding

Deze zaak heeft eind oktober veel beroering veroorzaakt in de samenleving.

Hoewel de beslissing om beide verdachten te vervolgen al begin september was genomen en aan de verdachten kenbaar was gemaakt, heeft deze beslissing eind oktober tot een publieke discussie geleid.

In mijn requisitoir zal ik allereerst de feiten en bewijsmiddelen bespreken, en op een rij zetten wat er naar mijn mening op 27 augustus heeft plaatsgevonden.

Vervolgens zal worden aangegeven, welke strafrechtelijke kwalificatie op deze feiten van toepassing is.

Hierna komt de vraag aan de orde, of de verdachten ook strafbaar zijn, en of er al dan niet sprake is van een rechtvaardigingsgrond, zoals noodweer.

In verband met de ontstane maatschappelijke discussie zal ik ook een opmerking maken over de rol van de media, en het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteenzetten over het aanhouden van verdachten door burgers.

Ook zal ik ingaan op de vraag, waar de grens ligt tussen gerechtvaardigde fysieke dwang tijdens een aanhouding, en eigenrichting. Dat is ook waar het in deze zaak om gaat.

Na mijn conclusie over de strafbaarheid van verdachten zal ik aangeven, om welke reden deze zaak tot vervolging heeft geleid, en zal ik de persoonlijke omstandigheden van beide verdachten bespreken.

Tot slot zal ik mij uitlaten over de vordering benadeelde partij en mijn eis formuleren.

Aangezien radio en televisiezenders bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig zijn, en het requisitoir wordt opgenomen, zal ik uit privacy overwegingen de verdachten aanduiden met het initiaal van hun achternaam, te weten L. en P., en de dief met zijn voornaam, te weten Clifton.

Bewijsmiddelen

Ik begin met de behandeling van de feiten.

Met betrekking tot het geweld kan er, gelet op de gang van zaken, onderscheid worden gemaakt tussen twee gebeurtenissen.

Ten eerste is er het meerdere malen in het gezicht slaan door L..

Ten tweede is er het schoppen door L., op het moment dat Clifton door de Politie was overgenomen en geboeid op de grond zat.

Ik begin met het geweld dat plaatsvond, voordat de Politie arriveerde.

Clifton verklaart op 28 augustus bij de Politie dat hij op de grond werd gegooid, dat hij werd vastgehouden en dat hij trappen en stompen voelde. Hij werd in zijn rug, zijde en op zijn hoofd geraakt. Clifton denkt dat het vijf minuten heeft geduurd.

Clifton verklaart vervolgens dat, terwijl zijn arm op zijn rug was gedraaid, L. zijn zakken begon na te voelen, en dat, toen L. nog wat geld in zijn zak vond, zei: "je hebt gelogen", zijn rechtervuist naar achteren bracht en met volle kracht op zijn neus sloeg. Clifton hoorde het kraken; zijn neus begon te bloeden.

Deze aangifte, met name de klap op de neus, wordt ondersteund door het letsel dat Clifton heeft opgelopen, en dat door de behandelend arts in het ziekenhuis is geconstateerd. De arts constateert een scheve stand van de neus die veroorzaakt kan zijn door een ontwrichting van de overgang tussen het neusbot en het neustussenschot.

In zijn eerste verklaring, in augustus bij de Politie, zegt L. dat hij voor de overmeestering Clifton met zijn elleboog een klap heeft gegeven, maar dat hij nadat Clifton zich had overgeven hem niet meer heeft geslagen. Ook P. verklaart bij de Politie dat L. Clifton voorafgaande aan de overmeestering een klap heeft gegeven, maar dat hij verder niet gezien heeft dat iemand Clifton heeft geslagen.

Als L. in november bij de Rechter-commissaris wordt verhoord, vertelt hij plotseling een heel ander verhaal. L. ontkent nu dat hij Clifton een klap heeft gegeven toen Clifton nog op zijn benen stond, maar bevestigt de aangifte van Clifton. L. geeft namelijk toe dat, toen hij geld in de broekzak van Clifton vond, hij zeer geïrriteerd was en Clifton een elleboogstoot op zijn neus gaf, waarop de neus begon te bloeden.

