Ministerie van Buitenlandse Zaken

Richting geven en ruimte laten
Keuzes in Internationaal Cultuurbeleid
Inleiding door Atzo Nicolaï,
staatssecretaris voor Europese Zaken,
ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling '30 jaar Nederlandse videokunst'
Nederlands Instituut voor de Mediakunst
10 januari 2003
het gesproken woord geldt

Inleiding
"Geen enkele kunstenaar is zijn tijd vooruit.
Hij is zijn tijd; anderen lopen achter."
Dames en heren, dat zijn niet mijn woorden, maar die van de danseres Martha Graham. Zij raakte daarmee aan de kern van onze maatschappij, vind ik. Omdat verbeeldingskracht in een vitale samenleving niet uitzondering moet zijn, maar uitgangspunt. Voortrekkers zijn essentieel. En al vanaf de jaren zeventig zijn kunstenaars in Nederland voortrekkers in de videokunst. Een bron van inspiratie voor anderen, zeker ook in het buitenland. Dat internationale aspect van de kunsten moeten we niet onderschatten. Omdat de wereld steeds verder vervlochten raakt, wordt die internationale culturele samenwerking ook steeds relevanter. Daarom wil ik even ­ los van de videokunsten ­ stilstaan bij het belang van culturele uitwisseling en de rol van de overheid daarbij. Mijn stelling is: de autonomie van de kunsten is volkomen vanzelfsprekend, en juist daarom hebben zij een bredere betekenis. Aan die stelling zitten drie dimensies, met ieder hun eigen tegenstelling.
1.
De eerste dimensie is de binnenlandse. En de paradox daarbij is: een overheid moet zich intensief met cultuur bemoeien, en tegelijk daarin heel terughoudend zijn. Als liberaal moet je nog wel eens iets verduidelijken over de verhouding tussen overheid en cultuur, en dat doe ik graag. Er komt op het terrein van de kunsten heel veel tot stand zonder welke steun van de overheid dan ook. Gelukkig maar. Tegelijkertijd is pure marktwerking op cultureel gebied natuurlijk onzinnig. Want dan zouden er grote gaten vallen. Bijvoorbeeld omdat sommige cultuuruitingen grote investeringen vergen, die voor particuliere organisaties te omvangrijk zijn om op te brengen. Ik denk dan aan opera en musea, of aan de stimulering van kwaliteitsmedia in een klein taalgebied. En bedenk ook dat de kunsten als het ware de research-afdeling van de samenleving zijn. Dat betekent, dat je deskundigen wilt laten oordelen over het belang van een bepaalde cultuuruiting of -ontwikkeling. Juist omdat je er zo veel waarde aan hecht. Bijvoorbeeld de Raad voor Cultuur, of de Mondriaanstichting. Dat kan niet commercieel, want het vergt forse investeringen in menselijk kapitaal zonder dat er nu direct tastbare rendementen tegenover staan. Ook voor die georganiseerde expertise is overheidsbemoeienis dus onontbeerlijk.
Maar tegelijkertijd past de overheid een grote terughoudendheid. Het wezen van kunsten, literatuur en media, ligt volgens mij besloten in het verlangen naar vrijheid. Vrije artistieke expressie ­ kritisch, ontroerend, schokkend, troostend ­ is een kwestie van smaak en niet van politiek. Daar mag geen overheid zich mee inlaten. "De Regering is geen oordelaar van kunst", zei Thorbecke al anderhalve eeuw geleden, en dat geldt onverminderd. Het betekent dat de overheid vooral voorwaarden schept en vruchtbaarheid bevordert. De inhoudelijke keuzes moet zij op kwaliteitsoordelen van deskundigen baseren.
2.
En dan de tweede dimensie: de buitenlandse. Ook daar een paradox. Want meestal heeft de individuele kunstenaar of instelling buitenlands contact over eenmalige samenwerkingsprojecten. Terwijl de overheid de hoedster is van continuïteit in de internationale betrekkingen, het overzicht heeft. Maar die twee bijten elkaar niet. Want ook hier geldt: de continuïteit zit 'm in het scheppen van de voorwaarden, in het prepareren van het speelveld, waarop de kunsten zich in steeds andere hoedanigheden ontplooien. Zoals het ondersteunen van bezoekersprogramma's van kunstenaars waardoor internationale netwerken ontstaan. Denk ook eens aan de wonderbaarlijke verovering door de Nederlandse literatuur van Duitsland. Daar is de belangstelling voor Nederlandse auteurs als Mülisch, Haasse, De Moor, Nooteboom en Grunberg in de jaren negentig spectaculair gegroeid, mede dankzij de goed georganiseerde samenwerking tussen het Literair Productie- en Vertalingenfonds en Duitse uitgeverijen. Met steun van de Nederlandse overheid. In aanvulling op de individuele initiatieven uit de kunstwereld ­ en geloof me, ook over de grens doen Nederlandse kunstenaars heel veel, heel succesvolle dingen zonder dat de overheid zich er mee bemoeit ­ in aanvulling daarop koppelen de ministeries van OC&W en van Buitenlandse Zaken en de culturele medewerkers op de Nederlandse ambassades, de buitenlandse vraag met het Nederlandse aanbod. Dat is de meerwaarde van overheidsbemoeienis met grensoverschrijdende cultuur.
3.
De derde dimensie is de betekenis van onze cultuuruitingen in het buitenland. De vraag waar het allemaal goed voor is. Dat is een spannend onderwerp, want die betekenis overstijgt de puur culturele. Natuurlijk heeft de cultuursector zelf profijt van internationale samenwerking. Inspiratie opdoen. Kennismaken met nieuwe concepten, nieuwe technieken. Exporteren van succesvolle producties en producten. Je blootstellen aan een vorm van internationale dialoog en concurrentie, waardoor je wordt gestimuleerd en verbeterd. Maar internationale culturele samenwerking is ook van belang voor andere sectoren, zoals de politiek of de economie of de sociale omgeving. Sommigen doen daar reuze besmuikt over, maar dat is helemaal niet nodig. Ik benadruk nogmaals dat de kwaliteit van cultuur altijd voorop behoort te staan. Wie de kunsten instrumentaliseert, gooit het kind met het badwater weg. Pas als de cultuur zijn vrijheid behoudt dient zich m'n derde paradox aan: juist door cultuur autonoom te laten, werpen de kunsten ook vruchten af op andere terreinen. Laat ik concreter worden en toelichten welke positieve effecten van internationale culturele samenwerking ik bedoel.

