Ministerie van Buitenlandse Zaken

Speech J.G. de Hoop Scheffer,

minister van Buitenlandse Zaken

Ter gelegenheid van de opening van de Ambassadeursconferentie 2003

Den Haag, 20 januari 2003


- Persexemplaar -

DIT IS GEEN LETTERLIJKE WEERGAVE.

ALLEEN HET GESPROKEN WOORD GELDT.

I. Binnenlands-politieke analyse

Het is niet rustig in de polder. Waar zijn we beland? Wie had zich dit een jaar geleden kunnen voorstellen? Om het ontstaan van de onrust van het afgelopen jaar te verklaren zijn er volgens mij twee kernbegrippen: verantwoordelijkheid en vrijheid.

Aan de ene kant is de verantwoordelijkheid in de Nederlandse samenleving gecollectiviseerd. Bij problemen in de samenleving kijkt men onmiddellijk naar de overheid. Dat zien we op tal van terreinen. Aan de andere kant is vrijheid geïndividualiseerd. Laat ik het voorbeeld noemen van een politieagent die op de Reeuwijkse plassen een bordje 'gevaarlijk ijs' in het ijs slaat. Terwijl de camera dit registreerde, zagen wij achter hem honderden, duizenden mensen onbezorgd schaatsen. En ook de huisvader antwoordde, toen hem gevraagd werd waarom hij zijn kinderen blootstelde aan dergelijk gevaar: 'Iedereen doet het; en bovendien: we maken zelf wel uit of het veilig is'.

Wij hebben een bijzonder jaar achter de rug. Vijf kwartalen waarin onze economie nauwelijks is gegroeid, de opkomst van Pim Fortuyn en toenemend multiculturalisme van de Nederlandse samenleving. Dan wordt al snel de vraag gesteld: 'Bestaat er nog wel een Nederlandse identiteit?' En volgens mij moet het antwoord luiden: 'Jazeker'. De aanslagen van 11 september hebben als katalysator gewerkt om de inburgering van nieuwkomers in Nederland sneller te laten verlopen. Men hecht een toenemend belang aan law and order. Er is sprake van een zekere vervreemding tussen burger en politiek. En er is steeds meer vraag naar een heldere politieke ideologie. Ik noem Jan-Peter Balkenende, ik noem Jan Marijnissen.

II. Buitenlands-politieke oriëntatie

Dit alles leidt tot een zekere naar binnen gerichtheid van het debat. In zekere zin is dat logisch. Maar alleen via zeer intensieve, internationale diplomatie kan worden geopereerd. Het is aan u, en aan ons, om hiermee om te gaan en vanuit ons departement (geen "splendid isolation") het buitenlands beleid vorm te geven.


1. Oog houden voor de reële zorgen van de Nederlandse burger

Het beeld dat de buitenwereld van dit ministerie heeft wordt meer en meer bepaald ­ terecht of onterecht ­ door onze consulaire werkzaamheden. Als de burger bij de overheid aanklopt kunnen en mogen we niet zeggen: "Dat hebben we niet in de hand". Het consulaire loket in het buitenland is voor burgers een van de weinige directe loketten van Buitenlandse Zaken. Daar moeten we zeker thuisgeven.


2. Onze belangen koppelen aan die van de landen/wereld om ons heen

Er zijn geen terreinen waarop wij unilateraal de toon kunnen zetten, laat staan het internationale beleid kunnen bepalen. Dat is geen reden om te treuren. Het biedt ook uitzicht op een rol die in potentie groter is dan een unilaterale ooit kan zijn. Immers, om onze belangen effectief te kunnen behartigen moeten we zoeken naar gelijkgestemden en bij hen aansluiting zoeken. De telefoon pakken is onvoldoende. We moeten ook goede en verdedigbare ideeën hebben, vanuit een geloofwaardige overtuiging. Slagen we daarin dan vertegenwoordigen we een belang dat niet meer alleen wordt gedekt door de Nederlandse vlag maar ook door die van andere landen om ons heen. Het gewicht van dat belang, en onze stem in de behartiging ervan, wordt daarmee vele malen groter dan de omvang van ons land in eerste instantie lijkt te rechtvaardigen. Met andere woorden: er is een grote rol voor Nederland weggelegd als wij erin slagen een groter belang te vertegenwoordigen dan alleen het Nederlandse. Soms ook zelfbewust; soms tegen de Europese of internationale stroom in. Soms moeten we ­ zoals Ben Bot het in een interview onlangs zei ­ "blijven drammen".

Daar zijn voorbeelden van. In de discussie over het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid en de operationalisering ervan hebben wij een rol kunnen spelen door ons op het goede moment op te werpen als woordvoerder van een bredere groep gelijkgestemden. We hebben daarmee een aandeel gehad in een belangrijke doorbraak in het debat over de relatie EU-NAVO. Binnenkort zal de eerste EU-geleide militaire operatie plaatsvinden (Macedonië), waarbij het belang dat Nederland hecht aan een goede relatie met de NAVO en onze niet-EU partners is verzekerd.