Met betrekking tot deze zaak zijn in totaal zeven getuigen gehoord, een aantal getuigen is meerdere malen gehoord.

Een van getuigen is de geboren Amerikaan Morris, die als maatschappelijk werker bij de Reclassering heeft gewerkt, en die die middag aan het trainen was in het Oosterpark.

Morris verklaart zowel bij de Politie als bij de Rechter-Commissaris dat L. steeds korte stompen gaf, hem hardhandig aanpakte, en dat Clifton vroeg waarom hij werd geslagen. Morris heeft toen naar L. geroepen dat de man op de grond zich niet verzette, zich niet kon verweren.

L. werd, aldus Morris, ook tegen Morris agressief, hij kon ook klappen krijgen. Daarna was L. helemaal door het dolle heen en gaf Clifton een harde vuistslag in zijn gezicht, hij haalde echt uit met zijn vuist. De neus van Clifton stond na die klap helemaal scheef, Morris zag bloed.

Ook na deze klap ging L. door met het hardhandig aanpakken van Clifton.

Ook getuige Ozir, die jeu de boules speelde met een paar vrienden, verklaart zowel bij de Politie als bij de Rechter-Commissaris gezien te hebben dat L. Clifton met zijn vuisten een paar keer in zijn gezicht sloeg.

Getuige Rattan, een andere jeu de boules speler, verklaart zowel bij de Politie als de Rechter-Commissaris ook gezien te hebben dat, zo zegt hij, L. op Clifton begon in te slaan, op zijn hoofd en in zijn gezicht en op zijn neus.

De andere vier getuigen verklaren echter dat er helemaal geen geweld is gebruikt, en dat zij ook niet gezien hebben dat er een klap op de neus van Clifton is gegeven. Dit is te meer verbazingwekkend, omdat L. zelf heeft toegegeven dat hij Clifton een klap op zijn neus heeft gegeven.

Getuige De Boer, marktkoopman op de Dappermarkt, zegt dat hij het mes ging zoeken en niet gezien heeft dat iemand de dief heeft geslagen.

Getuige El Madhoui, ook marktkoopman op de Dappermarkt, verklaart ook dat hij naar het mes is gaan zoeken en dat hij niet heeft gezien dat de dief klappen heeft gekregen.

Dit is vreemd, omdat hij wel verklaart te hebben gezien dat uit de zak van de dief geld werd gehaald en de klap op de neus volgens Clifton, Morris en L. zelf direct daarna is gegeven. Als El Madhoui ziet dat er geld uit de zak van Clifton wordt gehaald, dan zou je verwachten dat hij ook de daaropvolgende klap heeft gezien.

Ook getuige Fincan, medewerker van het bewuste Albert Heijnfiliaal, zegt dat hij het mes ging zoeken en niet gezien te hebben dat de dief iets is aangedaan nadat hij was overmeesterd. Wel verklaart hij de dief te hebben horen zeggen:"wat doen jullie nou, jullie mishandelen me". Ook heeft hij iemand horen zeggen:"hou daarmee op", of iets dergelijks.

Getuige Brachthuizen, een parkeerwachter, zegt dat er niet geslagen is; als dat wel zou zijn gebeurd, zou hij dat zeker hebben gezien.

De verklaringen van deze vier getuigen wijken derhalve op essentiële punten af van de verklaringen van de eerste drie getuigen.

In dit verband is het opvallend, dat de drie getuigen, die wel geweld hebben gezien, en al in het Oosterpark aanwezig waren, geen enkele relatie hebben met de twee verdachten, en dat de vier getuigen, die verklaren dat er helemaal geen geweld is gebruikt, wel in een bepaalde relatie staan tot de twee verdachten.

Getuige Fincan is werknemer van de twee verdachten. De twee marktkoopmannen, De Boer en El Madhoui hebben hun kraam om de hoek van het Albert Heijn filiaal op de Dappermarkt en kenden de twee verdachten van het boodschappen doen. Getuige Brachthuizen kent verdachte P. nog uit de tijd dat P. bij de Albert Heijn in de Nieuwmarktbuurt werkte.

