Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Levensloop als perspectief
Kanttekeningen bij de Verkenning Levensloop
Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen

Advies 20

Den Haag, mei 2002



De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) is een onafhankelijk en strategisch adviesorgaan. De Raad adviseert de regering over beleidsvraagstukken die de participatie en de stabiliteit van de samenleving betreffen. De RMO bestaat uit negen onafhankelijke kroonleden: de heer prof. dr. H.P.M. Adriaansens (voorzitter), mevrouw Y. Koster-Dreese (vice-voorzitter), mevrouw ir. Z.S. Arda, de heer dr. K.W.H. van Beek, mevrouw prof. dr. J. van Doorne-Huiskes, mevrouw mr. D.A.T. van der Heem-Wagemakers, de heer drs. H.J. Kaiser, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling de heer prof. dr. W. van Voorden en de heer prof. dr. M. de Winter. De heer drs. F. Vos is algemeen secretaris van de Raad.

Parnassusplein 5 Postbus 16139 2500 BC Den Haag Tel. 070-340 52 94 Fax 070-340 54 46 rmo@adviesorgaan-rmo.nl www.adviesorgaan-rmo.nl

2 Auteursrecht voorbehouden RMO © Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag 2002 © Sdu Uitgevers, Den Haag 2002 © Fotograaf Joop Reyngoud, Rotterdam 2002

Niets in deze uitgave mag worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, opge- slagen in een dataverwerkend systeem of uitgezonden in enige vorm door mid- del van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder toestem- ming van de RMO.



Voorwoord
Begin februari 2002 heeft de staatssecretaris van Sociale zaken en Werkgelegenheid de Verkenning Levensloop ­ Beleidsopties voor leren, werken, zor- gen en wonen alsmede het Achtergronddeel: analyses van trends en knelpunten aan de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) aangeboden. In het licht van de komende kabinetsformatie brengt de RMO op de meest kortlopen- de termijn dit advies uit.
Gedurende het werk aan dit advies heeft de RMO een aantal informele gesprek- ken gevoerd op ambtelijk dan wel bestuurlijk niveau met het LBL, de ANBO en de SER.

De commissie die het advies heeft voorbereid, bestond uit: Mevrouw ir. Z.S. Arda (raadslid, voorzitter)
Mevrouw prof. dr. J. van Doorne-Huiskes (raadslid) De heer prof. dr. W. van Voorden (raadslid)
De heer drs. J.Y.J. van Bemmelen (secretariaat)
De heer drs. T. Schillemans (secretariaat)

De verantwoordelijkheid voor het advies berust bij de Raad.

Prof. dr. H.P.M. Adriaansens drs. F. Vos Voorzitter secretaris

Levensloop als perspectief


---
RMO



Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

4
RMO



Inhoud
SAMENVATTING 7


1 INLEIDING 9


2 DE VERKENNING LEVENSLOOP 10


3 DE PRAKTIJK 13

4 KANTTEKENINGEN BIJ HET PERSPECTIEF OP LEVENSLOOP 19

5 KANTTEKENINGEN BIJ DE CONTEXT VAN ARBEIDSPARTICIPATIE 22

6 DE 21e EEUW: DE ZIN VAN ARBEID VERANDERT 27

7 AANBEVELINGEN 29
LITERATUUR 31

BIJLAGE 1
Adviesvraag 33

BIJLAGE 2
Menselijk kapitaal en de levensloop.
Essay van prof. dr. J.J. Schippers 37

BIJLAGE 3
Overzicht van afgeronde RMO-adviezen 53 Levensloop als perspectief


---
RMO



Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

6
RMO



Samenvatting
In de Verkenning Levensloop inventariseert het kabinet de gevolgen van verande- rende levenslopen op de terreinen onderwijs, sociaal stelsel en werken, wonen, zorg en gezondheid. Deze bezinning juicht de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling toe. Mensen leven anders dan vroeger; instituties moeten zich aanpassen.
Het kabinet onderscheidt vijf levensfasen. De Raad wijst erop dat de verande- rende levenslopen van mensen niet voor iedereen gelden. In de praktijk is er een veel grotere differentiatie in de levenslopen van mensen. De Raad maant tot voorzichtigheid. Het model van de vijf fasen algemeen geldend maken gaat een stap te ver.
De Raad is het niet eens met het begrip arbeid, zoals de Verkenning die defi- nieert. De betekenis van arbeid zal in de 21e eeuw een heel andere zijn dan in de vorige decennia. Het contrast vermindert tussen arbeid (als iets noodzakelijk kwaads) en privé-leven (inclusief zorg als enige zingeving aan het bestaan). Arbeid wordt voor velen een bron van ontwikkeling met betekenisvolle sociale relaties. De Raad bepleit opheffing van blokkades die formalisering van infor- mele zorgtaken in de weg staan. Voorbeelden hiervan zijn kinderopvang en vor- men van mantelzorg.
Om te laten zien wat instellingen en personen trachten te bereiken bij het door- breken van levensloopsjablonen beschrijft het advies enkele voorbeelden uit de praktijk. Daaruit blijkt dat regels ingevolge onder meer de Wet op de ruimtelij- ke ordening, de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene wet bijzon- dere ziektekosten als institutionele barrières kunnen werken. Ze belemmeren de nieuwe levenslopen. Aandacht voor veranderende levenslopen moet leiden tot veranderingen in wet- en regelgeving.
Arbeidsorganisaties kunnen zich meer openstellen voor mensen die daar nu een dichte deur vinden. Wie ouder wordende werknemers, moeders met kinderen Levensloop als perspectief en anderen langer aan het werk wil houden moet zorgen voor een toegankelijke arbeidsplaats met juiste voorwaarden, toegerust voor diverse levensfasen. Daarbij hoort onder andere blijvende scholing.
Bij de uitwerking van het levensloopbeleid is behoefte aan visies op thema's als mobiliteit, bereikbaarheid en ruimtelijke ordening. Via een Stuurgroep Levensloop kan het vernieuwend proces een praktische aansporing krijgen.


---
RMO



Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling


8
RMO




1 Inleiding
De aanvaarding door de Tweede Kamer van de motie van de leden Schimmel en Bussemaker (TK 2000-2001, 27411, nr. 11) is voor het kabinet aanleiding geweest tot het opstellen van de Verkenning Levensloop ­ Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen. Het kabinet heeft deze verkenning medio januari 2002 vastgesteld. Deze publicatie wijkt af van eerdere toekomstgerichte verkenningen die het kabinet in de zomer van 2001 uitbracht. Een integrale invalshoek op de beleidsterreinen leren, werken, zorgen en wonen staat namelijk centraal. De benadering staat in het teken van de toegenomen mogelijkheden van mensen om hun leven naar eigen inzicht in te richten en van de toenemende diversiteit aan levenslopen die de maatschappij laat zien.

Gelet op het werkprogramma van de RMO en de aanbiedingsbrief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid plaatst de RMO in dit advies een aantal kanttekeningen. De Raad brengt gedachten naar voren die de beleidsaanbevelingen aanscherpen.