Er is bijvoorbeeld een intern Nederlands maatschappelijk belang. Door intensieve internationale culturele samenwerking maakt onze samenleving continu kennis met andere gezichtspunten. Verplaatsen we onszelf in de ander. Worden we geprikkeld tot zelfreflectie. Kunst, en zeker internationale kunst, doet een beroep op je inlevingsvermogen, je relativeringsvermogen, je verbeelding. Kunst plaatst de werkelijkheid in een ruimere context. Dat bevordert begrip en maatschappelijke cohesie. Dit jaar bijvoorbeeld organiseren het Rijksmuseum en het Topkapimuseum in Istanboel een tentoonstelling van schilderijen van Jean-Baptiste Vanmour, die in de 18de eeuw in opdracht van de Nederlandse gezant in het Ottomaanse rijk het leven rond het hof schilderde. Waardoor de betrekkingen met Turkije voor velen van een verassende zijde worden belicht. Naast dit interne Nederlandse belang is er ook een breder, grensoverschrijdend belang van culturele samenwerking voor Nederland. Cultuur is een voortreffelijk kanaal voor internationale samenwerking. De vrijheid van het kunstenverkeer is uitermate bevorderlijk voor de communicatie tussen volken. Denk aan de fantastische projecten tussen Russische en Nederlandse organisaties, instituten en kunstenaars. Of het nu is de grote Repin-tentoonstelling in Groningen, de komende dépendance van de Hermitage in Amsterdam, of de ondersteuning van gezamenlijke initiatieven van het Nederlandse en Russische culturele veld bij de viering dit jaar van het 300-jarig bestaan van St. Petersburg. Soms is culturele communicatie zelfs het enige kanaal dat je nog hebt als de uitwisseling van contacten met een bepaald land op andere terreinen te gevoelig is. Individuele kunstenaars kunnen grenzen slechten, zoals we nog maar een paar jaar geleden merkten toen Joegoslavische kunstenaars en onafhankelijke media in hun contacten met het buitenland lichtpuntjes van menselijkheid waren. Daarnaast draagt cultuur er in belangrijke mate aan bij welk beeld het buitenland van Nederland krijgt. Welk verhaal wij over onszelf vertellen. Welke culturele concepten en gedachten wij uitdragen. Op dat terrein zie ik een merkwaardig soort terughoudendheid in Nederland. We staan bekend om ons moraliserende vingertje over de grens, of het nu gaat om politiek, economie of sociale en mensenrechtenkwesties. Maar zodra we zouden kunnen uitdragen wat we cultureel belangrijk vinden, geven we vaak niet thuis. Ik vind dat een wat krampachtige houding. Je hoeft heus geen Frankrijk of Engeland te zijn om met enige trots te presenteren wat voortkomt uit de vrijheid die je belangrijk vindt. Ook de Scandinavische landen laten het buitenland kennismaken met een heel consistent en zelfbewust beeld van hun cultuur. Toch is daarmee niet alles gezegd. Want ook in het scheppen van voorwaarden willen we keuzes maken en prioriteiten stellen. Een overheid bedrijft politiek, en dus maakt zij gerichte keuzes. Van een aantal landen is het duidelijk dat structurele aandacht ervoor vanzelfsprekend is. Dat zijn bijvoorbeeld onze buurlanden. En landen waarmee Nederland de zorg voor gemeenschappelijk erfgoed deelt, zoals Sri Lanka, India en Ghana, of waarmee we nog verdergaande historische banden hebben, zoals Indonesië, Zuid-Afrika en Suriname. Maar in die voorkeuren kun je ook weer niet te star zijn. Zo is het nu heel zinvol dat we culturele relaties versterken met een aantal landen in Midden- en Oost-Europa, die zullen toetreden tot de Europese Unie. Voor de opbouw van die samenlevingen vinden we de bevordering van pluriformiteit en maatschappelijke betrokkenheid van belang en cultuur speelt daarin steeds een rol. Denk ook aan nieuwe vormen van culturele samenwerking met landen als Marokko en Turkije, die cultureel gezien met onze samenlevingen verweven raken. Als overheid moet je dus steeds alert blijven of de houdbaarheidsdatum van de keuzes die je hebt gemaakt niet is verstreken. Misschien doen zich wel nieuwe ontwikkelingen voor, die nieuwe keuzes rechtvaardigen. Of het nu is omdat er politieke en economische veranderingen plaatsvinden, of omdat er betekenisvolle initiatieven uit de culturele wereld opkomen ­ bijvoorbeeld omdat een stad als Berlijn of een land als China zich ontwikkelt tot een nieuwe culturele draaischijf.