De betrouwbaarheid van een getuige verklaring kan worden getoetst door deze ter verificatie te vergelijken met een onafhankelijk, objectief gegeven. In deze zaak is dat het neusletsel van Clifton.

Aangezien deze vier getuigen beweren ook niet het geweld te hebben gezien, door L. zelf toegegeven, het geweld dat het neusletsel veroorzaakte, beschouw ik deze verklaringen als niet geloofwaardig.

De verklaringen van Morris, Ozir en Rattan acht ik wel betrouwbaar en geloofwaardig. De door hen op drie verschillende momenten afgelegde verklaringen zijn consistent en sluiten aan zowel op elkaar, als op de verklaring van Clifton en de bekentenis van L.. Zij hebben ook geen enkele reden om iets anders te verklaren, dan zij hebben gezien.

Hun verklaringen komen op sommige onderdelen niet geheel overeen, maar dat is verklaarbaar.

De verklaringen die getuigen afleggen berusten op wat zij zich herinneren. Herinneringen zijn nooit geheel accurate reproducties van originele ervaringen. Ze zijn onvolledig omdat aandacht, stress en emoties een selectieve invloed hebben op wat wordt waargenomen. In de loop der tijd worden herinneringen minder gedetailleerd door vergeten.

Dit kan tot gevolg hebben dat de ene getuige zich bepaalde feiten herinnert, en de andere getuige zich andere feiten herinnert, zonder dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn.

Morris zegt bovendien dat hij niet snel iets tegen de Politie zal zeggen, maar dat dit hem veel te ver ging.

Ozir is geestelijk niet geheel volwaardig, maar om die reden, naar inschatting van verbalisant Goossens, is het onwaarschijnlijk dat Ozir in staat moet worden geacht een geënsceneerde verklaring af te leggen.

Rattan zegt in het verleden drie keer zelf met een mes te zijn bedreigd en vindt het zelfs prima dat Clifton behoorlijke klappen heeft gehad. Ik citeer:"In mijn ogen was het perfect wat de mensen van Albert Heijn hebben gedaan". Einde citaat.

Deze verklaringen ondersteunen het standpunt, dat de verklaringen te goeder trouw zijn afgelegd en geloofwaardig zijn.

Er is weinig discussie over de vraag, wat de rol van P. was tijdens dit gebeuren. P. zelf verklaart dat hij Clifton in een houdgreep had. L. verklaart dat hij en P. Clifton in bedwang hadden. Clifton verklaart dat hij werd vastgehouden en dat zijn arm op zijn rug was gedraaid. Verschillende getuigen verklaren dat P. Clifton in een houdgreep hield en zijn arm op zijn rug had gedraaid, toen L. Clifton klappen gaf.

Wat betreft het schoppen van Clifton door L., nadat hij door de Politie was overgenomen, het volgende.

Verbalisant Fictoor verklaart, in zijn op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dat hij zag dat L. op de op dat moment geboeide en op de grond zittende Clifton afkwam en hem opzettelijk en met meer dan geringe kracht twee schoppen gaf, terwijl Clifton daar op dat moment geen enkele aanleiding toe gaf.

Ozir verklaart dat nadat de Politie was gearriveerd en Clifton in de boeien was gedaan, L. Clifton nog een of twee keer een trap gaf.

Morris kan zich vaag herinneren dat de man, toen de Politie hem al vast had, nog werd aangevallen door L..

L. geeft toe dat hij naar Clifton toeliep, toen hij geboeid op de grond zat, om te laten zien dat hij niet bang was.

Clifton verklaart zelf dat L. hem tegen zijn kuit schopte; Clifton kan het zich niet meer goed herinneren, hij zegt dat hij in een shock was door de klappen en trappen.