Het advies is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 is een samenvatting van de Verkenning met daarbij een eerste commentaar. Het derde hoofdstuk gaat in op de praktijk en presenteert innovatieve projecten die de RMO aanspreken. Het vierde hoofdstuk plaatst kanttekeningen bij het levensloopperspectief terwijl hoofdstuk 5 nader ingaat op de context van arbeid. Hoofdstuk 6 trekt enkele lijnen naar de toekomst van de arbeid en hoofdstuk 7 omvat, ten slotte, aanbe- velingen.

Levensloop als perspectief


9 RMO



2 De Verkenning Levensloop 2.1 De Verkenning

In de Verkenning doordenkt het kabinet wat veranderende levenslopen beteke- nen voor het beleid. Het kabinet formuleert op sociaal-economisch terrein vier uitgangspunten: ­ mensen zijn in principe hun hele leven lang economisch zelfstandig; ­ mensen kunnen in wisselende mate arbeid combineren met zorg ­ met daar- bij enige bescherming van de zorgtijd; ­ mensen worden in staat gesteld gedurende de gehele levensloop hun employ- ability in stand te houden en ­ mensen worden gestimuleerd hun loopbaan vorm te geven als zelfstandig ondernemer.

Deze uitgangspunten bieden aanknopingspunten voor de beleidsterreinen zorg, sociale zekerheid, onderwijs en wonen. Het kabinet constateert dat de burger tegenwoordig meer keuzemogelijkheden heeft om het eigen leven richting te geven. Moderne levenslopen hebben drie kenmerken: ­ iedereen doorloopt een aantal levensfasen; ­ het combineren van activiteiten komt voor in alle levensfasen; ­ mensen stappen vaker over van de ene activiteit op de andere, tussen én bin- nen verschillende levensfasen.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling In Nederland is sprake van een proces van `de-standaardisering' (Liefbroer & Dykstra 2000; Evenhuis 2002). Een halve eeuw geleden verliepen de levens van de meeste Nederlanders volgens een vast patroon. Eerst leren, dan werken (voor mannen) of zorgen (voor vrouwen) en daarna pensionering en ouderdom. Tegenwoordig is er veel meer differentiatie en diversiteit in levenslopen. Het kabinet onderscheidt in zijn verkenning vijf levensfasen:
1e fase 2e fase 3e fase 4e fase 5e fase

vroege jeugd jongvolwas- consolidatie actieve intensieve senheid en ouderdom verzorging `spitsuur'
10
RMO 0-15 jaar 15-30 jaar 30-60 jaar 60-80 jaar >80 jaar (en ouder)


1e fase 2e fase 3e fase

jeugd volwassenheid ouderdom 0-20 jaar 20-65 jaar 65-gemiddeld 75 jaar

(Evenhuis 2002; bewerking RMO)



Stond in de `standaardlevensloop' van vroeger per levensfase één activiteit cen- traal, tegenwoordig wordt gesproken van een `cultuur van combineren'. Volgens het kabinet geldt dit sterk voor de middenfase waarin veel mensen werken, zor- gen én leren combineren.

Zij maken ook, meer dan vroeger, de overstap van de ene leefsfeer naar de ande- re (transities). Ze wisselen vaker van baan of gaan er een tijdje tussenuit om te zorgen, te leren of te reizen. Zulke overstappen markeren minder, zoals vroeger, het einde van een levensfase.

Burgers hebben behoefte aan regelingen en voorzieningen die: Levensloop als perspectief ­ keuzevrijheid bieden bij de invulling van de eigen levensloop; ­ combinaties van activiteiten in verschillende levensfasen ondersteunen; ­ transities mogelijk maken.

Het kabinet heeft in drie richtingen uitdagingen geformuleerd: ­ Minder overbelasting in de middenfase
Overbelasting leidt soms tot vroegtijdige uitval of uittreden uit het arbeids- proces. Een regeling voor aanvullend verlof stimuleert mensen langer door te 11 werken. Er is behoefte aan opvangvoorzieningen voor jonge kinderen en een RMO dienstenknooppunt in de wijk.
­ Betere benutting van de vierde levensfase
De arbeidsparticipatie van oudere werknemers wordt bevorderd. Bovendien zullen zij meer worden aangesproken op hun maatschappelijk potentieel. ­ Onderhoud van menselijk kapitaal in alle levensfasen Een leven lang leren is in de kennissamenleving noodzaak om volwaardig op de arbeidsmarkt en in de samenleving te kunnen participeren. Dit voorkomt sociale uitsluiting.




2.2 Hindernissen verwijderen

De grote verdienste van de Verkenning is volgens de RMO dat het kabinet de levensloop als een volwaardige, integrale en dynamische aanpak voor beleid neerzet. Het kabinet ziet daarbij voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd. Een samenhangend perspectief bieden op de levensloop voldoet zeker aan een maatschappelijke behoefte. Dat is de RMO gebleken in gesprekken met het LBL, de ANBO en de SER. Deze benadering geeft goed inzicht in de gevolgen van keuzes die mensen maken. Het kabinet verkent nu de terreinen zorg, sociale zekerheid, onderwijs en wonen. De RMO kan zich voorstellen dat bij de uitwerking van het levensloop- beleid ook wordt gekeken naar andere vraagstukken. De Raad denkt daarbij aan mobiliteit en bereikbaarheid en aan de gevolgen van een langere levensloop op keuzes die burgers maken. Bijvoorbeeld als het gaat om partnerkeuze, samenle- vingsvormen en carrièrelijnen. Of om de betekenis van levensbeschouwing, cul- tuur en vrije tijd in de verschillende levensfases.

De levensloopbenadering is belangrijk voor beleidsmakers. Zij kunnen met deze invalshoek de achterstanden in beleid, in het verleden ontstaan, wegnemen. Dat is ook de kern van de Verkenning van het kabinet. Met het kabinet is de RMO van mening dat het beleid zich moet richten op het wijzigen van de institutio- nele arrangementen. Die zijn nu nog teveel geënt op de levenslopen van vroeger.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

12
RMO




3 De praktijk
3.1 Meer dan Den Haag

In de Verkenning Levensloop lijkt het soms wel alsof de landelijke overheid de enige actor is. Dit geeft de Verkenning een Haags karakter. Bij het ontwikkelen en uit- voeren van beleid zou veel meer met andere actoren moeten worden samenge- werkt. De vraagstukken liggen niet exclusief op het bordje van de (rijks)overheid. Sociale partners, werkgevers, lokale overheden (Ruimte maken voor resultaat 2002) en maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol. Individuen kun- nen zelf hun verantwoordelijkheden nemen.
Zo komen bij het initiatief van Marokkaanse buurtvaders in Rotterdam en de ontwikkeling van een dienstenknooppunt Drienerlo in Enschede de overheden pas in tweede instantie om de hoek kijken. De overheid moet goede initiatieven ondersteunen en belemmeringen voor innovaties wegnemen. Het nadrukkelijk betrekken van actoren versterkt het draagvlak van levensloopbestendig beleid. Ook spelen relevante ontwikkelingen op terreinen als mobiliteit, bereikbaarheid en ruimtelijke ordening die in de nota niet aan bod komen. Het Haagse karakter van de Verkenning komt bovendien tot uiting in de instru- menten. Het zijn vooral financiële prikkels en aanpassingen van wetten en rege- lingen waarop de Verkenning zich richt. Te weinig staan de wensen, behoeften en de eigen mogelijkheden van burgers en hun organisaties centraal.