Ons eigen gewicht proberen te vermenigvuldigen. In dat licht moeten we ook onze opeenvolgende voorzitterschappen van OVSE, Raad van Europa en EU bezien. We moeten niet schromen te erkennen dat die voorzitterschappen ook kunnen dienen als vehikel voor onze eigen stem. Maar ons ook realiseren dat dit alleen kan voorzover deze overeenkomen met die van onze bondgenoten in die organisaties want een voorzitter vertegenwoordigt alleen het gedeelde belang. Maar een zeker realisme kan ook hier zeker geen kwaad: willen we iets bereiken in het verlengde van onze eigen belangen, dan bieden de voorzitterschappen uitgelezen kansen. Met dat in het achterhoofd moeten we onze taken als voorzitter vervullen en impulsen geven waar die nodig zijn. En daarbij voorkomen dat we afglijden naar een steeds verdere overlap tussen de verschillende gremia. Als u overlap constateert, meldt u dat dan ook.


3. Betrokkenheid (blijven) tonen en verantwoordelijkheid (blijven) nemen
Als we in ons buitenlands beleid willen blijven opereren in de Nederlandse traditie, en dat willen we, dan moeten we dat doen vanuit een vast geloof ­ ook internationaal - in fundamentele waarden. Waarden als vrijheid van meningsuiuting, godsdienstvrijheid, pluralisme, de rule of law- In feite is onze nationale discussie over waarden en normen, over de omgang met elkaar, heel makkelijk te extrapoleren naar het internationale niveau. Ik heb dat in de Algemene Vergadering van de VN eind vorig jaar ook al eens proberen te doen. Staten hebben, als leden van de internationale gemeenschap, verplichtingen en verantwoordelijkheden ten aanzien van elkaar. Daar moeten we elkaar op aanspreken. Dat geldt voor de waarden en normen waaraan wij hechten, mensenrechten in het bijzonder. Mensenrechten waren en zijn een belangrijk element in het Nederlandse buitenlands beleid.

Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid. En dat doen we ook. Nederland heeft bijvoorbeeld in alle vredesoperaties van de laatste jaren een leidende rol vervuld: in Bosnië, in Ethiopië/Eritrea, in Macedonië en vanaf 6 februari ­ samen met Duitsland - met ISAF in Afghanistan. Maar ook onze handhaving van de norm van 0,8% BNP voor ontwikkelingssamenwerking hoort daar uitdrukkelijk bij. Ook dat getuigt van het nemen van onze verantwoordelijkheid. Zijn we daarmee roomser dan de paus? Wellicht. Maar dat is niet altijd een nadeel. Dat wil niet zeggen dat de politieke discussie over de invulling van die norm zou stilstaan. De discussie over vredesoperaties in relatie tot ODA moeten we aangaan. En we doen dat langs de koninklijke weg, via de OESO in Parijs.

Dat wij onze internationale verantwoordelijkheid nemen blijkt ook uit onze aanzienlijke financiële steun voor internationale organisaties (we zijn de vijfde donor van de VN). Dat betekent iets.

Binnen de internationale gemeenschap zijn we al langer bezig om dat beeld van een betrouwbare en betrokken partner naar voren te brengen. Maar we moeten dat ook doen ten aanzien van onze eigen burgers. Ons buitenlands beleid moet immers in eigen land en door eigen parlement worden gedragen. Teveel wordt het beeld nog wel eens bepaald door hardnekkige negatieve percepties. Zo zijn enkele consulaire gevallen uitvergroot tot disproportionele omvang waardoor onvoldoende recht wordt gedaan aan hetgeen ­vaak in stilte- door consulaire medewerkers in Den Haag en op de posten is bereikt. Dat geldt ook voor onze inzet bij vredesoperaties waaraan ik al refereerde. Het drama van Srbrenica werpt nog altijd een zekere schaduw over onze vredesoperaties. Dat debat is nog niet afgelopen (het rapport van de enquêtecommissie verschijnt op 27 januari). We hebben daarvan geleerd, in de voorbereiding van huidige en toekomstige operaties. Maar het is onwenselijk, voorzover daarmee wordt overschaduwd hoe vlekkeloos alle operaties waaraan wij sindsdien deelnamen zijn verlopen.

Maar ook voor het bijstellen van deze soms eenzijdige percepties in eigen land zijn we in de eerste plaats zelf verantwoordelijk. Wij hier als politieke leiding, en u op de posten. Daarom zullen we in de komende maanden actiever optreden in de media ­ ook over die moeilijke consulaire kwesties - en uitleggen hoe en met welk resultaat wij mensen en middelen inzetten. Want het is moeilijk om van de voorpagina's van de kranten te winnen. U verdient daarbij onze steun en u moet wat dat betreft op ons, de politieke leiding, kunnen rekenen. Net zoals u er ook op moet rekenen dat u het hoort wanneer het ergens fout gaat.


