Ministerie van Buitenlandse Zaken

Staatssecretaris Agnes van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) sprak maandag 20 janauri op de opening van de ambassadeursconferentie op het ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag. Hieronder volgt de tekst van haar toespraak.

Dames en heren,

De ambassadeursconferentie valt dit jaar wel op een heel merkwaardig moment, zo vlak voor de verkiezingen. Meestal is de vraag die de gemoederen het meest bezighoudt wie waar geplaatst wordt. Nog niet alle benoemingen zijn rond en in de beslissende fase hoopt ieder nog net een nuttig een-tweetje te kunnen opzetten. Dit jaar is het anders. De nieuwe ambassadeursbenoemingen zijn bekend en de plaatsingen voor de zomerronde zijn al heel ver gevorderd. Dat is een compliment waard.

Nu zoemt vooral de vraag of de politieke leiding van het departement binnenkort aan overplaatsing toe is. Over twee dagen weten we meer. Dan hebben we naar de stem van de kiezers zelf kunnen luisteren - in plaats van naar de megafoons van de opiniepeilers. Ik heb er geen geheim van gemaakt dat ik hier graag terug keer in een volgend kabinet - liefst als minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dit is een beleidsterrein dat je niet meer los laat. Sinds oktober ben ik demissionair, maar ik heb nog steeds dezelfde missie: werken aan een effectief en inclusief ontwikkelingsbeleid.

Het kan zijn dat een volgend regeerakkoord, met een andere coalitie, andere accenten legt. Maar de wereld staat niet stil tot Nederland zijn zaakjes politiek weer op orde heeft. De minister is net al ingegaan op de uitdaging waar we voor staan met de diverse voorzitterschappen. Ook de armoedebestrijding kunnen we niet even op non-actief zetten tot er een volgend kabinet zit. Nederland is een vooraanstaand speler en donor. Er wordt naar ons gekeken. We hebben een ambitieuze agenda uit te voeren: het bereiken van de Millenniumdoelen.

Ik wil er vanochtend drie punten uitlichten die het komend jaar zeker uw aandacht zullen vragen - uit welke politieke hoek de wind ook zal waaien. Dat zijn ons landenbeleid, de coherentie en de integratie. En met een vrijwel zekere deelname van het CDA aan de komende coalitie, durf ik de voorspelling aan dat u op die punten geen radicale wijzigingen hoeft te verwachten, wel versterking van een aantal accenten. Als christendemocraat vind ik nu eenmaal dat bij het ontwikkelingsbeleid de civil society, de burgersamenleving centraal hoort te staan. Ontwikkelingssamenwerking: niet bij overheden alleen. Maar ook, ontwikkelingssamenwerking: niet bij ODA alleen. Ook investeringen van bedrijven en particulieren en de daarbij horende kennis- en kapitaaloverdracht zijn noodzakelijk en van betekenis.

Bilateraal beleid
Eerst het landenbeleid. De landenlijsten heb ik tot dusver niet gewijzigd. Waarom niet? Ten eerste omdat ik vind dat Nederland een betrouwbare partner moet zijn. Dat heb ik vanaf het begin onderstreept. Onze partners moeten op ons kunnen rekenen. Opzeggen of anders invullen van een relatie moet goed doordacht zijn. Daarom wilde ik eerst een doorlichting van de actuele stand van zaken in alle landen waarmee we samenwerken. Daar is de afgelopen maanden hard aan gewerkt door u allen. Die screening ligt er nu. Bijzonder nuttig, maar geeft nog onvoldoende informatie voor een afrondende analyse. Ik sla ook de jaarplannen en jaarverslagen er op na. Bovendien hebben we de ambassades aanvullende informatie gevraagd op twee punten. Ten eerste de vraag hoe de omslag van projecten naar programma's en sectorale benadering in de praktijk uitpakt. Dat is helaas niet duidelijk uit de screening naar voren gekomen. Ten tweede een nadere analyse van wat andere donoren doen en hoe onze activiteiten zich daartoe verhouden. Met al dat materiaal in handen kunnen straks goed onderbouwde keuzes gemaakt worden.

Mijn terughoudendheid om landen toe te voegen of te schrappen heeft nog een tweede reden. Naast betrouwbaarheid gaat het mij ook om effectiviteit van onze inspanningen. Ik denk dat onze bilaterale investeringen in een land de meeste vruchten afwerpen als we zo'n land goed kennen en als we een lange adem hebben. Elke samenleving is uniek en volgt een eigen pad naar ontwikkeling. Dat spreekt me ook aan in het boek van topeconoom Jo Stiglitz over globalisering. Elke tijd en elk land is anders. Er zijn geen standaardrecepten. Of je nou het IMF bent of een donor als Nederland: je moet bereid zijn je te verdiepen in die ene samenleving en kijken welke oplossingen daar het beste passen. Tijd, geduld en doorzettingsvermogen zijn daarbij onontbeerlijk.