Dit hoofdstuk beschrijft enkele initiatieven die rekening houden met andere levenslopen dan de sjablonen van vroeger. Het betreft voorbeelden waarin uit- eenlopende deelbelangen samenwerken. Er worden voorzieningen gerealiseerd die nodig zijn om adequaat te kunnen inspelen op veranderde levenslopen. Behalve initiatiefnemers voor deze projecten lopen ook individuen op tegen een fors aantal institutionele barrières. Daarom wordt ook een casus behandeld van Levensloop als perspectief een persoon die uit het keurslijf van haar levensloop wil stappen.

3.2 Dienstenknooppunt Drienerlo

Op Business & Science Park Drienerlo bij Enschede wordt gewerkt aan een dienstenknooppunt (Dienstenknooppunt Drienerlo 2001). Eén gebouw her- bergt diensten die normaal gesproken niet bij elkaar te vinden zijn: kinderop- vang, wasservice, broodjes en maaltijden, kapper, fysiotherapie, reisbureau, bank 13 met pinautomaat, kleine supermarkt, dienstenmakelaar voor huishoudelijke RMO hulp en een klussendienst.

Projectontwikkelaar Ambré en emancipatiebureau Equivalent zijn de initiatief- nemers. Zij werken ook samen bij de ontwikkeling. Drienerlo is een ideale loca- tie voor het aanbieden van een geïntegreerd en veelvormig pakket voorzienin- gen: direct om de hoek liggen een hoogwaardig bedrijvenpark, de universiteit en een vervoersknooppunt. Met bus, trein, belangrijke verbindingswegen en een grote parkeerplaats als overstapfaciliteit. Elke dag komen hier duizenden wer-



kende of studerende, maar ook werkende én studerende, mensen. Zij proberen met een krap tijdsbudget een balans te vinden tussen activiteiten. Het project bevindt zich in de planfase. Het speelt in op behoeften van mensen van alle leeftijden die vaak en veel moeten organiseren en van hot naar her moe- ten reizen. `Onze marktverkenning onder 500 medewerkers van het Business & Science Park leverde een groot aantal wensen op', zeggen de initiatiefnemers. `Ook hebben we gelet op trends: welke activiteiten kosten veel tijd? Waaraan is werkelijk behoefte? We hebben de gebruikerswensen gecombineerd met profes- sionele marktinzichten.'

De realisatie laat op zich wachten omdat niet op alle punten overeenstemming is gevonden rond het bestemmingsplan. De gemeente Enschede is bereid een juridische verwoording te zoeken die past bij het bestemmingsplan. De initia- tiefnemers wisten vele partijen achter zich te krijgen: nabijgelegen bedrijven en lokale winkeliersverenigingen tot en met politici. Belangrijk was een landelijke financieringsregeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de impuls dagindeling. Het rijk ondersteunt initiatieven uit de samenleving in plaats van ze zelf te verzinnen.

Door participanten gesignaleerde institutionele barrières
* Op het gebied van regelgeving voor een flexibel (diensten)pakket zijn de bestemmingsplannen ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening een grote hindermacht. Een bestemmingsplan wijst locaties toe aan één bepaalde functie, bijvoorbeeld `winkelcentrum' of `bedrijfsverzamelgebouw'. Een dienstenknoop- punt, multifunctioneel van opzet, is dan een onbekend begrip. Gemeenten ken- Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling nen elke vierkante meter bij voorkeur een duidelijke functie toe om te voorko- men, in dit geval, dat een dienstenknooppunt op den duur een winkelcentrum wordt.
* Een dienstenknooppunt realiseren betekent een hoge coördinatielast en de nood- zaak om veel goedkeuringen te verkrijgen. Er zijn talloze overheden bij betrokken: verschillende gemeenten, de provincie, het ministerie van Sociale Zaken.
* In de ruimtelijke ordening speelt doorgaans een scherpe tegenstelling tussen de `harde' en de `zachte' sector. Bouwers en inrichters van wijken spreken een andere taal en hebben een ander referentiekader dan bijvoorbeeld medewerkers van emancipatiebureaus.
* Regelingen voor kinderopvang, vooral als het gaat om arbeidsvoorwaarden en technische eisen voor gebouwen, maken het lastig op één locatie verschillende 14 activiteiten te combineren. RMO * Aanbieden van publieke en commerciële diensten in één ruimte loopt vaak stuk op zeer uiteenlopende regelgeving.

3.3 Trynwâlden

Trynwâlden, gemeente Tytsjerksteradiel, is een streek in het noorden van Friesland, tussen Leeuwarden en Dokkum. Zes dorpen, samen 8600 inwoners, beslaan een gebied met een straal van 12 kilometer. In een van deze dorpen ver-



rijst `Van Welderen State', na sloop van het rusthuis: 100 appartementen, deels koop, deels huur. Erbij komt een dienstencentrum met medische hulp, therapie, revalidatie, restaurant en kinderdagverblijf. Eigen auto's en busjes verzorgen het transport door de streek.
Vier `omtinkers', een soort bemiddelaars en adviseurs, bezoeken regelmatig alle oudere mensen in de streek om te polsen waaraan behoefte is. Woningen krij- gen draadloze verbinding met een meldkamer, elektronische foefjes voor brand- preventie, inbraakwering en dergelijke. Er werken bij elkaar 160 mensen in dienstverband en 140 vrijwilligers.

In plaats van `de mens in een instelling' staat hier de zelfstandig wonende mens centraal die hulp of gezelligheid zoekt. Directeur Foeke de Jong: `Als je tempo wilde, moest je met een projectontwikkelaar in zee gaan, dachten we. De gemeente speelt een grote rol, waar het gaat om grondpolitiek. Zij zet grond duur weg, projectontwikkelaars leveren te duur op, en dan trekken zij hun han- den er doorgaans vanaf. Wij doen het anders.'

Een stuurgroep maakte in 1998 een ontwikkelingsvisie voor 12 jaar, eigenlijk een extra slag tussen een structuurvisie en een bestemmingsplan. Deze aanpak geeft meer draagvlak en minder procedures. Het project werd een proeftuin van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting en kreeg een experimentstatus van het College voor Zorgverzekeraars.
Alle geldstromen voor wonen, welzijn, hulp, verzorging en verpleging zijn samengevoegd, want: `Personeel is er genoeg', aldus De Jong. `Alleen, ze zitten doorgaans verstrikt in de regels.' Wonen gaat voor zorg. Naar gelang de vraag komt er hulp. Dat houdt de sociale structuren in stand en zo worden ouder wordende mensen niet gehospitaliseerd en neemt niemand ze werk uit handen dat ze goed zelf kunnen doen.

Levensloop als perspectief Participanten in het zorgcentrum zijn de zorgverzekeraar, de lokale Seniorenraad, de gemeente en woningcorporatie. Maar ook de zorggroep, de thuiszorg en het welzijnswerk. Een aantal van deze organisaties werkt ook in Leeuwarden en zij delen de stad nu op in woon-zorgzones à la Trynwâlden. Dat vergt een enorme herverdeling van gelden.
De Jong: `VROM ziet nu in dat je voor oudere generaties anders moet bouwen dan de afgelopen vijftig jaar. Nederland heeft het hoogste percentage intramu- raal wonenden ter wereld. Nu zit er nog een generatie in verzorgingshuizen die 15 daarvoor dankbaar is. Maar er komen mensen die zich niet in een hok laten RMO duwen. De omwenteling naar woonzorgprojecten gaat nu, eindelijk, doorzetten. De macht van de consument kan de stroperigheid verminderen: het persoonsge- bonden budget, mondige burgers. Ook als je de regels verandert, ben je er niet', aldus De Jong.