4. Erkennen van belang van geïntegreerd buitenlands beleid
Enkele jaren geleden was de integrale benadering van buitenlands beleid nog wat belast. Het is nu eigenlijk ondenkbaar dat nog een andere strategie gevolgd zou kunnen worden om effectief beleid te voeren. De beide staatssecretarissen en ik zien de integrale benadering als de kern van ons buitenlands beleid. Armoede- en conflictbestrijding zijn onlosmakelijk verbonden. Armoede valt niet te bestrijden zolang het betrokken land zich in een conflictsituatie bevindt. Dat die aanpak vruchten afwerpt bewijst de Balkan (Stabiliteitspact) en dat bewijst ook Afghanistan, een typisch voorbeeld ­ ook vanuit Nederlands perspectief - van hoe diplomatieke, militaire en OS-instrumenten naast elkaar moeten worden ingezet en elkaar zo versterken. Een ander voorbeeld is Macedonië. Ook daar worden die instrumenten effectief naast elkaar ingezet.

Ook in Afrika ­ denken wij - biedt de integrale aanpak de beste mogelijkheden voor effectief beleid. Dat is ook precies de reden waarom Afrika een prioriteit is voor staatssecretaris Van Ardenne en mij. Met name daar zijn vrede en veiligheid, democratie en goed bestuur, ontwikkeling en economische integratie zaken die direct met elkaar verbonden zijn. Daar past een benadering die alle verschillende instrumenten combineert. Dat vereist een beleid van lange adem.

De ratio van de integrale benadering heeft ook betrekking op een thema als migratie. Migratievraagstukken hebben ook te maken met armoede, met vrede en veiligheid en met stabiliteit. Daarom moeten ook migratievraagstukken een plaats krijgen in het buitenlands beleid en moeten op dit terrein zowel BZ- als OS-instrumenten worden ingezet.

We zullen onze organisatie goed moeten inrichten op het uitgangspunt van integraal beleid. Op het departement betekent dat een sleutelrol voor de regionale Directies. Zij representeren bij uitstek die integraliteit. Maar dat geldt ook voor de posten, die immers ook de vakdepartementen in Den Haag vertegenwoordigen. Integraliteit strekt zich ook uit tot samenwerking van BZ met de andere departementen. Geen stammenstrijd maar een effectieve inzet voor effectiever beleid.


5. Erkennen van toenemend belang bilaterale betrekkingen
Eén van de belangrijkste ontwikkelingen met een directe invloed op ons buitenlands beleid is uiteraard de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie naar vijfentwintig leden. We zullen nog actiever dan voorheen voeling moeten houden met de verschillende Europese hoofdsteden. We zullen dus verder moeten investeren in onze bilaterale betrekkingen in een in toenemende mate multilaterale context. De verhoudingen zullen minder voorspelbaar worden dan ze nu zijn en we zullen derhalve buitengewoon actief moeten zijn. Niet door afstand te doen van onze waarden of belangen; wel door per dossier wisselende coalities te vormen. Het Europese krachtenveld zal minder eenduidig worden. Wat betekent dat? Dat betekent een herleving van de bilaterale diplomatie. Bilaterale diplomatie "en fonction de l'Union Européenne".

Ik pleit ervoor om in de komende maanden grondig na te denken over de implicaties van een uitgebreide Unie (en NAVO) voor onze belangenbehartiging. Ik hoor daarover graag uw ideeën. Want met de constatering van de verandering zijn we er niet. We moeten ook weten hoe we ons precies dienen aan te passen. Daar moeten we over nadenken. Dat zullen we op het departement doen, met gebruik van internen en externen en ook met uw bijdrage.

Voorts wil ik ook hier op wijzen: Public diplomacy zal meer deel moeten gaan uitmaken van het takenpakket, hier en op de posten.


6. Erkennen van belang persoonlijke relaties in de diplomatie
Er is de afgelopen maanden onder leiding van Secretaris-Generaal Frank Majoor al een belangrijke aanzet gegeven tot bezinning op de toekomst van onze diplomatie. Ik refereer daar graag aan, omdat het aansluit bij hetgeen ik zojuist heb gezegd. De veranderingen die ik schetste, in Europa maar ook daarbuiten, stellen soms nieuwe, soms andere eisen aan onze diplomatie. Nederland heeft betrokken en actieve diplomaten nodig, die Nederlands denken en dat vertalen in 'buitenlands' doen. Naarmate de trend van diffusere machtsverhoudingen, nieuwe uitdagingen en wisselende allianties zich versterkt komt een grotere verantwoordelijkheid te liggen bij de individuele diplomaat. Persoonlijke contacten zullen nog meer aan belang winnen, en niet alleen op het niveau van regeringsleiders.

Als ik spreek over de individuele diplomaat dan spreek ik ook met grote nadruk over hun partners. Ik ben mij er zeer van bewust dat u een afwisselend bestaan leidt dat niet altijd gemakkelijk is. Ik dank u voor uw inzet en betrokkenheid.

Dit departement zal internationaal en nationaal gericht moeten zijn. Ik wens u, in een week waarin u mij zult toestaan hoop te hebben, voor het komende jaar succes en inspiratie toe.

===