Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0141 Zaaknr: C01/131HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-01-2003
Datum publicatie: 17-01-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
17 januari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/131HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
, gevestigd te ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: - heeft bij
exploiten van 17 februari 2000 eiseres tot cassatie en een aantal
medebewoners - tezamen verder te noemen: - in kort geding
gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam en
gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en de
medebewoners te veroordelen om binnen 2 x 24 uur na betekening van het
te dezen te wijzen vonnis de bedrijfsruimte op de parterre en het
souterrain van het registergoed gelegen te Amsterdam aan de [a-straat
1] met alle zich daarin vanwege gedaagden bevindende personen en
goederen te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter
beschikking van eiseres te stellen met machtiging op eiseres om die
ontruiming op kosten van gedaagden zonodig zelf te doen
bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm, en met
bepaling dat het in deze te wijzen ontruimingsvonnis binnen de in
artikel 557a Rv. genoemde termijn van een jaar ook kan worden ten
uitvoer gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging
zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat
voordoet.
heeft de vordering bestreden en de overige bewoners zijn
niet verschenen.
De President heeft bij vonnis van 9 maart 2000 de gevraagde
voorziening geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 22 maart 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep
vernietigd en opnieuw rechtdoende de gevraagde voorziening alsnog
toegewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend.
heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers,
als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het
openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 17
januari 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C01/131
Mr. L. Strikwerda
Zt. 1 nov. 2002
Conclusie inzake
tegen
Edelhoogachtbaar College,
1. Dit kort geding betreft een vordering tot ontruiming van een
kraakpand, ingesteld door de eigenaar van het pand,
(thans verweerster in cassatie), tegen (thans eiseres tot
cassatie) en de overige - thans in cassatie niet meer als partij
betrokken - bewoners van het pand. In cassatie wordt ter discussie
gesteld het oordeel van het Hof dat een spoedeisend
belang heeft bij de ontruiming.
2. De feiten liggen als volgt (zie r.o. 3 van het arrest van het Hof
in verbinding met r.o. 2 van het vonnis van de President).
(i) is sinds maart 1998 eigenares van het pand aan de
te Amsterdam. Het betreft hier bedrijfsruimte. In het
pand zijn onder meer een tandartsenpraktijk, het Bureau voor
Rechtshulp en Crediam gevestigd.
(ii) In april 1998 is de parterre van gekraakt. Bij
vonnis van 28 mei 1998 zijn de krakers veroordeeld het pand uiterlijk
op 15 juli 1998 te verlaten. De ontruiming heeft uiteindelijk in
september 1998 plaatsgevonden.
(iii) In november 1999 zijn de parterre en het souterrain van de
te Amsterdam (hierna: het pand) opnieuw gekraakt.
3. Bij dagvaarding van 17 februari 2000 heeft in kort
geding voor de President van de Rechtbank te Amsterdam ontruiming door
c.s. van het pand gevorderd binnen 2 x 24 uur na betekening
van het te wijzen vonnis.
4. Bij vonnis van 9 maart 2000 heeft de President geoordeeld dat geen
spoedeisend belang aanwezig is en de gevraagde voorziening geweigerd.
De President heeft daartoe overwogen dat onvoldoende aannemelijk is
geworden dat na de ontruiming in 1998 de verbouwing van
het pand met voortvarendheid ter hand heeft genomen. De door
ter zitting getoonde tekeningen hebben slechts
betrekking op sloopwerkzaamheden en heeft geen concrete
(bouw)plannen ontvouwd. heeft dan ook onvoldoende
aannemelijk gemaakt dat de ontruiming niet zal leiden tot verdere
leegstand, aldus de President.