Door participanten gesignaleerde institutionele barrières
* De regelgeving is verstard en de burger heeft te weinig invloed door domein- gedrag van instellingen en schaalvergroting.




* De bouwstromen worden niet goed aangewend maar corporaties, makelaars, gemeenten en projectontwikkelaars beseffen dat onvoldoende. Veel meer woningbouwcapaciteit is nodig voor andere doelgroepen maar dat kan niet door de verouderde regelgeving.
* De gemeentelijke organisatie en de kracht daarvan is zorgelijk. Diensten Volkshuisvesting op gemeentehuizen zitten onder de sterkte en de ambtenaren kunnen hun taak vaak niet aan. De hoge grondprijzen staan het realiseren van levensloopbestendige voorzieningen in de weg.
* De mogelijkheden voor woningcorporaties zijn te beperkt. Corporaties spelen een belangrijke rol en hebben veel grond in handen. Omdat zij geen winst mogen maken kunnen ze nu hun sociaal gerichte werk niet met projectontwik- keling combineren.
* Het is een enorm karwei om de gelden van de volkshuisvesting en van welzijn en zorg te herverdelen. Onder meer de Wet voorzieningen gehandicapten staat het stapelen van budgetten in de weg. De professionals in de volkshuisvesting denken anders in termen van levenslopen dan die van de volksgezondheid. De twee snelheden belemmeren vooruitgang.

3.4 Zorg- en wijkcentrum De Robijn

De Robijn is een geïntegreerd woon-, zorg- en dienstencentrum in Leiden voor alle leeftijden. Alle onderdelen grijpen op elkaar in. De staf verleent zorg aan ouderen die binnenshuis (61) of buitenshuis (100) wonen en aan enkele herstel- lende zieken. Daarnaast telt het complex 124 aanleunwoningen en een dagvoor- ziening voor licht dementerende bejaarden. Maar De Robijn vervult ook veel Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling functies voor de wijk.

De centrale hal is een dorpsplein voor alle leeftijden met een filiaal van de open- bare bibliotheek, kinderopvang en café. Er zijn ook voorzieningen die je meer treft in zo'n centrum: kruidenier en kapsalon. Verder is er een restaurant en ruimte voor fitness en gymnastiek, ook veel gebruikt door buurtbewoners. Plus een lokaal voor computerles, ooit begonnen als digitale hangplek voor ouderen, en een internetcafé. Het was een initiatief van ICT'ers in de Ziektewet, met later studenten erbij. Een helpdesk voor `handicap en computer' voor heel Leiden, een patiëntenvereniging en logopedisten houden er kantoor.

De Robijn biedt zo een keur aan faciliteiten voor verschillende levenslopen. 16 Naast diverse vormen van zorg geven (tot en met verpleeghuisniveau) is hier het RMO doel: wijkfuncties naar binnen halen. De aanpak brengt kinderen, ouders, dementen, vrijwilligers, zorgzoekers en wijkbewoners bij elkaar.

Directeur Daan Iken: `Uiteenlopende groepen ontmoeten elkaar op het over- dekte dorpsplein en profiteren over en weer. De leidster van het kinderdagver- blijf ziet dat de logopedist in huis is en maakt een afspraak. Iemand die de acti- viteiten voor ouderen begeleidt, zegt: wij gaan morgen pannenkoeken bakken, kom dan met de kinderen langs'.



Samen met een corporatie wil De Robijn een gebied met 600 woningen in flat- gebouwen herontwikkelen voor uiteenlopende doelgroepen. Het ligt tussen het huidig zorgcentrum en het wijkwinkelcentrum in, ideaal voor woonvoorzienin- gen voor gehandicapten, ouderen en anderen.
Iken: `Het personeel is het belangrijkste kapitaal. Ons centrum kent een lichte organisatie. We komen regelmatig bij elkaar, met een borrel. Iemand vertelt iets over zijn of haar werk. Er is aandacht voor cursussen en opleidingen, maar ook voor kinderopvang in de vakanties bijvoorbeeld. Mijn ideaal is om zoveel moge- lijk weg te komen uit de subsidieverslaving. Eigenlijk zou je alleen om een bouwvergunning bij de overheid moeten zijn.'

Door participanten gesignaleerde institutionele barrières Levensloop als perspectief
* Initiatieven die verschillende levensfasen willen vermengen lopen vaak stuk op regelgeving. Het is bijvoorbeeld moeilijk kwaliteitseisen van kinderopvang te combineren met vrije beweging van ouderen en kinderen door elkaar op één speelplaats. Een volwaardig restaurant voor zorgbewoners en wijkbewoners is vaak niet rendabel wegens de eis van het doorberekenen van BTW.
* De regelgeving beperkt gezamenlijke projecten van de zorginstellingen voor de geestelijke gezondheid, gehandicapten, ouderen- en thuiszorg. Starheid van overheidsbeleid maakt het afstemmen en stapelen van verwante initiatieven 17 rond veranderende levenslopen moeilijk. RMO
* Instellingen die extra derde geldstromen weten te genereren passen niet in de cultuur van de AWBZ. Zij krijgen het stempel `winstmaker' opgedrukt en moe- ten een deel van hun inkomsten afdragen.

3.5 Op je 55e uit het keurslijf van de levensloop stappen

Een 55-jarige vrouw zit al 30 jaar in het basisonderwijs. Ze voelt zich net te oud worden voor de leerlingen en om goed om te gaan met de, vaak jonge, ouders.



Lesgeven vindt ze leuk, al is de uitdaging minder omdat nieuwe lesmethoden weinig vrijheid geven. Vooral tijdrovend en weinig inspirerend vergaderen en administratief werk staan haar tegen. Ze droomt de laatste tijd vaak over een eigen knutselwinkel en cursussen origa- mi, kerstkaarten maken, lesgeven in tekenen en aquarelleren. De ideeën krijgen steeds meer vorm. Ze heeft er met vrienden over gesproken. Die zeggen: `Doen, nu kan het nog!' Ze heeft een businessplan opgesteld. Daaruit blijkt een knut- selwinkel voldoende levensvatbaar. Met dit plan wil ze binnenkort naar de bank gaan.

In het onderwijs loopt ze de kans `burn out' te raken. Wanneer zij na veel gedoe wordt afgekeurd kan ze de winkel gaan opzetten. Een andere mogelijkheid is om ontslag te nemen. Ze mist dan haar maandelijkse inkomen om huur, auto en andere vaste lasten te betalen. De inkomsten uit de knutselwinkel zijn onze- ker. Startende ondernemers verdienen het eerste jaar niet veel. Ontslag betekent dat het waardevaste pensioen, 70% van het laatste loon, uit beeld raakt. Een pensioenbreuk dreigt. Aanvullende voorzieningen en een, dure, verzekering tegen inkomstenderving bij ziekte is nodig.

