Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2999 Zaaknr: 37733


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 17-01-2003
Datum publicatie: 17-01-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 37.733
17 januari 2003
wv

gewezen op het beroep in cassatie van het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland te Zwolle tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 augustus 2001, nr. 00/884, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de ingezetenenomslag.


1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof


Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de ingezetenenomslag van het waterschap Groot Salland opgelegd ten bedrage van f 74, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap Groot Salland is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van f 55. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie


Het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het waterschap heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en daarin tevens het incidentele beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.


3. Uitgangspunten in cassatie

Voor het Hof was in geschil of belanghebbende kan worden aangemerkt als ingezetene van het waterschap Groot Salland en zo ja, of de aanslag is opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, als degene die het gebruik heeft van een woonruimte welke is gelegen in het gebied van het waterschap, terecht is betrokken in de ingezetenenomslag, en dat daaraan niet afdoet dat de gebouwde onroerende zaak welke belanghebbende tot woonruimte dient geen belang heeft bij, en geen profijt van, de waterschapsvoorzieningen, omdat de wetgever, zoals is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 1999, nr. 33295, BNB 1999/179, het algemene belang dat iedere ingezetene van het waterschap heeft bij 'wonen-werken-leven' binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent, voldoende grond heeft geacht voor de ingezetenenomslag.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat een beleid zoals wordt gevoerd door het waterschap, waarbij de ingezetenenomslag wordt gedifferentieerd naar taakgebied, leidt tot een willekeurige en onredelijke omslagheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad en die bovendien in strijd is met de in artikel 121 van de Waterschapswet neergelegde gelijke behandeling.


4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2001, nr. 36014, BNB 2001/339.


5. Beoordeling van de klachten in het incidentele beroep
5.1. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat onder 'het gebied van het waterschap' in artikel 118, lid 3, van de Waterschapswet moet worden verstaan het gebied zoals dit op de voet van artikel 2, lid 1, van de Waterschapswet door provinciale staten bij reglement is begrensd. De van een andere opvatting uitgaande klacht van belanghebbende is derhalve ongegrond.

5.2. Ook de - reeds voor het Hof aangevoerde - klacht over schending van het gelijkheidsbeginsel faalt.
De wetgever heeft het algemene belang dat iedere ingezetene van het waterschap heeft bij 'wonen-werken-leven' binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent, de grond geacht voor de ingezetenenomslag. Dat algemene belang is voor belanghebbende, die juist buiten de dijk woont, kennelijk niet of althans niet noemenswaardig anders dan voor andere ingezetenen binnen het gebied waarvoor het waterschap dezelfde reglementaire taken (zowel waterkwantiteitsbeheer als waterkeringszorg) heeft. Van een overduidelijke onevenredigheid is derhalve geen sprake. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn hiervoor in 4 vermelde arrest van 10 augustus 2001 laat de Waterschapswet waterschappen waarvan het gebied bestaat uit verschillende taakgebieden de vrijheid hetzij in hun gehele gebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen, hetzij per taakgebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen. Het waterschap heeft voor het laatste gekozen. Die keuze is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de situatie van ingezetenen wier woonruimte ligt in het gebied waarin het waterschap niet de reglementaire zorg voor de waterkering heeft, in dat opzicht verschilt van die van belanghebbende, zodat die gevallen in zoverre niet gelijk zijn.


6. Slotsom

Gelet op het hiervoor onder 4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.


7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


8. Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond, verklaart het principale beroep van het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
bevestigt de uitspraak op het bezwaarschrift.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2003.