College bouw ziekenhuisvoorzieningen


Nr. 2003.221
Utrecht, 16 januari 2003
Ondanks vergrijzing daling aantal ziekenhuisbedden mogelijk Grote nieuwbouwplannen voor ziekenhuizen staan op stapel. In nieuwbouwplannen gaan ziekenhuizen uit van een daling van het beschikbare aantal bedden. Zij handelen hierbij in overeenstemming met de visie van de Minister van Volksgezondheid, die inhoudt dat het aantal bedden per 1000 inwoners kan dalen van ca. 3 nu naar ongeveer 2 in 2015. Door de voortgaande vergrijzing van de bevolking is echter een toename van de vraag naar ziekenhuiszorg te verwachten. De vraag is daarom actueel of een daling van het aantal bedden op langere termijn niet tot knelpunten leidt.
Niet alleen door de vergrijzing maar ook door bijvoorbeeld ontwikkelingen in de medische mogelijkheden zal het aantal ziekenhuispatiënten tussen nu en 2015 aanzienlijk toenemen. Een voortgaande verkorting van de gemiddelde verpleegduur en een verschuiving van zorg met meerdaagse opname naar zorg met dagopname en poliklinische zorg kunnen de gevolgen voor het bedgebruik echter compenseren.

Dit stelt het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) in een rapport dat heden aan minister De Geus is uitgebracht. In het rapport zijn verschillende scenarios voor de toekomstige ontwikkeling van het gebruik van ziekenhuisbedden uitgewerkt. Op basis hiervan wordt het aantal benodigde bedden in 2015 geraamd op tenminste
1,7 en ten hoogste 2,3 per 1000 inwoners. Een verlaging van het aantal bedden richting 2 per 1000 inwoners, zoals opgenomen in bouwplannen van ziekenhuizen, is dus mogelijk. Deze bandbreedte in de raming hangt in hoofdzaak samen met onzekerheden in de ontwikkeling van het aantal dagopnamen en in mindere mate van het aantal meerdaagse opnamen en de gemiddelde verpleegduur. Ook regionaal kunnen er verschillen zijn. Dit betekent dat een verlaging van het beschikbare aantal ziekenhuisbedden behoedzaam moet worden doorgevoerd.
De geraamde behoefte aan ziekenhuisbedden impliceert een daling van de gemiddelde verpleegduur van 8 dagen in 2001 naar 6 à 6,5 dag in 2015. Uit een vergelijking van Nederland met andere westerse landen blijkt dat de verpleegduur in ons land relatief lang is. In verschillende landen is de gemiddelde verpleegduur nu reeds korter dan 6 dagen. Contactpersonen
drs. A.R. van de Vijsel M. Verweij, arts afdeling planontwikkeling plv. algemeen secretaris Nr. 2003.220
Utrecht, 16 januari 2003
Europese landen geven prioriteit aan thuiszorg én verpleegvoorzieningen
De toenemende vergrijzing in alle Europese landen heeft gevolgen voor de zorg en het welzijn van ouderen. De meeste Europese landen geven prioriteit aan bevordering van het zelfstandig wonen van ouderen en aan voldoende thuiszorg. Het beleid van deze landen is er dan ook op gericht zelfstandig wonen te bevorderen. Daarnaast beseffen de landen dat er voldoende en kwalitatief goede residentiële voorzieningen voor ouderen gebouwd moeten worden. Zelfs Denemarken, dat tot 1993 de bouw van verpleeghuizen verbood, realiseert momenteel weer verpleegvoorzieningen. Redenen waren onder andere de arbeidsomstandigheden van de thuishulpen en de hoge kosten van 24uurszorgverlening thuis.
Dit constateert het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) in zijn rapport Zorg en welzijn voor ouderen in andere Europese landen.
Zelfstandig wonen door ouderen en zorg thuis blijkt niet overal een bewuste beleidskeuze te zijn. Er zijn landen (vooral in Zuid-Europa) waar de zorg voor ouderen vooral wordt overgelaten aan de familie. In deze landen zijn meestal niet voldoende carevoorzieningen aanwezig. In veel Europese landen is zorg en welzijn voor ouderen een taak van de lokale overheid. Afhankelijk van de wettelijke rechten van de ouderen (in Scandinavische landen), de financiële omstandigheden van de gemeente, het optreden van liefdadigheidsorganisaties (Welfare in Engeland), de instandhouding van de familieverbanden (Zuid-Europa), treden er verschillen op in de zorg- en welzijnsvoorzieningen voor ouderen. Deze verschillen per land, per regio en per gemeente.