3.6 Conclusie

Regelgeving en verkokering houden onvoldoende rekening met veranderende levenslopen. Met veel creativiteit en doorzettingsvermogen groeien op sommige plekken projecten uit tot goede, levensloopbestendige voorbeelden. Ook individuen willen meer kunnen kiezen. Zij stuiten daarbij vaak op verou- Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling derde wetten en regels op sociaal gebied, die stammen uit een andere tijd. Toen was bescherming nodig voor gebeurtenissen die een burger van buiten overko- men en die waarop hij zelf weinig invloed kon uitoefenen.

18
RMO




4 Kanttekeningen bij het perspectief op
levensloop
4.1 Worden de vijf levensfasen een nieuwe standaard?

Het kabinet gaat uit van vijf fasen in het leven. Het bestaan van veel Nederlanders voltrekt zich inderdaad ongeveer langs deze banen. Maar het is belangrijk om voor ogen te houden dat deze indeling niet voor iedereen geldt. Er zijn talrijke uitzonderingen.

Zo had in 2000 ongeveer een kwart van de vrouwen, zelf geboren tussen 1951 en 1960, op hun 35e nog geen kinderen (Liefbroer en Dykstra 2000). Zo'n 9% van deze vrouwen krijgt naar verwachting later alsnog kinderen. Ook is het aan- tal huishoudens zonder kinderen sterk gegroeid: van 30% in 1960 naar 62% nu (SCP 1997). Deze ontwikkelingen passen niet in het model van de vijf levensfa- sen. Voor een deel van de Nederlanders is de spitsuurperiode toch vrij rustig, in tegenstelling tot bijvoorbeeld alleenstaande ouders. Andere vrouwen krijgen, nog steeds, voor hun 30e kinderen. In 2000 vond een kleine 10% van de geboorten plaats bij vrouwen tot 24 jaar en 1% zelfs bij tie- nermoeders (CBS). Voor hen begint de drukke middenfase vroeg, zij lopen de relatief zorgeloze fase mis van jongvolwassenen met weinig verplichtingen.

Een bezinning op veranderende levenslopen moet recht doen aan etnische diversiteit. Sommige culturen zien het leven als een `lot' waaraan niet gek veel valt te doen. Zij volgen de standaardlevensloop met drie fasen en met vaste arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen. Turkse en Marokkaanse vrouwen werken volgens het CBS veel minder buitenshuis dan autochtone vrouwen (respectievelijk 26%, 19% en 54%). De arbeidsparticipatie van Surinaamse vrouwen is wat hoger dan die van allochtone vrouwen. Overigens heeft de eco- Levensloop als perspectief nomische groei van de afgelopen jaren meer banen opgeleverd voor allochtone mannen en vrouwen dan voor autochtonen. Dit wijst er op dat er geen scherpe tegenstelling ontstaat tussen nieuwe levenslopen van autochtonen en traditione- le levenslopen van allochtonen. Eerder is sprake van toenemende variëteit. Zeker is wel dat nu en in de nabije toekomst niet alle mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst het model volgen.

De conclusie is dat het model van de vijf fasen goed de levens van veel mensen 19 op dit moment beschrijft maar dat omvangrijke uitzonderingen bestaan. De RMO RMO juicht toe dat het kabinet achterlopende institutionele structuren wil aan- passen of openbreken. Door recht te doen aan uitzonderingen wordt voorko- men dat mensen slachtoffer worden van de omvorming van levensfasen. Waak ervoor dat een nieuwe vorm van institutionalisering rond de vijf fasen ontstaat, met dezelfde bezwaren als de standaardlevensloop.



4.2 Meer ontmoetingen organiseren

Vooral de breukvlakken tussen de verschillende fasen leveren aangrijpingspunten op voor overheidsbeleid. De voorbeelden Trynwâlden en De Robijn tonen aan dat wie over levensfase-indelingen heen durft te denken innovatieve projecten kan realiseren. Zulke situaties krijgen in de Verkenning nog onvoldoende aan- dacht. Ontmoetingsmogelijkheden organiseren, zowel tussen culturen als tussen generaties, is van groot belang. Het gaat bijvoorbeeld om combinaties, zoals een diensten- of zorgknooppunt. Bouw een brede school naast een verzorgingshuis en zorg daarbij ook voor kinderopvang. Kweek meer begrip tussen generaties door sociale stages aan te bieden in bijvoorbeeld zorgcentra.

4.3 Breng meer evenwicht in aandacht voor levensfasen

De Verkenning besteedt veel aandacht aan arbeidsparticipatie. Dat leidt ertoe dat de derde en de vierde levensfase eigenlijk centraal staan en dat de eigenheid en de kwaliteit van de andere fasen niet goed uit de verf komen. Dit geldt ook voor de overgangen tussen de verschillende fasen. Zo volgen in de tweede fase (15-30 jaar) jongeren een opleiding en leggen zij zich niet vast in een baan of duurzame relatie. Ook zijn zij weinig verantwoor- delijk voor de zorg van anderen, stelt de Verkenning. Maar uit het tijdsbeste- dingonderzoek blijkt dat 50% van de schoolgaande jeugd gemiddeld ruim zeven uren per week arbeid verricht (SCP 2001). In deze fase begint het combineren van activiteiten dus al. Veel van die arbeid is zorg- en dienstverlening.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling De vierde fase, die van actieve ouderdom, is betrekkelijk nieuw. Dat komt vol- gens de Verkenning door de gestegen `gezonde' levensverwachting en de relatief vroege uittreding uit het arbeidsproces. Van de oudere wordt verwacht dat deze langer doorwerkt om het draagvlak voor de sociale zekerheid te vergroten en de vergrijzing op te vangen. Ook wordt een beroep gedaan op een rol als vrijwilli- ger of informele dienstverlener. De RMO heeft geen bezwaar tegen een betere benutting van het sociale kapitaal van oudere burgers, maar constateert dat ouderen op dit moment al wezenlijk bijdragen aan vrijwilligerswerk en informele zorg. Zo is ruim 50% van de oude- ren betrokken bij vrijwilligerswerk. Van de ouderen verleent circa eenderde informele zorg binnen het eigen netwerk, zoals zieken of gehandicapten helpen en op (klein)kinderen passen (SCP 2001). Ook combineren ouderen allerlei 20 activiteiten als werken, leren en zorgen: 15% van hen verricht arbeid en 21% RMO volgt onderwijs. Zij besteden daaraan respectievelijk gemiddeld 1,6 en 0,8 uur per week (SCP 2001). Het percentage ouderen dat een opleiding volgt, stijgt gestaag mede als gevolg van het hogere opleidingsniveau van jonge ouderen.

De RMO ziet voldoende aanleiding om na te denken over nieuwe sociale rollen voor ouderen in de vierde fase. En over de vraag welke wet- en regelgeving het combineren van rollen in de weg staat (zie ook: Ouder worden 2001). Een verplichte pensionering met 65 jaar past eigenlijk niet meer. Die leeftijd mag geen reden voor ontslag zijn, vindt de RMO. Dit eindpunt van de carrière



bestaat vooral theoretisch in (fiscale) regelingen. De meeste mensen stoppen eer- Levensloop als perspectief der, sommigen willen langer door.
Het daadwerkelijk opheffen van deze beschermingsgrens is echter pas aan de orde wanneer er, in aanvulling op de AOW, voldoende flexibele financiële regelingen voor individuen bestaan. En wanneer mensen goed inzicht hebben in het idee van de keuzebiografie en in staat zijn om voldoende inkomenszekerheid op te bouwen.

