Ministerie van Buitenlandse Zaken

Maandag 13 januari nam staatssecretaris Agnes van Ardenne deel aan het 'Drie-Koninginnendebat' van Cordaid. Centrale vraag op dit debat was of grotere betrokkenheid van de private sector een nieuwe kans is voor arme vrouwen in ontwikkelingslanden of een bedreiging vormt. Hieronder volgt de toespraak van de staatssecretaris.

Dames en heren,

Een gezonde private sector in ontwikkelingslanden zorgt voor werk en inkomen. Ook voor de armen, ook voor vrouwen. Vanaf de eerste dag heb ik daarom de bevordering van de private sector in ontwikkelingslanden een grotere plek willen geven binnen ons beleid. Dat is geen bedreiging voor arme vrouwen. Integendeel. Wie vrouwen perspectief wil bieden, kan niet om de private sector heen.

Economische groei in ontwikkelingslanden is essentieel voor duurzame armoedevermindering. Het gaat niet om groei als zodanig. Het gaat om groei die ook de armen ten goede komt, groei waarvan ook vrouwen profiteren. Voor zulke groei is ieders aandacht, inbreng en samenwerking nodig: overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Je kunt geen van de zijden uit die driehoek missen. Overheden niet - denk aan wet- en regelgeving, aan toezicht op arbeidsomstandigheden, aan investeringen in onderwijs en gezondheidszorg, aan gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Maatschappelijke organisaties niet - zij dragen er onder meer aan bij dat democratie en mensenrechten geen holle kreten blijven, dat ook vrouwen hun stem kunnen laten horen. Maar zonder bedrijven ­ de motoren van economische groei ­ komt die groei nooit van de grond.

We zijn momenteel bezig met een doorlichting van de landen die we hulp geven. Ik heb nog geen conclusies getrokken uit de resultaten. Maar bij wijzigingen in het landenbeleid wil ik ook rekening houden met de perspectieven voor ondernemers in een land. Als een regering de private sector links laat liggen, dan vraag ik mij af wat wij in zo'n land te zoeken hebben. Want dan maakt duurzame armoedebestrijding weinig kans.

Een goede balans tussen publieke en private sector is de beste garantie voor een opwaartse spiraal. Die balans is in veel arme landen afwezig. Ook in het ontwikkelingsbeleid was die balans lange tijd zoek. Een van mijn eerste acties was om uit te laten zoeken op welke hindenissen het lokale bedrijfsleven stuit in de landen waarmee we intensief samenwerken. Die exercitie hebben de ambassades inmiddels afgerond. De belangrijkste knelpunten zijn: corruptie en bureaucratie, het macro-economisch beleid, het lage opleidingsniveau van de beroepsbevolking, gebrekkige financiering en infrastructuur en gebrek aan kennis en capaciteit.

Ik ben er van overtuigd dat ook het Nederlandse bedrijfsleven kan helpen bij het slechten van deze hindernissen. Via handel en investeringen. Door kennis over te dragen, door lokaal management te verbeteren, door Kamers van Koophandels te helpen oprichten, door training en opleiding. Of door bijvoorbeeld boerenorganisaties te versterken, zoal het LTO doet. Dat is de filosofie achter het Akkoord van Vlaardingen. Het gaat mij niet om de private sector hier in Nederland. Daar hebben we Economische Zaken voor. Het gaat mij om de private sector in arme landen. Het mag ook het Akkoord van Delhi heten; zo noemden we het bij mijn reis samen met Staatssecretaris Joop Wijn naar India. Het gaat niet om de naam, het gaat om de inhoud: gestructureerd tripartite overleg over vergroting van de betekenis van Nederlandse bedrijven voor armoedebestrijding.

