Ministerie van Buitenlandse Zaken

"-assertiever en zelfbewuster"

Structureel vertrouwen geeft politieke speelruimte

Inleiding door Atzo Nicolaï, staatssecretaris voor Europese Zaken, bij de opening van de ambassadeursconferentie 2003

ook op www.minbuza.nl - het gesproken woord geldt

Het zijn bijzondere dagen: deze week zij er parlementsverkiezingen in Nederland. Mede daarom zal ik me weliswaar concentreren op Europees beleid, maar steeds met een schuin oog op de ontwikkelingen binnenslands.

Het is sowieso een goed moment om stil te staan bij de vraag hoe het is gegaan in de maanden die achter ons liggen, en hoe we verder gaan.

Afgelopen half jaar was in ieder geval uitzonderlijk enerverend. Was het succesvol? Of moeten we ons zorgen maken over onze positie, over eventuele schade die we hebben opgelopen?

Mijn conclusie is: het afgelopen jaar is wel degelijk een succes geweest.

Een succes voor Europa, en per saldo ook een succes voor de Nederlandse opstelling in de Europese Unie.

Ik begin met de betrokkenheid van de Nederlanders met Europa. Daarop is grote winst geboekt. Hoewel niet altijd in ons voordeel. Maar dat kan ook per definitie niet, en zou ook niemand moeten willen.

Meer betrokkenheid betekent dat er meer discussie plaatsvindt, dat er meerdere meningen zijn. De tegenstellingen worden pregnanter. Dat is een goed teken! In Europa-propaganda geloof ik helemaal niet. Je kunt folders drukken zoveel je wilt, maar daarmee creëer je geen draagvlak. Discussie moet er zijn. Uiteindelijk betrek je mensen alleen via de inhoud bij Europa. Wanneer je de relevantie van Europa aantoont voor de talrijke onderwerpen die ons raken. Meer dan de helft van onze regels vinden hun oorsprong in Brussel.

Behalve meer betrokkenheid, hebben we ook concrete resultaten geboekt. Vooral door een ferme, consequente opstelling. Door niet direct publiekelijk terugvalposities te formuleren. Door geloofwaardig te zijn in onze zorgen. Volgens publicist Hendrik-Jan Schoo is Nederland "assertiever en zelfbewuster". Dat klopt. En het is in toenemende mate de juiste houding.

Het eerste resultaat was natuurlijk het besluit over de toetreding van 10 nieuwe lidstaten. Omdat die uitbreiding van de Unie ook voor Nederland zo belangrijk is.

Ten tweede beoordeel ik ook heel positief de voorwaarden waaronder die uitbreiding plaatsvindt. Onze invloed op die voorwaarden is heel groot geweest ­ denk bijvoorbeeld aan de waarborgclausules en de afspraken over monitoring. Die sleutelrol van Nederland bevestigde onlangs nog de Griekse SG voor Buitenlandse Zaken, in zijn toespraak op Clingendael.

Ten derde vind ik dat de discussie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid mede door ons toedoen heel geleidelijk de goede kant uitgaat. De plafonnering van de uitgaven na uitbreiding is een feit, en dankzij Nederland is de hoogte van dat plafond beperkt. Ik weet goed: het is pas een heel kleine eerste stap. Maar wel een belangrijke, die bovendien genoeg gewicht had om zich tegen een Frans-Duitse overeenkomst door te zetten.

Verderwerken aan de liberalisering van het Europese landbouwbeleid is éen van de belangrijke opdrachten die we ons kunnen stellen voor het komende jaar.

Ten vierde konden we over Turkije bewerkstelligen dat een datum om toetredingsonderhandelingen te beginnen geen automatisme werd, maar dat we wel een toetsingsmoment overeenkwamen. Ook hier weer tegen een Frans-Duitse deal in. Een gelijke behandeling van kandidaten blijft nu het uitgangspunt. Dat past in de goede Nederlandse traditie om meer tot de preciezen dan tot de rekkelijken gerekend te worden. Afspraak is afspraak ­ we zijn niet gezwicht voor politiek gemarchandeer.

Een vijfde resultaat vind ik de afspraken over de financiering van de uitbreiding. Toen er eenmaal een goed pakket lag, hebben we tijdig op de rem gestaan zodat de kosten niet onnodig uit de pan zouden rijzen.

Ten zesde was het ons bij de voorbereiding van dit alles gelukt om de veel te korte termijn van een week waarin we al die voortgangsrapporten moesten beoordelen en met de Kamer bespreken, tot twee weken te verlengen.

En ten zevende, maar zeker niet het minst belangrijke, noem ik onze inspanningen voor de Europese Conventie: ook daarbij laten we ons niet onbetuigd. Denk vooral aan de manier waarop we het voortouw hebben genomen om tijdig een Benelux-papier van de grond te krijgen. En niet alleen dat, maar ook een brede ondersteuning daarvan te organiseren. Bij andere lidstaten, maar ook bij kandidaten. Daar heeft u heel veel goed werk verzet. En dat krijg ik vrijwel dagelijks te horen van Europese collega's die het Benelux-papier beschouwen als het contrapunt tegen de plannen om de balans tussen de Europese instellingen eenzijdig ten voordele van de lidstaten te verschuiven.