Over de betekenis van de vijfde fase zwijgt de Verkenning. Stel deze fase van de oude dag en intensieve verzorging zo lang mogelijk uit, is de boodschap. De deel- 21 verkenning Zorg en gezondheid volstaat met de opmerking dat mensen in deze RMO levensfase niet vooral willen worden aangesproken op hun beperkingen, maar op hun mogelijkheden. Iedereen wil oud worden, maar niemand wil zich oud voe- len. Het toenemend aantal ouderen dat intensieve verzorging behoeft en de sterke stijging van het aantal dementerende ouderen, roept vragen op naar de betekenis die deze fase in het leven van mensen heeft. Daarbij horen ook levensbeschouwe- lijke vragen over leven en dood, zingeving en afhankelijk zijn van zorg. De ant- woorden hebben consequenties voor de zorg- en dienstverlening door professio- nals, maar ook voor de tijdsdruk in de derde en vierde levensfase. Ook hier geldt, zoals De Robijn in Leiden laat zien, dat voorzieningen voor ouderen een prima bijdrage kunnen leveren aan voorzieningen voor jongere generaties.




5 Kanttekeningen bij de context van arbeidsparticipatie 5.1 Aandacht voor inkomensgevolgen van transities

De regering wil dat burgers zonder probleem kunnen overstappen van tijd besteden aan werken naar tijd voor leren, zorgen en andere activiteiten. Of andersom. Naast een andere onderwijs- en zorginfrastructuur vereist dit uitgangspunt aan- dacht voor de financiële gevolgen voor de burger, want het maken van zulke over- gangen kost altijd geld. Het onderbreken van een loopbaan heeft gevolgen voor inkomen, carrièrekansen en pensioenopbouw. Het is de vraag of de kosten van deze transities op dit moment wel evenwichtig zijn verdeeld (Schippers 2001).

Al een tijdlang staat bij het nadenken over de gevolgen van veranderende levenslopen het inkomensvraagstuk en het stelsel van sociale zekerheid en pen- sioenen centraal (WRR 1999). De vergrijzing beïnvloedt de verzorgingsstaat en de economische groei. De Verkenning stelt maatregelen voor die de arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen verhogen, want wie blijft werken voorkomt inkomensproblemen. Vooral in het achtergronddeel behandelt de Verkenning maatregelen die bestaan- de regelingen flexibeler maken.

Het is voor de RMO de vraag of de knelpunten voldoende worden weggeno- men. De SER zal later in 2002 in zijn advies over de Verkenning Levensloop naar Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling verwachting hierop ingaan.

`Feminisering van de armoede' vraagt in de ogen van de RMO aandacht. Huishoudens met een vrouwelijke kostwinner lopen grotere kans om arm te zijn dan met een mannelijke kostwinner, zo werd zichtbaar in de tachtiger jaren. Alleenstaande oudere vrouwen, alleenstaande moeders en allochtone vrouwen (E-Quality 2002) blijken extra kwetsbaar (RMO 2000). Zolang een omvangrijke categorie mensen in Nederland vindt dat moeders niet behoren te werken (Esveldt e.a. 2001), blijft de kwetsbaarheid voor armoede bestaan. De Verkenning biedt aanzetten om hun armoederisico te beperken. Economische zelfstandigheid voor vrouwen blijft ook voor de RMO daarvoor het belangrijkste middel. 22 Alternatieven zoals zorgloon of basisinkomen neemt de Raad niet in overweging. RMO 5.2 Levensloopbestendig werken

Blijvend deelnemen aan het arbeidsproces is essentieel voor de economische zelfstandigheid en de ontplooiing van het individu. De vergrijzing leidt macro- economisch gezien tot een grotere behoefte aan arbeidsparticipatie. Dat vraagt soms om andere regels, om arbeidsorganisaties die beter inspelen op vragen van werknemers en om een mentaliteitsverandering, zoals het interessante initiatief van de Taskforce Ouderen en Arbeid toont (2002).



De behoeften van de maatschappij en de ambities plus preferenties van het indi- vidu moeten goed op elkaar af worden gestemd. Daarom is het een omissie dat de Verkenning niet systematisch ingaat op behoeften en wensen van burgers hoe zij hun leven willen invullen. Dan zou blijken dat de behoefte aan hogere arbeidsparticipatie bij groepen die nu relatief weinig werken, vooral vrouwen en ouderen, niet groot is. Weliswaar willen 400.000 van de parttime werkende vrouwen méér uren werken, maar 800.000 zouden juist mìnder uren willen werken. (Esveldt 2001). Ook is doorwerken tot 65 jaar niet erg in trek, bij vrouwen zelfs nog minder dan bij mannen. Hoewel veel mensen eigenlijk vin- den dat de arbeidsmarkt tot na 65 jaar toegankelijk moet zijn en er behoefte bestaat aan langduriger participatie, treedt men zelf bij voorkeur eerder uit het arbeidsproces. De financiële nadelen van vervroegd uittreden zorgen ervoor dat veel mensen langer doorwerken (Esveldt 2001).

De Verkenning stapt zonder veel omhaal van woorden over dit knelpunt heen. Volgens de RMO is het van belang ervoor te zorgen dat de arbeidscontext aan- trekkelijker wordt voor deze groepen. Want is de arbeidsmarkt eigenlijk wel levensloopbestendig? Is er wel waardering voor wat ouderen kunnen bijdragen aan de organisatie en zijn de regelingen voldoende op hun deelname toegerust? De RMO meent dat hier nog veel kan worden verbeterd.

De sociale context van arbeid en het ontwikkelen c.q. benutten van sociaal kapitaal en kennis van mensen vraagt meer aandacht (WRR 1996). Werkgevers moeten blijvend in werknemers investeren, ook als ze ouder worden. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de sociale partners, ook op het gebied van pen- sioenregelingen. Het middelloonsysteem verdient de voorkeur boven eindloon- regelingen. Zonder te veel inkomensverlies kun je dan een overstap maken zoals de 55-jarige onderwijzeres die een eigen bedrijf begint. Of naar een minder betaalde en/of minder eisende baan gaan of een deel van de tijd besteden aan Levensloop als perspectief vrijwilligerswerk en informele zorg.
Meer experimenten met nieuwe werkvormen voor oudere werknemers zijn nodig, zoals meester-gezel verhoudingen, adviseurschappen en `snuffelstages'. En het elders inzetten van iemands deskundigheden en meerdere, korte, vakanties per jaar. Voor oudere allochtonen is er nog een wereld te winnen als het gaat om maat- schappelijke participatie en het meedingen naar gesubsidieerde banen. Hun sociaal-culturele vaardigheid verdient meer inzet bij het opzetten van buurttoe- zicht of begeleiding van jongeren. 23 Wie ouder wordende werknemers langer aan het werk wil houden moet zorgen RMO voor een arbeidscontext die toegankelijk is en blijft. Het vraagt om blijvende scholing en een organisatie die is toegerust op verschillende levensfasen.

