Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk 24 december 2002 IZ/BSB/2003/2346 nr. 2020305060
Onderwerp Datum Kamervragen van de leden Bussemaker en 15 januari 2003 Koenders (beiden PvdA)

./. Hierbij zend ik u, mede namens de Minister-president en de Minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden op de vragen van de leden Bussemaker en Koenders (beiden PvdA) over de VN- Conventie inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990).
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)



2

Vragen van de leden Bussemaker en Koenders (beiden PvdA) aan de Minister-president en de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken over de VN- Conventie voor Arbeidsmigranten. (Ingezonden 23 december 2002) 2020305060 Vraag 1
Deelt u de mening dat de VN-Conventie voor arbeidsmigranten van belang is, omdat dit verdrag de rechten en plichten van alle betrokken partijen (arbeidsmigranten, werkgevers en regeringen van betrokken landen) op basis van gelijkheid en wederkerigheid vastlegt? Antwoord 1
De VN-Conventie inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990) geeft een aantal rechten aan migrerende werknemers, maar maakt daarbij op onderdelen geen onderscheid tussen legale en illegale arbeidsmigranten. Op grond van de Conventie zouden illegale arbeidsmigranten bijvoorbeeld aanspraak kunnen maken op sociale zekerheidsrechten. Dit staat haaks op de uitgangspunten van de Koppelingswet, die juist een einde heeft gemaakt aan de aanspraak van illegaal verblijvende migranten op collectieve voorzieningen. Vraag 2
Bent u nog steeds van plan de VN-Conventie voor Arbeidsmigranten te ondertekenen? Antwoord 2
De regering is nooit van plan geweest het verdrag te ondertekenen. De regering is nog steeds van mening dat dit VN-verdrag onder de categorie valt van "verdragen waarvan besloten is dat partij worden onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is, maar t.z.t. onder gewijzigde omstandigheden misschien wel". Dit standpunt is middels de jaarlijkse rapportage over verdragen aan de Kamers medegedeeld in een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 februari 1998 en herbevestigd in brieven die de minister van Buitenlandse Zaken op 27 augustus 2001 en 10 januari 2002 aan de Vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer stuurde. Vraag 3
Wat is uw reactie ten aanzien van vakbonden en kerken die bij herhaling om ratificatie gevraagd hebben?
Antwoord 3
Gezien de strijdigheid tussen de Nederlandse wetgeving enerzijds en de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 27 lid 1 van het verdrag anderzijds, is het niet wenselijk om tot bekrachtiging van dit verdrag over te gaan.



3

Vraag 4
Welke discussie vindt hierover plaats in het kader van de EU en welke initiatieven heeft u genomen?
Antwoord 4
Zoals hierboven vermeld is Nederland niet voornemens dit verdrag te ondertekenen of te bekrachtigen. Derhalve is het ook niet gepast in dit kader initiatieven in EU-kader te initiëren. Hierbij komt nog dat tot op heden geen van de overige EU-lidstaten het verdrag ondertekend of bekrachtigd heeft.