Soms moet je wel switchen. In een van de vele brainstorms die we de afgelopen maanden op het ministerie hebben gehad heb ik het voorbeeld van Kenya genoemd. Begin jaren negentig is onze begrotingssteun bewust omgebogen naar steun voor slachtoffers van de etnische twisten, onder andere via de Nationale Raad van Kerken. Dat heeft mede de kiem gelegd voor de politieke veranderingen in het Kenya van nu. "Nederland, bedankt", zei de voorzitter van de Nationale Raad van Kerken me, toen ik half december in Nairobi was. "We kunnen nu eindelijk vreedzame verkiezingen houden, de bevolking is zich bewust van het belang daarvan. Dat is mede dankzij jullie langdurige en rechtstreekse steun aan ons." Effecten van je handelen vandaag zie je niet morgen. Daar moet je vaak wat langer op wachten. Een andere les is dat je tijdig de bakens moet verzetten als de politieke of economische situatie in een land daarom vraagt.

Ik houd daarom niet zo van al te rigide indelingen. Dat geldt voor landen, dat geldt voor beleidskeuzes. Zo zie ik weinig heil in sectorale steun los van capaciteitsopbouw. Als je kiest voor steun aan onderwijs of gezondheidszorg, maar een land heeft de capaciteit niet om beleid in die sectoren goed te formuleren of uit te voeren, dan moet je ook bereid zijn in die capaciteit te investeren. Denk daarbij ook aan decentralisatie naar regionale en lokale overheden. We zullen bereid moeten zijn ook de capaciteit op die lagere niveaus te versterken. En wat te denken van het criterium goed bestuur? We hebben good governance zo vertaald. Maar good governance betekent meer dan goed bestuur van de overheid. Het houdt in: goed bestuur én een sterke en participerende samenleving. Beide zijn voorwaarde om armoede met succes en dus duurzaam te kunnen bestrijden.

In goed samenspel tussen Den Haag en de posten moeten we steeds opnieuw keuzes maken over de mogelijkheden die we zien in een land. En die moeten we beslist niet alleen zoeken bij overheden. Ook bij andere partners, zoals maatschappelijke organisaties of het bedrijfsleven. Duurzame ontwikkeling is niet voorstelbaar zonder economische groei die banen oplevert. Groei waarvan ook de armste delen van de bevolking en met name vrouwen kunnen profiteren - en u weet: dat is niet altijd automatisch het geval. Daarbij is de private sector de motor. We zitten naar mijn idee nu te veel in de sociale sectoren. De ambassades in de 19+3 landen hebben al een inventarisatie gemaakt van de knelpunten voor de private sector. Dank daarvoor. Die knelpunten aanpakken heeft voor mij een hoge prioriteit. Want waar geen ruimte is voor de private sector is ook weinig kans op duurzame resultaten in armoedebestrijding.

Coherentie
Mijn tweede punt: coherentie. U weet het, dat is de samenhang tussen ontwikkelingsbeleid aan de ene kant en bijvoorbeeld handelsbeleid, landbouwbeleid, wapenleveranteries of financieel beleid aan de andere kant. Op Wereldvoedseldag werd dat gevat onder de titel: tegen strijdig beleid. Ik vind dat een rake typering. Want dat is precies waar het om gaat: ons beleid op het ene terrein moet niet strijdig zijn met ons beleid op een ander terrein. Liefst moeten de diverse beleidsterreinen elkaar juist versterken.

Een goed voorbeeld zijn hulp en handel. Die kunnen elkaar in de wielen rijden, maar ze kunnen ook een krachtige tandem vormen. Het heeft weinig zin landen te helpen bij het opbouwen van productiecapaciteit als ze die producten niet kwijt kunnen. Daarom is het zo belangrijk dat we onze markten openen, voor textiel, voor landbouw, voor verwerkte producten.

Maar alle kaarten op vrije markttoegang zetten is onvoldoende. Het is echt niet zo dat producten van Afrikaanse makelij als het ware voor de poorten van Europa liggen te wachten totdat die poorten opengaan. Daarvoor schort het aan te veel. Aan infrastructuur, aan marktinformatie, aan productkwaliteit, aan financiering. Hier ligt een belangrijke taak voor de ambassades. Zij zijn de makelaars in contacten en kennis, die deze synergie tussen hulp en handel moeten helpen bevorderen. En ons in Den Haag moeten informeren over waar ons handelsbeleid of waar nieuwe kwaliteitsnormering van producten een blokkade vormt. Dan kunnen we tijdig en gericht ingrijpen.