Bewezenverklaring

Gelet op de aangifte door Clifton, de bekennende verklaring van L. en de verklaringen van de getuigen Morris, Ozir en Rattan, acht ik bewezen, dat L. en P. zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van openlijk geweld, welk geweld er uit bestond dat Clifton meermalen met kracht in zijn gezicht werd gestompt en geslagen door L., terwijl Clifton door P. werd vastgehouden. Door het vasthouden van Clifton maakte P. het mogelijk, dat L. Clifton ongestoord kon slaan; hij heeft ook op geen enkel moment getracht iets aan deze situatie te veranderen. P. zegt zelf dat hij geen geweld heeft gezien, maar gelet op het feit, dat hij er letterlijk met zijn neus boven op zat, acht ik dat niet geloofwaardig.

Tevens acht ik bewezen, dat L. Clifton heeft mishandeld door hem te schoppen, toen Clifton geboeid op de grond zat.

Ik verzoek U derhalve om bij L. het onder 1 primair telastegelegde en het onder 2 telastegelegde, en bij P. het onder 1 primair telastegelegde bewezen te verklaren.

Dit zijn strafbare feiten.

Strafbaarheid

Vervolgens komt de vraag aan de orde, of de verdachten ook strafbaar zijn.

Deze zaak heeft eind oktober tot veel beroering in de samenleving geleid.

Deze zaak werd, mede door een andere gebeurtenis, onderwerp van een publieke discussie. Eind oktober werd in Venlo Rene Steegmans doodgeslagen; een paar dagen daarna werd aan het Parket Amsterdam door een journalist de vraag gesteld, of er al een vervolgingsbeslissing in de Albert Heijn zaak was genomen.

Aan de journalist werd meegedeeld, dat dat het geval was, dat op 3 september reeds was besloten tot vervolging van de twee Albert Heijn medewerkers over te gaan, en dat beide verdachten via hun advocate op 3 september van deze beslissing op de hoogte waren gesteld.

Helaas werd vervolgens in de media gesuggereerd, dat de vervolgingsbeslissing kort na de gebeurtenis in Venlo was genomen en bekendgemaakt.

In de media werd ook gesteld dat het Openbaar Ministerie tot vervolging was overgegaan, omdat er tijdens de aanhouding geweld was gebruikt. Dit is echter onjuist.

Het gaat in deze zaak in het geheel niet om geweld, dat tijdens de aanhouding is gebruikt, maar uitsluitend om geweld, dat na de aanhouding, toen Clifton zich al had overgegeven, plaatsvond.

Het Openbaar Ministerie betreurt het in grote mate dat niet ieder persorgaan dit bijzonder relevante gegeven heeft gepubliceerd.

Volgens mij was de onrust dan minder groot geweest.

Waar het in deze zaak om gaat, is dat noodzakelijke zelfverdediging gerechtvaardigd is, ook als er in een bepaalde mate disproportioneel is opgetreden, maar dat eigenrichting uit den boze is.

Het gaat er om, of er een rechtvaardiging is voor het gebruikte geweld.

Was er op het moment dat Clifton werd geslagen bijvoorbeeld sprake van een noodweer situatie, van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf of goed?

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het onder omstandigheden gerechtvaardigd is om, als er sprake is van een strafbaar feit dat gepleegd wordt tegen een ander of tegen een persoon zelf, enige mate van geweld toe te passen, teneinde aan die situatie een eind te maken.

Onnodig geweld mag niet worden gebruikt, het geweld moet in principe proportioneel zijn, maar zowel Politiemensen als Officieren van Justitie betrachten in de praktijk, in lijn met de rechtspraak, een zekere coulance richting burgers die het initiatief hebben genomen tot een aanhouding.

Het Openbaar Ministerie heeft er begrip voor als bij een schermutseling of een enerverende achtervolging degene die de aanhouding verricht in bepaalde omstandigheden meer fysieke dwang gebruikt dan in normale omstandigheden.

Ik wil er dan ook geen twijfel over laten bestaan dat het Openbaar Ministerie actief optredende burgers, die misdrijven constateren en tot aanhouding van verdachten overgaan, ondersteunt.