5.3 Naar een goede zorginfrastructuur

De RMO vraagt aandacht voor de andere plaats die zorg en zorgverlening inneemt in de samenleving. Veel gezins- en gemeenschapstaken, inclusief de opvoeding, veranderde in regulier, betaald werk. Veel medewerkers halen hieruit voldoening.



De Verkenning ziet graag dat mensen in hun vierde levensfase vrijwilligerswerk doen en informele zorg verlenen. Het achtergronddeel van de Verkenning wijst echter factoren aan die in de toekomst het informele zorgaanbod juist doen ver- minderen: meer vrouwen gaan betaald werken, de bereidheid om onbetaalde zorg te verrichten neemt af (ook door het gestegen opleidingsniveau van vrou- wen) en onbetaalde zorg gaat zich concentreren op de eigen gezinsleden (Van den Brink en De Vries 2002). Informele zorg kan daarom slechts floreren indien een adequate professionele zorginfrastructuur aanwezig is (RMO 1999), hoe paradoxaal dat ogenschijnlijk is.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

Zo'n goede zorginfrastructuur eist forse investeringen. De behoefte aan diensten als goede kinderopvang, naschoolse opvang en thuiszorg is zeer groot (Remery 2000). Nederland heeft, ondanks de investeringen van het kabinet de laatste jaren, nog steeds een bescheiden aanbod aan kinderopvang vergeleken met andere Europese landen (RMO 1999). De uitbreidingen van de laatste jaren zijn, zoals de Verkenning zegt, telkens geabsorbeerd door de verborgen vraag. De wachtlijsten blijven. De Europese Raad van Barcelona van maart 2002 heeft afgesproken dat de lid- staten streven naar kinderopvang voor ten minste 90% van de kinderen tussen 24 3 jaar en de leerplichtige leeftijd én voor ten minste 33% van de kinderen onder RMO 3 jaar (EU 2002). Het aanbod moet voor 2010 beschikbaar zijn, met inachtne- ming van nationale regelingen. De Tweede Kamer heeft later per motie gesteld zich wel aan de gekozen beleidsrichting gebonden te achten maar niet aan de concrete streefcijfers (TK 21 501-20 nr. 190). Zolang Nederland kwantitatief achterloopt in Europa, kunnen streefcijfers helpen om de kinderopvang bij de tijd te brengen, vindt de RMO. Naast kinderopvang en naschoolse opvang, in voldoende omvang en kwaliteit, betekent een adequate zorginfrastructuur ook voldoende zorg- en dienstverle-



ning voor de vijfde levensfase. De voorbeelden uit het tweede hoofdstuk tonen aan hoe belangrijk een sterke zorginfrastructuur en adequate gebouwde voorzie- ningen op wijk- en omgevingsniveau zijn. De RMO steunt het concept van dienstenknooppunten waarin verschillende onderdelen van zorg samenkomen (Commissie Dagarrangementen 2002).

5.4 Naar een goede onderwijsinfrastructuur

De hedendaagse samenleving vraagt om een onderwijsinfrastructuur die is toe- gerust op het moderne individu en die kan inspelen op een veelheid aan onder- wijsvragen. Het ideaal van levensloopbestendig onderwijs sluit perfect aan bij de Levensloop als perspectief wensen en ambities van burgers; het tracht talent tot ontwikkeling te brengen.

Levensloopbestendig onderwijs veronderstelt dat burgers na de initiële opleiding voldoende bagage hebben om zich aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden. En om hun eigen ambities te kunnen invullen. Het gaat min- der om specifieke vaardigheden, maar vooral om `leren te leren'. Om competen- ties en attitudes zodat mensen eigen loopbaankeuzen te maken. Dat geldt ook voor het aanboren van onvervulde talenten bij ouderen. 25 Voor hen spelen het sociale element en zingeving een veel grotere rol dan het RMO carrièremotief. In het aanbod van onderwijs kan dat tot uitdrukking komen met bijvoorbeeld leer- en doeprojecten in het buitenland. In de twintigste eeuw volgden onderwijsinvesteringen het zogenoemde trechter- model (zie Schippers, bijlage 2). Tijdens de jeugd wordt in ieders opleiding veel geïnvesteerd maar op oudere leeftijd, al vanaf een jaar of 45, weinig. De investe- ring zou dan te weinig renderen. Een inmiddels achterhaald argument, gelet op de toegenomen kennis en de gemiddeld langere levensloop van mensen. Scholing en educatie moeten blijvend een rol spelen, en op het werk moeten instrumenten als functioneringsgesprekken en jobrotation worden benut.



Een knelpunt vormen mensen met onvoldoende kwalificatie om een opleiding te beginnen. Hier vallen tijdelijke uitkeringstrekkers onder en mensen aan het einde van hun carrière (SER 2001). Hun opleidingsniveau veroudert snel waar- door de afstand tot de arbeidsmarkt groeit. Veel nadrukkelijker dan nu zou aan een uitkering een scholingstraject moeten worden verbonden. Ook verdient het aanbeveling aan niet-werkende ouders (moeders) een onderwijs- of opleidingsaanbod te doen dat werkelijk aansluit bij de eigen motivatie en onafhankelijk is van een uitkering. Daarnaast vragen afspraken tussen werkgever en werknemer over terugkeer naar de oude werk- plek, herintredingsprogramma's en maximale flexibiliteit van werktijden aan- dacht (SCP 2000).

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

26
RMO




6 De 21e eeuw: de zin van arbeid verandert
De Verkenning legt de vinger op een gevoelige plek. De huidige structurering van het onderwijs, de sociale zekerheid, het wonen en de zorg sluit niet meer aan op de variëteit in levenslopen van burgers. De institutionele structuur loopt achter.

Het beleid gaat al vele decennia uit van één levenslooppatroon met drie fasen: eerst een dominantie van het onderwijs, dan de betaalde arbeid en tot slot de zorg voor de oude dag. De Verkenning verdeelt op basis van empirische gegevens de levensloop in vijf fasen. Deze fasen zijn geen norm voor de inrichting van de levensloop, maar geven aan welke mogelijke overstappen iemand in zijn leven kan (door)maken. Het beleid zou deze transities, voor een aanzienlijk deel indi- viduele keuzes, moeten vergemakkelijken. Dat vereist een vergaande vernieu- wing van het onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid. Juist de structuren zit- ten de overstapmogelijkheden in de weg.

De RMO heeft grote waardering voor de benadering van het kabinet. Het bij de tijd brengen van grote delen van de institutionele structuur is een belangrijke opgave voor de komende jaren.
Toch wil de Raad een stap verder gaan. De Verkenning veronderstelt impliciet dat de inhoud van arbeid, zorg en onderwijs niet verandert. Maar hier speelt wel degelijk een aantal, vaak zelfs verregaande, veranderingen.

6.1 Persoonlijke kwaliteit

Waar arbeid goed aansluit op iemands persoonlijke belangstelling, een bron is voor eigen ontwikkeling en waarbij betekenisvolle sociale relaties horen, daar krijgt werken een zingevende functie. Deze ontwikkeling houdt verband met de Levensloop als perspectief overgang van een industriële economie naar een kennis- en diensteneconomie. Werk wordt minder mechanistisch en persoonlijke kwaliteit wint aan belang. Humanisering van de arbeid treedt op. Het onderscheid tussen privé-leven als iets zingevends en werk als noodzakelijk kwaad is minder scherp.