5. Op het hoger beroep van heeft het Gerechtshof te
Amsterdam bij arrest van 22 maart 2001 het vonnis van de President
vernietigd en, opnieuw recht doende, de gevraagde voorziening alsnog
toegewezen. Naar het oordeel van het Hof is wèl sprake van een
spoedeisend belang. Daartoe heeft het Hof overwogen - voorzover thans
nog van belang - dat in hoger beroep bouwtekeningen voor
het pand (gedateerd op 7 oktober 1999) en een tien pagina's beslaande
nauwkeurige offerte (met peildatum 3 november 1999) in het geding
heeft gebracht, waaruit volgens duidelijk wordt dat zij
op het moment van de herkraak volkomen vastomlijnde bouwplannen had en
dat na de ontruiming meteen een aanvang zal worden gemaakt met de
uitvoering hiervan. Het Hof heeft voorts overwogen (r.o. 4.8) dat
" (...) hiertegenover slechts in het algemeen gesteld
(mva blz. 9 regel 21 e.v.) dat het volstrekt onaannemelijk is dat
op korte termijn na ontruiming kan of wil beginnen met
de uitvoering van de werkzaamheden en ingebruikname van de
bedrijfsruimte. Waarom dit zo zou zijn maakt evenwel niet
duidelijk. Dat in de tussentijd kennelijk ook geen
stappen heeft ondernomen om de plannen verder te concretiseren, zoals
stelt, mag geen verbazing wekken, nu de bedrijfsruimte
enkele dagen na het uitbrengen van de offerte door haar is gekraakt en
gekraakt is gehouden."
6. Tegen het arrest van het Hof is (tijdig) in cassatie
gekomem met één middel. is in cassatie niet verschenen.
7. Het middel richt zich met een rechtsklacht en, subsidiair, een
motiveringsklacht tegen het oordeel van het Hof dat een
spoedeisend belang heeft bij onverwijlde ontruiming van het pand.
Aangevoerd wordt dat niet aannemelijk heeft gemaakt
binnen afzienbare tijd daadwerkelijk te zullen overgaan tot het
realiseren van het gebruik van de bedrijfsruimte. heeft in
feitelijke instanties immers aangevoerd dat weliswaar in
oktober 1999 een bouwvergunning heeft aangevraagd, maar dat deze nog
niet is verleend en dat daarnaast het bestemmingsplan dient te worden
gewijzigd. Het middel betoogt - kort samengevat - dat het onder deze
omstandigheden onjuist, althans onbegrijpelijk is het oordeel van het
Hof dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat het verweer van
moet worden gepasseerd omdat slechts in het
algemeen heeft gesteld dat het volstrekt onaannemelijk is dat
meteen na de ontruiming zal beginnen met de uitvoering
van de werkzaamheden en de ingebruikname van de bedrijfsruimte.
8. De rechtsklacht faalt. Het is aan de feitenrechter voorbehouden om
te beoordelen of, gelet op de omstandigheden van het geval, daaronder
begrepen de wederzijdse belangen van partijen, in concreto voldoende
spoedeisend belang bij de vordering bestaat. Dit oordeel kan in
cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zie bijv. HR 29 juni 2001,
NJ 2001, 602 nt. DWFV.
9. Ook de motiveringsklacht komt mij niet aannemelijk voor.
10. Het middel verzuimt te vermelden waar in de processtukken de
stelling van is terug te vinden dat het bestemmingsplan
dient te worden gewijzigd alvorens met de uitvoering van
haar bouwplannen kan beginnen. In zoverre voldoet het cassatiemiddel
niet aan de daaraan ingevolge art. 407 lid 2 Rv. te stellen eisen.
11. Ter zake van de bouwvergunning heeft op blz. 9 van haar
memorie van antwoord, in het kader van haar betoog dat een spoedeisend
belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, gesteld dat een
bouwvergunning nog steeds ontbreekt en dat "mag worden aangenomen dat
geen aanvang zal worden gemaakt zonder bouwvergunning".
12. In het licht van hetgeen door in de feitelijke
instanties is aangevoerd over het ontbreken van een bouwvergunning, is
het door het middel bestreden oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.
Mede gelet op het feit dat het hier gaat om een kort geding procedure,
waarin minder strenge motiveringseisen gelden, was het Hof niet
gehouden tot een nadere motivering. Meer in het bijzonder behoefde het
Hof niet afzonderlijk in te gaan op de stelling dat
zonder een bouwvergunning nog geen aanvang kon maken met de
bouwplannen. heeft immers niet bestreden dat de
bouwvergunning in oktober 1999 is aangevraagd, terwijl in feitelijke
instanties niet is gesteld dat de toekenning van een die vergunning
een probleem zou zijn en/of nog lang op zich zou laten wachten.
Kennelijk en niet onbegrijpelijk was het Hof van oordeel dat onder
deze omstandigheden het belang van om voor het
verkrijgen van een ontruimingsbevel niet te hoeven wachten totdat de
bouwvergunning zou zijn verleend, prevaleerde boven de belangen van
.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,