Gemeente Utrecht




2003 SCHRIFTELIJKE VRAGEN

2 Vragen van de heer ing. H.J.A. van Reenen en mr. V.A. Dalmijn
(ingekomen 9 januari 2003)





Recent heeft u bezwaren tegen de bouw van een buitenproportionele dakopbouw in Rijnsweerd-Zuid ongegrond c.q. niet ontvankelijk verklaard.
De bewoners zijn daar zeer ontstemd over. Met name speelt het feit dat in de afwijzing door u van een uiterst merkwaardige en dubieuze wijziging in het bestemmingsplan gebruik is gemaakt. De wijziging is door u destijds zodanig aangebracht dat het praktisch gezien onmogelijk was, voor bewoners, hierover in te spreken. De wijziging is echter omvangrijk en heeft grote gevolgen voor de bewoners. Bewoners zijn tegen de door u aangebrachte wijziging en ontstemd over hoe de wijziging tot stand gekomen is. De afgelopen jaren is al enige keren deze ontstemming aan u kenbaar gemaakt.
Ook wij hebben u al op 2 juli 2002 schriftelijke vragen over de wijziging gesteld. U heeft toen uitvoerig maar weinig specifiek geantwoord en een aantal vragen niet beantwoord.
Gezien het feit dat de wijziging de gemoederen blijft beroeren en er nog steeds veel onduidelijkheid over deze wijziging is, is dit voor Leefbaar Utrecht aanleiding u de volgende vragen (deels nogmaals) te stellen:


Wat is de reden dat u art. 9 lid 3 in het bestemmingsplan Rijnsweerd Zuid zo verruimd heeft dat het mogelijk is geworden een dakopbouw te realiseren op zgn. type 1 woningen?
Op wiens verzoek heeft u dat gedaan?

Hoe komt het dat u een dergelijke grote en ingrijpende wijziging in het bestemmingsplan niet expliciet vermeld heeft in de algemene context of bij het aanbieden van het bestemmingsplan?
In uw beantwoording d.d. 13-8-2002 van onze vragen d.d. 4-7-2002 noemt u onder B het voorontwerpbestemmingsplan, waarover d.d. 15-2-1983 een inspraakavond heeft plaatsgevonden. Kunt u ons dit voorontwerpbestemmingsplan doen toekomen?
In uw beantwoording van 13-8-2002 stelt u bij het antwoord op vraag 11 "Uit het oogpunt van stedenbouw zijn de bouwhoogten ter plaatse zeer wel aanvaardbaar". Aangezien een onderbouwing ontbreekt, verzoeken wij u deze alsnog te geven.
In uw beantwoording beweert u dat u de bouwvergunning voor de dakopbouw op de woning aan de Cicerolaan 10, hoe dan ook moest afgeven omdat voor die woning altijd al twee woonlagen was toegestaan (een zogenaamd type W2 woning) Op de plankaart van het bestemmingsplan is echter aangegeven dat de betreffende woning een type W1 woning is en dus niet vóór de laatste wijziging van een verdieping voorzien mocht worden. Graag ontvangen wij uw argumentatie.
Doordat u in de toelichting en de juridische verantwoording van het bestemmingsplan niet de grote verruiming voor type 1 woningen vermeld heeft, doch juist suggereerde dat een dergelijke wijziging niet in het bestemmingsplan is opgenomen (zie verder het onderstaande sub I) was het redelijkerwijs gezien niet mogelijk voor bewoners, de gemeenteraad en ambtenaren van de provincie om op de hoogte te zijn van de wijziging.
De gemeenteraad zette u helemaal op het verkeerde been door te vermelden dat alleen in tuinen uitbreidingen mogelijk zijn (zie sub II onderstaand). Door de door u gebruikte tekst in de voordracht was een juiste toetsing van het bestemmingsplan door de gemeenteraad niet mogelijk.
Bent u het met onze constatering eens dat uw aanpak er wel toe moest leiden dat redelijkerwijze gezien de wijziging niet bekend zou worden? Zo nee, om welke reden dan niet?
T.a.v. de door ons geconstateerde strijdigheid in het bestemmingsplan stelt U dat de onderstaande tekst sub Ic niet juist geformuleerd is in het bestemmingsplan en verwijst u naar een algemene opmerking (zie sub III onderstaand) waarmee, volgens u, de inconsistentie in het plan weer opgeheven zou zijn. Voor ons is dat geen logische conclusie. Dit zou betekenen dat je met een algemene opmerking een specifieke ongedaan kan maken. Bovendien vinden wij die opmerking nog meer verwarring zaaien. Wat is de reden dat in onderstaande tekst sub III niet specifiek de wijziging van art. 9 lid 3 is genoemd? Andere strijdigheden op dit punt worden door u niet geconstateerd. Volgens ons is er echter ook sprake van strijdigheid met artikel 9 lid 3 met de teksten op blz 2 in het bestemmingsplan (onderstaand sub Ia en b) Wat is de reden dat u dat niet als strijdig met het bestemmingsplan aanmerkt?