Maar niet alleen door prioriteiten te stellen kan de overheid zinvol bijdragen aan culturele contacten en daarmee aan verbetering van betrekkingen. Dat kan ook als opdrachtgever. Ik doel dan uiteraard niet op de verheerlijking van de staat, maar op het opdrachtgeverschap zoals we dat kennen van de oude Medici's tot het tegenwoordige Boekenweekgeschenk. Kaderstellend, meer niet ­ maar daarmee initiërend en stimulerend.

Zeker bij bepaalde statelijke manifestaties kan deze rol als opdrachtgever een betekenisvolle zijn. Ik ben op dit moment in overleg met mijn collega Van Leeuwen van OC&W over de organisatie van culturele activiteiten in het tweede halfjaar van 2004. Dat wordt een heel bijzondere periode: Nederland is dan voorzitter van de Europese Unie, die dan net de grootste uitbreiding uit haar geschiedenis heeft meegemaakt.

Ik stel me zo voor dat er in verschillende disciplines samenwerkingsprojecten komen, bijvoorbeeld van duo's van jonge kunstenaars uit Nederland en andere Europese landen, inclusief de nieuwe leden van de Europese Unie. De projecten zouden van hoge kwaliteit moeten zijn en een groot publiek moeten bereiken. Ze zouden wat mij betreft een ferme basis moeten leggen voor verdere verdieping van culturele samenwerking met de betrokken lidstaat.

Afronding
Dames en heren, ik rond af. Ik heb geschetst welke spanningsvelden zich voordoen bij de vormgeving van de rol van de overheid in het internationaal cultuurbeleid. Ze zijn in één zin samen te vatten als 'richting geven en ruimte laten'. Richting geven omdat investeringen in samenwerking nodig zijn. En tegelijkertijd ruimte laten aan nieuwe, on-orthodoxe ideeën vanuit het culturele veld.

Videokunst is daarvan een prachtig voorbeeld. In de afgelopen dertig jaar is in Nederland internationaal pionierswerk verricht. Voortrekkers-arbeid die van eminent belang is voor alle geledingen van de samenleving. Zoals Cornel Bierens het onlangs formuleerde in NRC Handelsblad: "In plaats van oude standaarden en betekenissen te restaureren moeten er nieuwe aangeboord worden, en waar vinden we dan een betere raadgever dan in de kunst?"

De videokunst in Nederland is ook daarvan een heel goed voorbeeld. Ik ga dan ook met veel plezier over tot de officiële opening van deze tentoonstelling.


* * *