De verantwoordelijkheid en financiering van de zorg voor ouderen ligt in een verzekeringssysteem of in een belastingsysteem ingebed. In de landen met een verzekeringssysteem (Frankrijk, Duitsland, België) blijkt vaker gekozen te zijn voor residentiële ouderenzorg dan voor het bevorderen van thuiszorg.

Nederland is wat betreft de vergrijzing geen koploper in Europa. Ook in 2050 heeft Nederland in vergelijking met andere Europese landen minder ouderen. De Zuid-Europese landen hebben het meest te maken met een relatief oude bevolking. In 2050 zijn zij nog steeds koploper. M. Verweij, arts mw. drs. W.H. van Staalduinen plv. algemeen secretaris plv. hoofd planontwikkeling Nr. 2003.222
Utrecht, 16 januari 2003
Bouwcollege wil budgettair bouwen stimuleren
Budgettair bouwen draagt bij aan een verdere deregulering in de gezondheidszorg. Het vormt bovendien een belangrijke stap in de richting van vermindering van de administratieve lasten voor de instellingen. Budgettair bouwen in de zorg moet dan ook gestimuleerd worden. Om het risico voor de instellingen te compenseren is echter een financiële stimulans nodig.
Dit schrijft het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) aan minister De Geus van VWS in een reactie op twee voorstellen uit het rapport "Minder regels, meer zorg" van de Commissie terugdringing administratieve lasten zorgsector (Commissie De Beer).

Budgettair bouwen wil zeggen dat in de vergunning een maximum investeringsbedrag wordt opgenomen waarbinnen een project moet worden gerealiseerd. Een eenmaal vastgesteld budget is dan niet meer open te breken.
Voor projecten vergelijkbaar met woningbouw, voor grondverwerving en voor verzorgingshuizen is budgettair bouwen nu al verplicht. Voor de meeste andere initiatieven kan de keuze worden gemaakt om budgettair te bouwen. In de praktijk blijkt echter dat zelden van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. De nadelen worden door de instellingen groter geacht dan de voordelen.
De voordelen bestaan uit meer eigen verantwoordelijkheid, vermindering van de administratieve last en enige tijdwinst. De aanbestedingsresultaten en meer- en minderwerk hoeven niet ter goedkeuring te worden voorgelegd. Daarnaast kan sprake zijn van financieel voordeel indien de eindkosten binnen het vergunningbudget blijven.
Budgettair bouwen houdt voor instellingen echter ook een risico in: tegenvallende aanbestedings-resultaten en tijdens de uitvoering noodzakelijk gebleken meerwerk komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Om budgettair bouwen te stimuleren stelt het Bouwcollege voor het percentage onvoorzien dat is begrepen in de investeringskosten te verhogen van 2 naar 4. Dit zal het risico voor instellingen beduidend doen afnemen. Het Bouwcollege stelt verder voor de verplichting tot budgettair bouwen uit te breiden naar projecten met een investeringsbedrag lager dan 1,5 mln. Voor het overige wordt budgettair bouwen in beginsel facultatief toepasbaar geacht op alle projecten met uitzondering van sloop.

Wat de door de Commissie De Beer voorgestelde vereenvoudiging van de aanbestedingsprocedure bij kleine projecten betreft, pleit het Bouwcollege voor handhaving van openbare aanbestedingen. Juist bij kleine projecten is een groot aantal uitvoerende partijen in staat de werken uit te voeren. Het effect van marktwerking kan hier dus hoog worden ingeschat, hetgeen - mede gelet op de resultaten van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid van groot belang wordt geacht.

Contactpersonen:

drs. L.J.M. Mimpen mr. T.
Vroon
hoofd bestuursondersteuning algemeen secretaris