De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVA. 2003/57
datum
16-01-2003
onderwerp
AID-onderzoek BSE
TRC 2003/237
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u het onderzoeksrapport van de AID met betrekking tot de mogelijke herkomst van BSE in Nederland toekomen.
Inleiding Zoals ik u op verschillende momenten in het verleden heb bericht, heeft de AID naar aanleiding van elk tot nu toe voorgekomen BSE-geval in Nederland een onderzoek ingesteld om de besmettingsbron te achterhalen. Nu zijn de onderzoekgegevens van 30 individuele BSE-gevallen uit het verleden in samenhang bekeken, en is op basis hiervan een aantal hypotheses getoetst over de wijze waarop verspreiding van BSE in Nederland kan hebben plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn recent beschikbaar gekomen.
Ook het CIDC voert momenteel een onderzoek uit waarbij mogelijke bronnen van de BSE-besmettingen in Nederland worden onderzocht. Tevens zullen naar aanleiding van dat onderzoek uitspraken worden gedaan over de verwachtingen ten aanzien de BSE-gevallen die zich in Nederland nog voor zullen doen. Over de resultaten van het CIDC-onderzoek zal ik u te zijner tijd informeren.
datum
16-01-2003
kenmerk
VVA. 2003/57
bijlage
Conclusies AID-rapport
* De AID concludeert dat de geconstateerde besmettingen
waarschijnlijk het gevolg zijn van het voeren van verontreinigde
rundveevoeders. Door versleping zijn mengvoeders verontreinigd met
besmet diermeel.
* Dat de meeste gevallen van BSE voorkomen in Gelderland, Overijssel
en Utrecht dient volgens de AID verklaard te worden door het meer
dan evenredig marktaandeel in het midden en oosten van het land
van veevoederfabrikanten die geen stringente scheiding hadden
doorgevoerd tussen de productie van voer voor herkauwers en de
productie van voer voor overige diersoorten.
Deze conclusies zijn belangrijk. Ik wil er echter wel een aantal
opmerkingen bij plaatsen.
1. In het onderzoek van de AID zijn vijf hypotheses getoetst ten
aanzien van mogelijke besmettingsbronnen van de geconstateerde
BSE-gevallen: erfelijkheid, kalvermelk, meststoffen, diermeel als
ingrediënt van rundveevoeder, en versleping van besmet diermeel
vanuit voeder voor niet-herkauwers. Het laatste spoor wordt in
alle 30 individuele BSE-gevallen mogelijk geacht. De andere
besmettingsbronnen worden in een of meerdere gevallen niet
volledig uitgesloten. In het onderzoek van het CIDC wordt hier
meer fundamenteel en wetenschappelijk naar gekeken. Daarbij zal
ook, op basis van een bredere analyse, een uitspraak worden gedaan
over de BSE-driehoek. Daarom beschouw ik dat onderzoek als
complementair en de uitkomsten daarvan van belang alvorens
definitieve conclusies getrokken kunnen worden.
2. Het onderzoek van de AID maakt aannemelijk dat rundveevoer
verontreinigd was met diermeel afkomstig van herkauwers dat,
conform de toen geldende regelgeving, voor de productie van
varkens- en kippenvoer werd gebruikt. De stringente scheiding van
productielijnen voor herkauwers en niet-herkauwers is in Nederland
in 1999 verplicht geworden. De beschreven versleping zou voor die
tijd hebben kunnen plaatsvinden.
3. De AID acht het op basis van import- en exportgegevens van
diermeel in de jaren 1992 tot en met 1999 aannemelijk dat het
besmette diermeel via andere landen in Nederland is
terechtgekomen. Import van Brits diermeel afkomstig van herkauwers
is sinds 1990 verboden. Export door het Verenigd Koninkrijk van
dit diermeel is vanaf 1994 verboden. Er kan niet worden
uitgesloten dat deze verboden zijn omzeild. Bij reguliere
controles in Nederland zijn tot op heden echter geen schendingen
van deze import- en exportverboden geconstateerd.
Consequenties van de AID-bevindingen
Aanvullende maatregelen met betrekking tot de veevoerproductie zijn op
dit moment niet noodzakelijk. Wat betreft de risico's op versleping
c.q. kruiscontaminatie zijn inmiddels extra maatregelen genomen:
1. In 1999: de verplichte scheiding van productielijnen voor
diervoeders;
2. In 2000: alle kadavers dienen als SRM behandeld te worden en
uiteindelijk verbrand te worden;
3. In 2001 (per 1 januari): Europese feedban. Totaalverbod op gebruik
van verwerkte dierlijke eiwitten in voeders voor alle
landbouwhuisdieren.
Versleping c.q. kruiscontaminatie tussen diermeel afkomstig van
herkauwers en rundveevoer in het verleden kan tot gevolg hebben dat de
aanvankelijke verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van BSE in
Nederland bijgesteld dienen te worden. Zoals hiervoor aangegeven, zal
het CIDC hier uitspraken over doen.
Het onderhavige onderzoek geeft eens te meer aan dat het van groot
belang is dat diermeelstromen goed kunnen worden gekanaliseerd. Het
maken van onderscheid tussen soorten diermeel en het traceren van de
herkomst ervan is echter moeilijk uitvoerbaar.
Dit moet zorgvuldig worden meegenomen in de afweging ten aanzien van
een mogelijk toekomstig besluit ten aanzien van het (gedeeltelijk)
opheffen van de feedban.
Het onderzoek van de AID maakt het aannemelijk dat de besmetting met
BSE in Nederland voortkomt uit het vervoederen van met BSE-prionen
besmet rundveevoer, waarbij de besmetting heeft plaatsgevonden door
versleping c.q. kruiscontaminatie.
Inmiddels zijn evenwel meerdere maatregelen getroffen, waardoor moet
worden voorkomen dat BSE-besmetting via diervoer nog mogelijk is.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
Bijlage:
AID-onderzoek BSE - Bovine Spongiforme Encephalopathie, second opinion
(PDF-formaat, 333 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2003/par03008.htm
.
---