L. verklaart in eerste instantie dat, toen Clifton dreigde met een mes, hij Clifton een elleboogstoot in zijn gezicht heeft gegeven. Gelet op de omstandigheden, ben ik van mening dat dit een voorbeeld is van geweld, gebruikt bij een aanhouding, waarvoor geen vervolging wordt ingesteld.

Als tijdens het ontwapenen en overmeesteren van Clifton geweld zou zijn gebruikt, dat misschien, in normale omstandigheden, te veel of te hard zou zijn geweest, waarbij bijvoorbeeld in de hectiek de neus van Clifton zou zijn gebroken, zouden L. en P. waarschijnlijk niet zijn vervolgd.

Dit ligt anders bij het geweld dat is toegepast, nadat Clifton was overmeesterd en aangehouden. De fysieke dwang moet ophouden zodra een verdachte zich overgeeft of weerloos is.

Eigenrichting kan niet worden getolereerd.
Als er niet tegen eigenrichting wordt opgetreden, vindt een verdere verharding van de samenleving plaats. Geweld lokt geweld uit, en verdachten zullen zich niet snel meer overgeven, als ze een pak slaag kunnen verwachten. Een mes zal niet meer zo snel worden weggegooid.

Ook onvrede over de vervolging en bestraffing van veelvoorkomende criminaliteit mag niet leiden tot het nemen van een voorschot op de bestraffing door de rechter.

L. zegt dat hij zeer geïrriteerd was; die irritatie kan ik mij goed voorstellen. Een greep in de kassa door een dief veroorzaakt grote woede, en het is zeer bedreigend als je vervolgens met een mes wordt bedreigd. Maar ook in een dergelijke gemoedstoestand mag je niet iemand mishandelen, zeker niet iemand die zich heeft overgegeven en weerloos is.

Dat Clifton zich had overgegeven en geen gevaar meer vormde blijkt uit het volgende.

Clifton gooide zijn mes weg.

Getuige Rattan verklaart dat Clifton een gebaar maakte van "ik geef me over", en ook zei:"Ik geef me over".

Getuige Morris verklaart dat Clifton zijn handen liet zakken en zich niet verzette, een uitstraling had dat hij zich over wilde geven, hij was leeg.

L. zelf zegt dat het verzet van Clifton op de grond er slechts uit bestond dat hij zich om wilde draaien.

Ook uit het feit dat verschillende achtervolgers het mes gingen zoeken, nadat Clifton tegen de grond was gewerkt, kan worden afgeleid dat Clifton op dat moment geen enkel gevaar meer vormde.

Op dat moment was er dus geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dus geen enkele noodzaak meer om geweld te gebruiken tegen Clifton. Er was derhalve op dat moment geen sprake van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf of goed.

Ondanks dat werd Clifton echter, terwijl hij door P. werd vastgehouden, door L. meerdere malen in zijn gezicht geslagen, en, terwijl Clifton al aan de Politie was overgedragen en geboeid op de grond zat, tegen zijn been geschopt.

Aangezien dit geweld geen enkele relatie met de aanhouding heeft, vindt er geen afweging plaats of het geweld proportioneel of disproportioneel is.

Mijn conclusie is derhalve, dat er op het moment dat Clifton werd geslagen geen sprake was van een noodweer situatie, een situatie waarin verdachten zich moesten verdedigen tegen Clifton, en dat beide verdachten derhalve strafbaar zijn.

Vanuit de samenleving is de vraag gerezen waarom deze zaak wel tot vervolging heeft geleid, terwijl met andere strafbare feiten niets gebeurt. De reden is dat in Amsterdam praktisch iedere zaak, waarbij een verdachte op heterdaad is aangehouden, door de Politie in behandeling wordt genomen, of het nu gaat om een vernieling, een diefstal of het plegen van geweld. Zaken die daarvoor in aanmerking komen, worden bij de rechter aanhangig gemaakt.

Alleen bij zaken, waarbij niet een verdachte op heterdaad is aangehouden, of waarin de dader niet bekend is, vindt een prioriteitsafweging plaats.

P.

Dan kom ik nu op de rol van beide verdachten en hun persoonlijke omstandigheden.