Rond coherentie is in Den Haag de afgelopen maanden veel werk verzet. Nederland is denk ik het eerste land dat de uitkomsten van Johannesburg heeft vertaald in een actieplan: de notitie Duurzame Daadkracht. Hij is vorige week in druk verschenen, vertalingen in het Engels en Frans zijn in de maak, zodat ambassades ook met deze plannen aan de slag kunnen in het buitenland. Binnenkort wordt een ambassadeur in bijzondere dienst benoemd die leiding geeft aan de Task Force Johannesburg. Dat is een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van acht verschillende ministeries. Deze werkgroep werkt sinds de Duurzaamheidstop aan het implementeren van de afspraken. .

Een tweede notitie - over het landbouwbeleid, opgesteld samen met Landbouw en Economische Zaken ­ is ook het vermelden waard. Nederland wil schadelijke vormen van landbouwsteun en marktafscherming zo snel mogelijk aanpakken. Dat valt niet mee. We zijn hier niet eigen baas, de weg voorwaarts loopt door Brussel en Geneve. En daar trappen sommige landen zwaar op de rem. We zullen al onze internationale contacten moeten inzetten om steun voor ons standpunt te mobiliseren. Ik vind het belangrijk dat ook ontwikkelingslanden weten hoe we hier over denken en aan welke kant van de streep wij staan. Informeer daarover.

De notitie identificeert een paar dossiers die van uitzonderlijk belang zijn voor ontwikkelingslanden en waar wat te winnen valt. Katoen is hiervan een mooi voorbeeld. Ik zal u niet alle details uit de doeken doen. In de kern komt het erop neer dat katoenboeren in de VS en de EU zo'n vijf miljard euro aan subsidies opstrijken en daarmee de internationale markt verpesten voor boeren in landen als Mali en Burkina Faso, die katoen verbouwen voor een veel lagere kostprijs.

Het is een schrijnend voorbeeld van incoherent beleid. Hoe moeten we dat tackelen? In Athene, Madrid, Washington, Parijs, Ougadougou, Bamako, Cotounou. En uiteindelijk in Brussel en Geneve. Ieders inzet is nodig om resultaten te boeken. Daarbij moeten we voortdurend nieuwe bondgenootschappen zoeken. Niet alleen met de vaak zo voor de hand liggende 'like minded' landen. Bij katoen doen we dat met Frankrijk. Er zijn inmiddels Frans-Nederlandse werkgroepen die aan het katoendossier werken. Als trekker van deze projecten draait sinds kort op het ministerie een speciale coherentie-eenheid. Dit uitdrukkelijk naast en niet in plaats van de directies die belast zijn met handelsbeleid en Europese kwesties (DDE en DIE). De coherentie-unit volgt consequent het nationale en internationale beleid en signaleert incoherenties.

Daarnaast zullen we de multilaterale instellingen moeten blijven beoordelen op kwaliteit en effectiviteit. Een netwerk van twaalf donoren is bezig een multilateraal beoordelingskader op te zetten. Dit alles kan alleen goed werken als onze antennes in het veld - de posten - ons goed informeren over hun ervaringen met de multilaterale organisaties, inclusief het IMF en de Wereldbank. Dat geldt coherentie én kwaliteit én effectiviteit.

Integratie
Dan mijn derde punt: integratie van beleid. Dit gaat een stap verder dan coherentie. Coherentie houdt in dat je doelstellingen van verschillende beleidsterreinen goed met elkaar laat sporen. Integratie houdt in dat de wederzijdse doelstellingen worden overgenomen en ingepast. Dat speelt vooral in de buitenland driehoek: buitenlands beleid, ontwikkelingsbeleid en defensie. Die trend is al langer zichtbaar. Herijking en ontschotting. De termen zijn bekend.

Hulp kan politieke doelen dienen. Daar kunnen we open over zijn. Maar we moeten ook politiek bedrijven om de doelstellingen van ons ontwikkelingsbeleid te halen. Noem het armoedediplomatie. Bestrijding van armoede is een van de hoofddoelen van ons hele buitenlands beleid. Naast andere, niet onder andere.