Klassieke zorgtaken zijn de laatste decennia geformaliseerd. Denk aan de zorg voor ouderen (thuiszorg) en kinderen (kinderopvang). Op veel plaatsen kunnen formele en informele zorg elkaar echter versterken. Zoals in het voorbeeld in 27 Trynwâlden, waar naast 160 mensen in dienstverband ook nog eens 140 vrijwilli- RMO gers actief zijn. Er is behoefte aan allerlei vormen van ondersteuning. Zoals in Drienerlo, waar vraag is naar een dienstenmakelaar voor huishoudelijke hulp die zich naast de kinderopvang vestigt. Veel zorgtaken zijn betaalde arbeid geworden.

In termen van de levensloopbenadering betekent dit, dat vooral de organisatie van de arbeid op het microniveau van de werkplek veel aandacht verdient. Wie erkent dat arbeid ook intrinsiek zingevend is, vindt een combinatie van arbeid met zorg en of onderwijs niet vanzelfsprekend.



Alleen de vraag stellen hoe arbeid tegelijk of achter elkaar gecombineerd kan worden met zorg en onderwijs is dan niet genoeg.

Met een goede organisatie is zorg verlenen een vorm van zingevend werk. De zorgsector moet dus niet op een industriële mechanistische wijze zijn georgani- seerd, maar veel ruimte bieden voor persoonlijke kwaliteiten. Die stap naar wer- kelijk human resource management moet nu eindelijk gezet worden.

De consequentie is niet dat allerlei informele zorgtaken, die nu vallen onder mantelzorg of vrijwilligerswerk, massaal moeten worden omgezet naar betaalde arbeid. Het is wel een pleidooi om de ontwikkeling naar formalisering van informele zorgtaken niet te blokkeren vanuit de argumentatie dat vooral infor- mele arbeid zo zingevend zou zijn.

6.2 Betere aansluitingen

Voor het onderwijs geldt hetzelfde. De school is nu de plek voor veel algemene vorming, die eerst thuis, bij familie of op het werk plaatsvond. Daarnaast wordt onderwijs, door de snel verouderende kennis, een voortdurende activiteit in iemands leven. De zingeving van arbeid wint aan betekenis als de organisatie op het micro-niveau van de werkplek zo is dat het onderwijs zich weer op vorming richt en de zorg zich (weer) volop bezighoudt met werkelijke zorgverlening.

De eerste prioriteit is een zorg- en onderwijsinfrastructuur die aansluit bij de verschillende wijzen waarop mensen hun leven willen inrichten. Tegelijk moet Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling het systeem van sociale zekerheid daarop zijn geënt (SZW 2002). Een vernieu- wing van het bestaande institutionele kader is daarvoor nodig.

Een dergelijk kader geeft de samenleving ruimte voor meer eigen verantwoorde- lijkheid. Mensen kunnen meer persoonlijke keuzes maken, inclusief inzet voor de gemeenschap. Een ruimte die ontstaat door binnen de zingevende kaders arbeid, privéleven en maatschappelijke verbanden naast elkaar te plaatsen. Een 60-jarige kan dan een deel van zijn betaalde arbeidstijd inleveren en meer doen aan vrijwilligerswerk zonder direct inkomsteneffect of ingrijpend gevolg voor het pensioen. Een volwassene kan echt aandacht besteden aan de begeleiding van zijn sterven- de ouder: het bulk van het praktische zorgwerk is uit handen genomen door een 28 goede zorginfrastructuur en er zijn adequate regelingen voor zorgverlof. RMO Een werknemer kan kiezen voor langdurig educatief verlof of voor een via de sociale zekerheid geboden bezinningsperiode voor een heroriëntatie op zijn/haar loopbaan. Daarvan zou dan de eerdergenoemde 55-jarige onderwijzeres die een eigen bedrijf wil beginnen kunnen profiteren. Het nader doordenken over de vorm, de inhoud en de financiering van dit ver- nieuwde institutioneel kader acht de RMO noodzakelijk.




7 Aanbevelingen

1. Permanente aandacht is nodig voor de gevolgen van veranderende levenslo- pen. Deze benadering vraagt om goede verankering in beleid en instituties. De bestaande wet- en regelgeving moet worden doorgelicht op levensloopbestendig- heid. Wel moet worden voorkomen dat het beeld van de geïntroduceerde vijf levensfasen institutionaliseert en uitgroeit tot een nieuwe standaard, met dezelf- de bezwaren als de zogenoemde standaardlevensloop.


2. De Verkenning moet zich richten op meer brede maatschappelijke participa- tie. De nota let nu vooral op hogere arbeidsparticipatie en de combinatie van arbeid en zorg. Zij miskent daarmee huidige en toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen. Niet alleen de organisatie van activiteiten verandert, maar ook de inhoud. Veel zorgtaken zijn betaalde zorgarbeid geworden, educatie vindt vaker plaats op de werkplek. Werken, zorgen en leren zijn steeds minder afge- scheiden activiteiten.


3. Biedt meer keuzemogelijkheden voor het uitbesteden van zorg. Bij blijvende arbeidsdeelname hoort gelijktijdig een uitbreiding van de zorginfrastructuur, anders komt daar niet veel van terecht. Kiezen voor hogere arbeidsparticipatie én meer mantelzorg doet een te groot en tegenstrijdig beroep op vooral vrou- wen. Aan beide ouders vragen om te werken houdt in dat adequate kinderop- vang beschikbaar is en hulp bij de zorg voor ouders en verwanten.


4. Investeer in de humanisering van de arbeidscontext, zodat het voor mensen aantrekkelijker wordt om uit vrije wil te blijven werken. Arbeidsorganisaties moeten beter toegankelijk zijn voor oudere werknemers of mensen met kinde- ren. Hier ligt vooral een taak bij de sociale partners. Het rijk zou volgens de RMO op dit vlak terughoudend moeten zijn met wetgeving. Later in 2002 zal Levensloop als perspectief de RMO in zijn advies over `burn out' nog apart adviseren over de organisatie van de arbeid.


5. Biedt niet-werkende ouders een onderwijs- of opleidingsaanbod, dat aansluit bij hun motivatie en onafhankelijk is van een uitkering.


6. Regelingen voor bestemming en inrichting van panden en buurten moeten worden versoepeld om de vestiging van combinaties van activiteiten mogelijk te 29 maken. Dat lost het vaak voorkomende knelpunt op om locaties een multifunc- RMO tionele bestemming te geven. De RMO sluit zich hier aan bij de VROM-raad (VROM-raad 2000). Ook moet direct bij nieuwbouw infrastructuur als ICT worden aangelegd.


7. Bij uitwerking van het levensloopbeleid is behoefte aan visies op mobiliteit, bereikbaarheid en ruimtelijke ordening.




8. De RMO stelt voor een Stuurgroep Levensloop in te stellen. Deze Stuurgroep krijgt een stimulerende en samenbindende rol, vergelijkbaar met de opzet van de Commissie Dagarrangementen (Commissie Dagarrangementen