Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0225 Zaaknr: R02/080HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 10-01-2003
Datum publicatie: 10-01-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

10 januari 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/080HR
JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

(Verzoeker), wonende te (woonplaats),

VERZOEKER tot cassatie.


1. Het geding in feitelijke instanties


Verzoeker tot cassatie - verder te noemen: (verzoeker) - is als procespartij betrokken geweest in een civiele procedure voor een Kantonrechter tegen de Beheersmaatschappij van Vaste Activa B.V. Naar aanleiding van de beslissing van deze Kantonrechter heeft (verzoeker) zich bij ongedateerde brief gewend tot de Rechtbank te Amsterdam.
De Rechtbank heeft blijkens een brief van 23 juli 2001, afkomstig van de waarnemend griffier van de Rechtbank, geweigerd het hoger beroep te behandelen op de grond dat (verzoeker) niet door een procureur vertegenwoordigd werd.
(Verzoeker) stelt dat hij hierop hoger beroep heeft aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam en dat dit Hof de zaak heeft teruggewezen naar de Rechtbank. (Verzoeker) stelt dat de Rechtbank opnieuw geweigerd heeft de zaak in behandeling te nemen.


2. Het geding in cassatie


Bij brief van 28 augustus 2002 heeft (verzoeker) de Hoge Raad verzocht de beslissing van de Kantonrechter te vernietigen. De brief van (verzoeker) is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van (verzoeker) in zijn cassatieberoep. (Verzoeker) heeft bij brief van 1 december 2002 op die conclusie gereageerd.


3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Uit de door (verzoeker) overgelegde stukken, waarbij zich niet een rechterlijke uitspraak bevindt, blijkt niet waarop het onderhavige cassatieberoep betrekking heeft. Uit de brief van 28 augustus 2002 kan afgeleid worden dat is bedoeld cassatieberoep in te stellen tegen een uitspraak van een kantonrechter. Indien aangenomen moet worden dat de bij de kantonrechter gevoerde procedure een dagvaardingsprocedure is, had het cassatieberoep ingevolge het bepaalde in art. 407 lid 1 Rv. bij dagvaarding moeten worden ingesteld. Indien aangenomen moet worden dat de bestreden beslissing van de kantonrechter is gegeven op rekest, had het verzoekschrift ingevolge het bepaalde in art. 426a lid 1 Rv. getekend moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. Voormelde brief van 28 augustus 2002 is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Een en ander brengt mee dat (verzoeker) in zijn beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard.


4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart (verzoeker) niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 januari 2003.


*** Conclusie ***

Rek.nr. R02/080HR
Mr. L. Strikwerda
Parket 1 nov. 2002

Conclusie inzake
(Verzoeker)

Edelhoogachtbaar College,


1. Uit de brief d.d. 28 augustus 2002 met bijlagen waarmee verzoeker van cassatie (hierna: (verzoeker)) zich tot de Hoge Raad heeft gewend, blijkt het volgende. (Verzoeker) is als procespartij betrokken geweest in een civiele procedure voor een kantonrechter. Naar aanleiding van de beslissing van deze kantonrechter heeft (verzoeker) zich bij (ongedateerde) brief tot de Rechtbank te Amsterdam gewend. De Rechtbank heeft blijkens een brief van 23 juli 2001, afkomstig van de waarnemend griffier van de Rechtbank, geweigerd het hoger beroep te behandelen op de grond dat (verzoeker) niet door een procureur vertegenwoordigd werd. (Verzoeker) stelt dat hij hierop hoger beroep heeft aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam en dat dit Hof de zaak heeft teruggewezen naar de Rechtbank. Volgens (verzoeker) heeft de Rechtbank vervolgens opnieuw geweigerd de zaak in behandeling te nemen.


2. Bij voormelde brief d.d. 28 augustus 2002 heeft (verzoeker) de Hoge Raad verzocht de beslissing van de kantonrechter te vernietigen.


3. (Verzoeker) kan in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, tegen welke uitspraak van welke kantonrechter het cassatieberoep is gericht, en of de bestreden beslissing van de kantonrechter een dagvaardingsprocedure betreft dan wel is gegeven op rekest. De bestreden uitspraak is niet overgelegd. Indien aangenomen moet worden dat de bij de kantonrechter gevoerde procedure een dagvaardingsprocedure is, had het cassatieberoep ingevolge het bepaalde in art. 407 lid 1 Rv bij dagvaarding moeten worden ingesteld. De voormelde brief d.d. 28 augustus 2002 is geen dagvaarding. Indien aangenomen moet worden dat de bestreden beslissing van de kantonrechter is gegeven op rekest, had het verzoekschrift ingevolge het bepaalde in art. 426a lid 1 Rv getekend moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. De voormelde brief d.d. 28 augustus 2002 is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van (verzoeker) in zijn cassatieberoep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,