P. heeft zelf geen geweld gebruikt tegen Clifton, maar heeft, middels het vasthouden van Clifton, het mogelijk gemaakt dat L. op de weerloze Clifton in kon slaan. Ook houd ik rekening met het gegeven, dat P., op het moment dat hij moet hebben gemerkt dat L. Clifton begon te slaan, niets heeft gedaan om dit geweld te stoppen, maar Clifton is blijven vasthouden.

Aan de andere kant houd ik rekening met het feit dat het de eerste keer is dat P. met Justitie in aanraking is gekomen en ga ik ervan uit, dat P. van een en ander heeft geleerd.

L.

L. beschouw ik als de aanstichter van het geheel; L. is ook degene, die Clifton meerdere malen heeft geslagen. L. zelf zegt dat hij een klap heeft gegeven uit irritatie, irritatie vanwege het feit dat Clifton nog geld in zijn broekzak had.

Het feit, dat Clifton door de een werd mishandeld, terwijl hij door de ander werd vastgehouden en zich niet kon verdedigen, speelt in deze zaak ook een rol. Zoals getuige Morris het zei:"Het was geen heldendaad".

In tegenstelling tot P. is L. al eerder met Justitie in aanraking geweest. L. liep in augustus jl. zelfs in de proeftijden van twee verschillende voorwaardelijke veroordelingen tot gevangenisstraf; veroordelingen die ook betrekking hadden op het plegen van geweld op de openbare weg.

Het betreft twee veroordelingen uit 2001.
De eerste veroordeling had betrekking op het mishandelen van en inrijden op een parkeerwachter, die L. een parkeerbon wilde geven. De tweede veroordeling had betrekking op het op straat slaan en schoppen van een voorbijganger, die iets zei wat L. niet beviel.

Aangezien L. nu voor de derde keer in korte tijd met Justitie in aanraking komt vanwege geweldsdelicten, heb ik overwogen om de reclassering te vragen een rapport over hem uit te brengen. Dit heb ik ook met L. en zijn Raadsvrouwe besproken, maar L. was niet zodanig gemotiveerd, dat ik de reclassering heb benaderd.

Vordering benadeelde partij

De vordering benadeelde partij.

Clifton heeft een vordering ingediend van ¤ 2.000 als smartengeld.

Gelet op het gepleegde strafbare feit kan een vordering, indien er schade is geleden, in principe worden toegewezen.

Clifton stelt echter dat zijn neus nog dient te worden rechtgezet, en dat hij bang is zijn reukvermogen te verliezen.

Om deze reden en vanwege het feit dat de vordering niet is onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van deskundigen over de gevolgen van het gebeuren, is het op dit moment niet mogelijk om te bepalen of, en zo ja welke immateriële schade Clifton heeft geleden, en beschouw ik de vordering als niet eenvoudig van aard.

Ik verzoek u derhalve om Clifton niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.

Eis

Dan kom ik nu tot het formuleren van mijn eis.

Rekening houdend met zijn rol en zijn blanco strafblad verzoek ik u om P. te veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van 400 euro.

Gelet op de rol van L. en het feit, dat L. zich in zijn proeftijden wederom schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn, indien het openlijk geweld was gepleegd zonder dat er een diefstal en het dreigen met een mes aan was voorafgegaan. Rekening houdend met deze omstandigheden acht ik een onvoorwaardelijke Taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd passend.

Hierbij wordt opgemerkt, dat L. deze eis als een laatste waarschuwing moet beschouwen; als U mijn eis volgt, en L. zich tijdens de proeftijd wederom schuldig maakt aan een geweldsdelict, zal tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf worden gevraagd.

Ik verzoek u derhalve L. te veroordelen tot een Taakstraf van 60 uur en tot een voorwaardelijk gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar.

Tevens verzoek ik u de voorwaardelijke veroordelingen van twee weken en een week ten uitvoer te leggen en om te zetten in werkstraffen van respectievelijk 28 uur en 14 uur.

Officier van Justitie
J.B.C. Develing