Afgestudeerd arts niet goed voorbereid op contact met chronisch zieken
Geneeskundestudenten worden tijdens de opleiding niet goed voorbereid op de omgang met chronisch zieken, zo stelt arts-onderwijskundige Jan Pols in zijn promotieonderzoek. Dit terwijl chronische aandoeningen binnen alle specialismen steeds meer voorkomen en veel meer vaardigheden van een arts eisen dan alleen het stellen van een diagnose. De diagnose vormt slechts het begin van langdurige contacten tussen arts en patiënt. De promovendus stelt dat de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma's meer gebaseerd moet zijn op de praktijk. Pols promoveert op 15 januari 2002 in de Medische Wetenschappen.
"Goed onderwijs vereist een continu proces", zegt de promovendus,
zelf werkzaam bij het Onderwijsinstituut van de medische faculteit.
"We moeten de dagelijkse praktijk voortdurend in kaart brengen, dat
vertalen naar de opleiding en achteraf evalueren of het
onderwijsprogramma zijn doel bereikt. Maar zoals blijkt uit mijn
studie naar de voorbereiding op contact met chronisch zieken, is er
in ieder geval over de praktijk nog onvoldoende kennis." Hij
richtte zijn onderzoek op chronisch zieken, omdat elk specialisme
daar steeds meer mee te maken krijgt en omdat dergelijke consulten
om zeer diverse vaardigheden vragen. Van chronisch zieken, zoals
astma- of reumapatiënten ondervinden sommigen maar weinig
belemmeringen van hun ziekte, terwijl anderen bijvoorbeeld in een
sociaal isolement dreigen te raken. Met die variatie aan problemen
moet een arts om weten te gaan.
Te versnipperd
Uit zijn gesprekken met afgestudeerden blijkt dat 85 procent van de
artsen in de dagelijkse praktijk te maken heeft met chronisch
zieken. Pols: "De meesten van hen geven aan dat ze zich niet goed
voorbereid voelen op dergelijk contact. Ze weten te weinig van de
mogelijke psychosociale en maatschappelijke gevolgen en wat hun
helpende rol daarin kan zijn." Ook uit zijn evaluatie van de
doelstellingen van de medische opledingen blijkt dat er niet
voldoende wordt aangesloten op de praktijk. De 'eindtermen' zijn te
veel gericht op voorbijgaande aandoeningen en zijn bovendien te
versnipperd. In de doelstellingen moeten volgens Pols niet alleen
de afzonderlijke vaardigheden worden benoemd, bijvoorbeeld het doen
van lichamelijk onderzoek, maar ook de overkoepelende
werkzaamheden, zoals het houden van een consult of een spreekuur,
of het leiden van een patiëntenoverleg. Dat sluit veel beter aan op
de dagelijkse praktijk. Volgens de promovendus kunnen deze
werkzaamheden het best getraind worden in een beperkter aantal
co-schappen die langer duren dan de huidige stages. "Veel van die
werkzaamheden overstijgen de specialismen en tijdens een langer
durende stage kan de student zich gedegener voorbereiden op het
echte dagelijkse werk van een arts", aldus de promovendus. /ImK
Jan Pols (Rotterdam, 1953) studeerde geneeskunde in Groningen. Hij
verrichtte zijn promotieonderzoek naast zijn functie als
arts-onderwijskundige bij het Onderwijsinstituut van de medische
faculteit, afdeling Onderwijsontwikkeling en Kwaliteitszorg. Het
onderzoek is mede gefinancierd door een subsidie van Zorg Onderzoek
Nederland (ZonMw).
Datum en tijd
woensdag 15 januari 2003, 16.00 uur
Promovendus
J. Pols, tel. (050)363 76 29/26 46, fax (050)363 38 65, e-mail:
j.pols@med.rug.nl (werk)
Proefschrift
De beroepsvoorbereiding van studenten geneeskunde: verkenningen op het
gebied van chronisch zieken
Promotores
prof.dr. R.P. Zwierstra, mw.prof.dr. B. Meijboom-de Jong en prof.dr.
M.M. van Rijswijk
Faculteit
medische wetenschappen
Plaats
Aula Academiegebouw, Broerstraat 5, Groningen
Onderzoek
Promotie