Het is geen toeval dat de naam verwijst naar het Akkoord van Wassenaar uit 1983. Dit akkoord tussen overheid, werkgevers en werknemers in Nederland legde een stevige basis voor de voorspoedige economische ontwikkeling die we in de afgelopen twee decennia hebben gekend. Om het niet nodeloos gecompliceerd te maken, wil ik de gesprekken over het Akkoord van Vlaardingen beperken tot diezelfde spelers: overheid, werkgevers en werknemers. Dit proces kost tijd: het is niet zo dat ik derde partijen een akkoord 'door de strot wil duwen', want dan werkt het niet. Het gaat om sámenwerking. Het akkoord zelf zie ik als een paraplu. Onder die paraplu kunnen dan allerlei initiatieven opbloeien. Per sector, zoals energie of financiering. Of per product, bijvoorbeeld koffie. Daar kunnen NGO's dan ook op inspelen en aan deelnemen.

Voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat het Akkoord tot verdere binding van hulp aan Nederlandse bedrijven zal leiden. Hulp is niet bedoeld om het bedrijfsleven in een leunstoel aan mooie orders te helpen. Ik ben juist voorstander van verdere ontbinding van hulp. Ik wil ook onderstrepen dat bij dit alles de vraag van partners uit ontwikkelingslanden richtinggevend is. Het is zeker niet mijn bedoeling om onze oplossingen, onze ideeen op te dringen aan andere landen. De vraag uit het ontwikkelingsland staat centraal.

De gesprekken zijn nog gaande. Ik hoop dat het uitmondt in regulier overleg over de vraag over hoe we nog effectiever kunnen bijdragen aan vermindering van armoede. Neem het PSOM-programma, dat investeringen in ontwikkelingslanden wil bevorderen. Daar moeten arme vrouwen natuurlijk ook baat bij hebben. Dit gebeurt al, maar kan nog beter. Zo zorgde een recent micronutriënten project in China voor zeshonderd arbeidsplaatsen, waarvan de helft vrouwen. Ik denk ook aan de oprichting van een platform in de financiële sector: met Nederlandse expertise bekijken hoe we de toegang tot krediet kunnen verbeteren. Daarbij denk ik vooral aan kleine kredieten. Het zijn immers vooral arme vrouwen die van zulke microkredieten gebruik maken.

Een gezonde private sector is goed voor vrouwen ­ en deelname van vrouwen is ook goed voor een gezonde private sector. Uit onderzoek van de Wereldbank blijkt dat de economische groei van landen in Sub-Sahara Afrika jaarlijks met 1,5 procentpunt zou kunnen stijgen als er meer gelijkheid zou zijn tussen mannen en vrouwen. Uit diverse andere onderzoeken blijkt dat vrouwen betrouwbare onderneemsters zijn: hardwerkend, trouw in het terugbetalen van kredieten. Zij consumeren de winst niet, maar herinvesteren die in het bedrijf en in hun gezin. Dat komt de gemeenschap en volgende generaties ten goede. Vrouwelijke ondernemers zijn minder corrupt zijn dan hun mannelijke collega's. Ze hebben ook meer oog voor de sociale omstandigheden van hun arbeiders.

Het is dus van belang dat vrouwen in ontwikkelingslanden toegang hebben tot productiemiddelen, met name kredieten en landeigendom. Ook toegang tot marktkennis en transport is belangrijk. Dat levert iedereen winst op. Dat is ook wat ik hoor als ik met vrouwelijke ondernemers spreek. Inspirerende gesprekken met enthousiaste vrouwen. Vrouwen die zich niet bedreigd voelen maar vrouwen die staan te popelen om hun kansen te grijpen en dat ook doen, alleen en ook steeds meer opererend in netwerken.

Een gezonde private sector in ontwikkelingslanden met gelijke kansen en mogelijkheden voor mannelijke en vrouwelijke ondernemers en werknemers. Dat is essentieel voor duurzame ontwikkeling. Daaraan vanuit Nederland nog beter bijdragen is mijn inzet bij het Akkoord van Vlaardingen.