Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2995 Zaaknr: 36510
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-01-2003
Datum publicatie: 17-01-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 36.510
17 januari 2003
S
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
van 2 augustus 2000, nr. 98/00105, betreffende na te melden aan X te Z
gegeven beschikking als bedoeld in artikel 52, lid 1, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, nadat belanghebbende over het jaar 1994 aangifte
had gedaan van een inkomen van negatief f 136.403, het inkomen
vastgesteld op nihil, en bij beschikking van 11 september 1997
geweigerd het verlies over het jaar 1994 te verrekenen met het inkomen
van belanghebbende over de jaren 1991 tot en met 1993.
De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de
Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, alsmede de
beschikking waarbij de Inspecteur verliesverrekening met de jaren 1991
tot en met 1993 heeft geweigerd, en heeft de aanslagen in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en
met 1993 verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit
arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep
in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde een supermarkt. Op 20 oktober 1994 heeft
belanghebbende de exploitatie van deze supermarkt gestaakt.
Per die datum had belanghebbende een schuld aan B B.V. (hierna: B) van
f 158.659 wegens onbetaald gebleven leveringen.
In 1995 heeft B medegedeeld de invordering van het verschuldigde
bedrag tot nader order aan te houden, maar ervan uit te gaan dat
belanghebbende, zodra zijn positie dat weer toelaat, daarvan terstond
mededeling zal doen en dan hetzij de schuld direct zal betalen, hetzij
een betalingsregeling zal voorstellen.
De Inspecteur heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat op
het stakingsmoment de schuld aan B een waarde in het economische
verkeer had van nihil, en dat de winst voortvloeiende uit de
herwaardering van de schuld behoorde tot de voordelen welke met of bij
het staken van de onderneming werden behaald.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de schuld aan B op de stakingsbalans
moet worden opgenomen tegen de waarde in het economische verkeer, dat
die schuld moet worden gewaardeerd tegen de waarde die de schuld
vertegenwoordigt in het vermogen van de debiteur, dat dit in het
algemeen is het bedrag dat de debiteur aan een derde zou moeten
betalen bij overname van die schuld door die derde en dat dit bedrag
in het algemeen gelijk zal zijn aan de nominale waarde van de schuld.
Tegen deze oordelen richt zich het middel.
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden
vooropgesteld. Indien een ondernemingsschuld bij de staking van de
onderneming van de schuldenaar (nog) niet kan worden voldaan, kan deze
schuld niet naar het privé-vermogen van de schuldenaar worden
overgebracht, doch blijft zij tot diens te vereffenen
ondernemingsvermogen behoren. Voor de waardering van die schuld heeft
als uitgangspunt te gelden dat slechts zodra vaststaat of zo goed als
zeker is dat de schuldenaar de schuld niet of niet volledig behoeft te
voldoen, aanleiding bestaat die schuld op een lager bedrag te
waarderen dan de nominale waarde ervan.
Die aanleiding bestaat in dit geval niet nu belanghebbende
klaarblijkelijk niet ervan mocht uitgaan dat hij zijn schuld aan B
niet meer behoefde te voldoen. Het Hof heeft mitsdien terecht
geoordeeld, wat er zij van de gebezigde gronden, dat ten tijde van de
staking van belanghebbendes onderneming de schuld aan B op de nominale
waarde daarvan dient te worden gewaardeerd. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als
voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet,
P. Lourens, en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van
Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van
¤ 327.