(sub I)

Bestemmingsplan:

1. Blz. 2 (inleiding) van het bestemmingsplan noemt u een zestal redenen waarom het bestemmingsplan gewijzigd wordt. Hierbij wordt niet aangegeven dat u het mogelijk maakt het bouwvolume van type 1 woningen te verdubbelen en daardoor het aanzien van de wijk aanzienlijk te wijzigen.
2. ) Blz. 2 vermeldt u: "Met dit bestemmingsplan wordt in principe de nu bestaande en geplande situatie nauwkeurig vastgelegd, met daar waar wenselijk begrensde mogelijkheden tot afwijking".
3. Blz. 21 (juridische verantwoording): "In de oorspronkelijke opzet van het in 1976 vastgestelde bestemmingsplan "Rijnsweerd-Zuid" waren de gronden zoals nu bestemd voor Woondoeleinden ééngezinshuizen W (art.6) en Woondoeleinden ééngezinshguizen W1 en W2 (art.7) reeds gedetailleerd bestemd. Deze regeling is conform dat plan ook thans zo overgenomen, zowel wat betreft de regeling van de voorschriften als de methodiek van plankaart (de oude regeling art.8 Eéngezinshuizen (E) en art. 9 Eéngezinshuizen in één laag en ééngezinshuizen in een of twee lagen E1 en E2)" De maximale hoogte van E1 woningen is 4,5 m. Hiermee wordt dus expliciet aangegeven dat op W1 woningen NIET gebouwd mag worden! Deze opmerking is dus strijdig met het gewijzigde art. 9 lid 3 waarin u aangeeft dat er WEL gebouwd mag worden op de woningen.


(sub II)

In de voordracht aan de gemeenteraad (Gedrukte verzameling 1988 nr 52, nr 1901 O.W./ S.O. ) wordt immers de omvangrijke wijziging voor W1 woningen niet vermeld. In de tekst wordt juist het tegendeel aangegeven:
1. Blz. 2 "Het onderhavige bestemmingsplan Rijnsweerd Zuid kan worden gekarakteriseerd als een conserverend plan. De bestaande bebouwing en de bestaande functies zijn vastgelegd. Voor een enkel terrein dat nog braak ligt, het terrein naast de SOL aan de Archimedeslaan, worden ruimere bestemmingen toegelaten dan in het thans vigerende plan uit 1976."
2. Blz. 2 punt 1 (De woonfunctie)

"De woningbouw in het plangebied is in het huidige volume in het bestemmingsplan vastgelegd; in de tuinen zijn geringe uitbreidingen van de woningen toegestaan".


(sub III)

Bestemmingsplan blz. 10 (toelichting)

"In z'n algemeenheid geldt voor woningbouw - en in het bijzonder voor ééngezinshuizen - dat de vraag naar voren kan komen, de woonfunctie door middel van een uitbreiding te vergroten, of om losstaande bebouwing in de tuin te realiseren (berging, garage, volière en dergelijke). In dit bestemmingsplan wordt waar mogelijk hierin voorzien".




Antwoord van Burgemeester en Wethouders

(Verzonden 21 februari 2003)