Omgekeerd heeft ontwikkelingssamenwerking de oogkleppen afgedaan. De verleiding was altijd groot je blind te staren op de eigen projecten, de eigen resultaten (en mislukkingen), de eigen landen. Als eilanden. Zonder veel oog voor de regionale en globale samenhang - financieel, politiek en economisch. Zonder veel oog voor de politieke factoren die ontwikkeling mogelijk maken of belemmeren. Zonder veel oog ook voor gebrek aan veiligheid en stabiliteit. Integratie betekent juist wel een open oog hebben voor die politieke factoren, voor regionale verbanden, voor conflicten en instabiliteit.

Dit speelt met name sterk in ons Afrika-beleid. Voor de Hoorn van Afrika en de Grote Meren hebben we een stappenplan ontwikkeld. Vorig najaar waren de minister en ik in de Hoorn en Sudan, in december heb ik in Kampala nog uitvoerig met SPLM-leider John Garang gesproken. Waar mogelijk vind ik dat Nederland de voortgang van het Sudanese vredesproces moet stimuleren. Hopelijk reizen we binnenkort af naar de Grote Meren, waar we op diverse fronten actief zijn. We ondersteunen de monitoring van de terugtrekking van Rwanda, we financieren de inzet van Zuid-Afrikaanse troepen in Oost-Congo en Burundi, we gaan het klimaat van straffeloosheid tegen via steun aan het Rwanda Tribunaal, we willen graag Nederlandse personele betrokkenheid bij de VN-vredesoperatie Monuc en we hebben honderd miljoen euro beschikbaar voor terugkeer en reintegratie van Rwandese vluchtelingen uit Oost-Congo. Kortom, een breed pakket gericht op herstel van vrede, stabiliteit en vooruitgang, waarin hulp, politiek en diplomatie naadloos in elkaar overgaan.

Zonder veiligheid en stabiliteit is geen ontwikkeling mogelijk. Wat betekent dit voor de 0,8 procent? Ik beluister hier in het gebouw wel eens de wat luchthartige opvatting dat OS ruim in het geld zit. Als coherentie en integratie zo belangrijk zijn, dan kan de hulp toch wel wat minder? Die redenering doet de werkelijkheid geweld aan. We hebben elke euro uit de 0,8 procent hard nodig, zeker nu de economische terugval in Nederland ons budget onder druk zet. We hebben meer plannen dan centen. De uitgaven voor onderwijs moeten flink omhoog. Denk aan de aidsepidemie, aan het herstel van Afghanistan en andere landen die uit conflict komen. Denk vooral aan het behalen van de Millenniumdoelen. Daartoe hebben wij ons verplicht. De 0,8 procent is de normering van de waarde van onze internationale solidariteit.

Ik zei eerder al: Vrede en stabiliteit zijn voorwaarden voor ontwikkeling. Een investering in stabiliteit is een investering in vooruitgang. Daarom valt te overwegen een deel van de kosten van vredesoperatie toe te rekenen aan de hulp. Nederland zal de discussie hierover aanzwengelen bij de DAC in Parijs. Scherpslijpers zien het als aantasting van de zuivere hulp, als vervuiling. Daar ben ik het niet mee eens. We zullen in goed overleg met de andere donoren en met onze partners in de Derde Wereld een oordeel moeten vormen. Ik vind dat het interne en externe veiligheidsbeleid integraal deel moet gaan uitmaken van het armoedebeleid, van de PRSP's, de strategieën voor armoedebestrijding. Dat is voor mij de logische consequentie van integraal beleid. De discussie daarover is overal gaande, ook bij andere donoren en bijvoorbeeld ook binnen de Global Coalition on Africa (GCA). Hervorming van de veiligheidssector is onlosmakelijk verbonden met effectief ontwikkelingsbeleid.

Afronding
Tot slot, asiel en migratie zijn bij uitstek thema's voor coherent en integraal beleid. Ik ben blij dat een aantal passages hierover in het regeerakkoord niet tot uitvoering is gekomen. Ik voel me meer thuis bij de Conventie+ gedachte van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, Ruud Lubbers, en programma's van 'return, resettlement, rehabilitation and reintegration' van vluchtelingen. Begeleide terugkeerprogramma's zijn onder zekere voorwaarden wel met ontwikkelingsgeld te financieren, gedwongen terugkeer wat mij betreft niet. Ik ben dan ook blij dat we met de Afghaanse regering en UNHCR een tri-partite overeenkomst voor primair vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Afghanistan willen afsluiten, zoals Groot-Brittannië en Frankrijk dit al eerder deden.

Over coherentie en integratie valt veel meer te zeggen. We zijn ook benieuwd naar uw inzichten en ervaringen. De workshops de komende dagen bieden daar alle gelegenheid voor. Maak er gebruik van. Ik wens u een prettige ambassadeursconferentie. En ik hoop u allen volgend jaar weer toe te spreken.

===