Algemene opmerkingen

In uw vragen van 9 januari 2003 geeft u aan dat u veel waarde hecht aan duidelijkheid omtrent de ontstaansgeschiedenis van het onderdeel van de voorschriften van het bestemmingsplan Rijnsweerd-zuid dat handelt over de toegelate goothoogte en hoogte ter plaatse van het pand Terentiuslaan 4.
Om antwoord te vinden op de vraag waarom de bouwhoogte die binnen de bestemming E1 van het bestemmingsplan Rijnsweerd-zuid (Raadsbesluit in 1976) gold indertijd verhoogd is, heeft een jurist van de afdeling Stedenbouw en Monumenten bijna een hele dag de gemeentelijke archieven onderzocht. Dat onderzoek bracht helaas geen antwoord op de vraag. Wel ontdekte deze medewerker dat de versie van het voorontwerp uit 1983 die wij gebruikt hebben bij de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen (2002/64, d.d. 4 juli 2002) niet de versie van de inspraak is geweest.
In de inspraakversie van december 1982 is de maximale hoogte van W1 bepaald op 4,5 meter. De ten onrechte eerder gebruikte versie betreft een wijziging op de inspraakversie van het bestemmingplan. De inspraak is in februari 1983 georganiseerd. De wijzigingen zijn in juni en in september 1983 aangebracht. Het betreft een ambtelijk tussenproduct, waarin ook de inspraakresultaten zijn verwerkt. In het gewijzigde exemplaar van september 1983 is de maximale goothoogte van W1 gesteld op 4,5 meter en de maximale hoogte op 6,5 meter.
Uit de archieven viel niet te achterhalen waarom de mogelijkheid is geopend een kap aan te brengen op de bestaande platte woningen in Rijnsweerd-zuid. Het is mogelijk dat de planmakers gezien de tijdgeest (1983) en de toen algemeen heersende wens tot vergroting van de eigen woning in plaats van verhuizing naar een grotere woning deze wijziging hebben doorgevoerd. Hierbij zal zeker gekeken zijn naar de stedenbouwkundige structuur van de wijk.
Uit de archieven is bovendien gebleken dat er geen mogelijkheid tot inspraak is geweest op dit onderdeel van het bestemmingsplan. Waarom hiervan is afgezien valt niet meer te achterhalen. Hoogstwaarschijnlijk is de uitbreidingsmogelijkheid met een kap toendertijd opgevat als een ondergeschikte aanpassing van het plan in het belang van de volkshuisvesting. Maar dit alles is en blijft speculatief. Een dergelijke verruiming van de bouwmogelijkheden past overigens ook in deze tijd, waarin de landelijke overheid zich met de wijziging van de Woningwet heeft teruggetrokken op het terrein van de bouwregelgeving.
Vooruitlopend op vraag 7 voegt het college hieraan toe dat in de huidige tijd, waarin aan de overheid zwaardere eisen worden gesteld omtrent de motivering van haar besluiten, zeker aandacht zou zijn geschonken aan een dergelijke wijziging in zowel de toelichting op het bestemmingsplan als in het raadsvoorstel bij het vaststellingbesluit. Het ontbreken van een motivering bij de vaststelling van het bestemmingsplan vijf jaar later in 1988 duidt overigens nog niet op een "ondemocratische vaststelling" of erger, een doelbewuste manipulatie. In de archieven is geen aanwijzing te vinden voor een dergelijke vooronderstelling. Bedacht moet verder worden dat tussen het openen van de mogelijkheid tot het toevoegen van een kap (vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad in 1988) en het eerste gebruik van deze mogelijkheid een tijdsspanne van vijftien jaar ligt.
Het betreffende bestemmingsplan is reeds jarenlang onherroepelijk. Bij het toetsen aan dit bestemmingsplan is de geschiedenis van de totstandkoming niet relevant. Bovendien heeft de vaststelling volgens de wettelijk voorgeschreven procedure plaatsgevonden.
Mocht op enigerlei wijze een meerderheid van de gemeenteraad van mening zijn dat de bepalingen van het betreffende bestemmingsplan te ruime bebouwingsmogelijkheden zouden bieden, dan is planherziening denkbaar. Deze herziening heeft echter slechts kans van slagen waneer de raad tevens de middelen beschikbaar stelt om planschade die het gevolg is van een beperking van de bouwmogelijkheden te vergoeden. Gezien het prijspeil van de woningen in Rijnsweerd zal het hier om een aanzienlijk bedrag gaan.
Daarnaast zal het niet eenvoudig zijn een steekhoudende stedenbouwkundige onderbouwing te geven voor een beperking van de bouwhoogte die onder druk van bezwaren de toets der kritiek zal kunnen doorstaan.
Het college is tenslotte van mening dat naar aanleiding van de schriftelijke vragen (2002/64, d.d. 4 juli 2002) zoals gesteld door de heren Van Reenen en Dalmijn, reeds uitvoerig antwoord is gegeven. Voor zover de nieuwe vragen (2003/2, d.d. 9 januari 2003) géén aanleiding geven tot aanvullende beantwoording, zal derhalve door het college worden verwezen naar de beantwoording, zoals verzonden op 13 augustus 2002, waarbij de hierboven aangegeven nieuwe inzichten als ingevoegd moeten worden beschouwd.


Zie onderdeel B van de beantwoording, d.d. 13 augustus 2002, met inachtneming van de in bovenstaande inleiding aangegeven correcties.
idem.

Zie onderdeel B van de beantwoording, d.d. 13 augustus 2002, met inachtneming van de in bovenstaande inleiding aangegeven correcties. Zie bovendien onderstaande beantwoording van vraag 7a.
Een kopie van het inspraakexemplaar van bestemmingsplan Rijnsweerd-Zuid van december 1982 zal aan de heer Van Reenen worden toegezonden.
De woonwijk, zuidoost Rijnsweerd-Zuid, grenst aan de buitengebieden Maarschalkerweerd/ Krommerijn en Amelisweerd. Ten noordoosten van de wijk is bebouwing gerealiseerd bestaande uit eengezinshuizen (twee bouwlagen + kap) en appartementen complexen (3 en 4 bouwlagen). De wijk kenmerkt zich door een orthogonale bebouwingsstructuur en een ruime, groene opzet. Door zijn groene structuur is de wijk verbonden met het buitengebied. Binnen deze structuur is de individualiteit van woningen, hun vrije positionering op de kavels en de onderlinge afstand tussen de woningen karakteristiek. Gezien de ruime opzet, de individualiteit van de woningen en de verschillende positionering van bebouwing op de kavels, is een tweede bouwlaag goed inpasbaar. Ook met een mogelijke tweede bouwlaag blijft de aansluiting met de omgeving goed, zowel bij de overgang naar de groenstructuur aan de oostkant, als bij de aansluiting met de woningen aan de noordwestzijde. Een eventuele aantasting van bijvoorbeeld architectuur, privacy, of licht- en luchttoetreding worden door de Commissie Welstand en Monumenten en Afdeling Bouwbeheer (DSO) per aanvraag zorgvuldig beoordeeld.
Bij de beantwoording van schriftelijke vragen (2002/64, d.d. 4 juli 2002) met betrekking tot het bouwplan aan de Cicerolaan 10, hebben wij helaas ten onrechte gemeld dat voor deze locatie de bestemming E2 van toepassing was op grond waarvan reeds 2 bouwlagen toegestaan zouden zijn. In het oude bestemmingsplan Rijnsweerd-zuid (1976), was echter de bestemming E1 voor de betreffende locatie van toepassing. Hiervoor was een maximale hoogte van 4,50 meter (na vrijstelling 5 meter) toegestaan. Bij de herziening voor de genoemde locaties is in het nu geldende bestemmingsplan de W1-bestemming gelegd.


Met betrekking tot het raadsvoorstel zijn burgemeester en wethouders van mening dat inderdaad géén expliciete aandacht is besteed aan de ruimere bebouwingsmogelijkheden die de bestemming W1 biedt. Waarom dit 15 jaar geleden niet gebeurd is, valt nu niet meer na te gaan. Een reden zou kunnen zijn, dat de wijziging uit volkshuisvestelijk oogpunt gewenst en ruimtelijk ondergeschikt werd geacht en derhalve niet als kernpunt van het bestemmingsplan Rijnsweerd Zuid (1988) beschouwd werd. Voor alle duidelijkheid: bij vaststelling van een bestemmingsplan gaat het primair om de voorschriften en de plankaart en niet om de toelichting of het raadsvoorstel. In juridische zin maakt de toelichting géén deel uit van een bestemmingsplan. Aan de toelichting kunnen derhalve ook géén verwachtingen ontleend worden met betrekking tot de in de planvoorschriften neergelegde gebruiks- of bebouwingsvoorschriften. Een ieder die wil weten wat de consequenties van een bestemmingsplan zijn, zal die uit de voorschriften en de plankaart moeten halen. Bovenstaande wordt nog eens onderbouwd door jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (17 februari 2000, gemeente Goirle), waarin door de afdeling gezegd wordt: " De toelichting maakt géén deel uit van het bestemmingsplan. Indien het plan bepaalde mogelijkheden biedt, kan aan de toelichting niet het vertrouwen worden ontleend dat van die mogelijkheden geheel of gedeeltelijk géén gebruik zal worden gemaakt." Mocht er al sprake zijn van inconsistentie van de toelichting met de voorschriften van het bestemmingsplan Rijnsweerd Zuid (1988), dan heeft dit géén consequenties voor de rechtmatigheid van bepalingen zoals deze in de voorschriften zijn opgenomen (zie ook bovenstaande inleiding).
Burgemeester en wethouders zijn van mening dat de toelichting duidelijker had kunnen zijn, daar waar het de ruimere bebouwingsmogelijkheden betreft. Voor zover er echter al sprake zou zijn van inconsistentie wordt verwezen naar de beantwoording op vraag 7a. Zie bovendien ook onderdeel B van de beantwoording, d.d. 13 augustus 2002, met inachtneming van de in bovenstaande inleiding aangegeven correcties.







---- --