Dan de reële vraag of onze ferme opstelling ons ook schade heeft berokkend.

Mijn indruk is vooral, dat er een verschil is tussen hoe de buitenwacht aankijkt tegen onze binnenlandspolitieke ontwikkelingen en tegen onze buitenlandspolitieke inzet.

De hectische binnenlandspolitieke ontwikkelingen hebben de Nederlandse naam in het buitenland geen goed gedaan. Een politieke moord en opkomend populisme.

Voorts de snelle val van de nieuwe coalitie. Ik wil dat niet bagatelliseren, maar het is van een andere orde.

En ten slotte de wat meer zichtbaar geworden euro-scepsis. Daar moesten binnen- en buitenland aan wennen.

Die ontwikkelingen zijn inderdaad soms een handicap geweest in onze contacten met andere partners.

Maar ze zijn niet de oorzaak van de ferme standpunten die we hebben ingenomen en uitgedragen ­ al liep dat in de perceptie soms door elkaar.

Het is daarom onze taak om zeker over de grens uit te leggen dat een stevige Nederlandse opstelling los staat van de binnenlandspolitieke deining van het afgelopen jaar.

Overigens heb ik de indruk dat het buitenlandse oordeel over de ontwikkelingen in Nederland, als dat er al zou zijn, onze onderhandelingspositie niet in de weg zit. Op de rondreis langs Europese hoofdsteden die ik afgelopen najaar bij wijze van charme-offensief maakte ­ vooral hoofdsteden in kandidaat-landen ­, werd mij duidelijk dat Nederland als gesprekspartner volstrekt serieus werd genomen. Met een vriendelijke reactie reken ik me niet rijk, maar wel was mijn ervaring dat na een korte uitleg over de Nederlandse actualiteit mijn gesprekspartners vooral gebrand waren om de dringende zaken zoals de Conventie met Nederland te bespreken.

Onze zelfbewuste manier van opereren is dus wel degelijk de goede geweest. Het is de juiste houding omdat het de scepsis in de samenleving serieus neemt.

En omdat een kritische en ferme houding juist ook vaak voortkomt uit verantwoordelijkheidsgevoel. Europa is van grote betekenis voor ons, en daarom is het van belang om dat niet te grabbel te gooien, maar zorgvuldigheid te betrachten bij alle stappen die we zetten.

En het is ook de goede houding gebleken simpelweg omdat hij veel heeft opgeleverd. Ik noemde de resultaten al.

Bovendien, je hoeft niet aardig gevonden te worden ­ het gaat erom dat men respect heeft voor je opstelling. Denk aan de traditionele Franse houding. Maar je hoeft daarvoor geen groot land te zijn. In de afgelopen maanden hebben ook anderen het spel stevig gespeeld. Bijvoorbeeld Polen op het gebied van toetreding, Griekenland op het gebied van Cyprus, en Oostenrijk op het gebied van het vrachtverkeer.

Voorwaarde is natuurlijk wel dat je de spelregels in acht blijft nemen. Je verhaal moet inhoudelijk kloppend zijn, helder worden verwoord, en consequent ­ door al je bewindslieden en ambtenaren ­ worden uitgedragen. Ook moeten partners er van overtuigd zijn dat je ferme standpunt niet alleen voor binnenlandse consumptie is bedoeld maar dat het om een wezenlijke overtuiging gaat.

En het helpt natuurlijk als je je nationale belang weet te koppelen aan een breder belang, zoals onze inzet voor een liberalisering van de Europese landbouw.

Een laatste woord over die assertieve en zelfbewuste Nederlandse inzet. Ik vind dat vooral een positieve ontwikkeling, omdat die voortkomt uit toegenomen vertrouwen. We zijn in Europa zodanig naar elkaar toegegroeid, dat je kunt zeggen dat er zich geleidelijk een structureler vertrouwen ontwikkelt dan gebruikelijk is in het internationale verkeer. Dat gaat een beetje lijken op de kaders van de nationale politiek, waarin je ook ziet dat het structureel aanwezige vertrouwen een vrije en open discussie mogelijk maakt.

Dat is een ontwikkeling die op Europees niveau doorzet. De zogenaamde 'Lissabon-strategie' is daarvan een goed voorbeeld ­ dat is de ambitie van de Unie om in 2010 de meest innovatieve kenniseconomie ter wereld te zijn. Ieder voorjaar wordt daarover een Top gehouden, en je ziet nu dat de Europese Commissie in het jaarlijkse rapport ter voorbereiding van die Top man en paard is gaan noemen. Zowel de landen die de strategie als beste uitvoeren, als de landen die juist achterblijven.

Maar niet alleen in het Lissabon-proces is dat duidelijk, ook bijvoorbeeld bij het Stabiliteits- en Groeipact. We gaan in Europa allengs wat directer met elkaar om, en die directheid heeft z'n oorsprong in groter structureel vertrouwen.

Overigens zijn zelfbewustheid en directheid verschillende grootheden. En het is sowieso belangrijk om per geval te bekijken of een ferme opstelling vruchten afwerpt. Ten eerste omdat er natuurlijk ook in Europa genoeg cultuurverschillen blijven. Daarmee moeten we vanzelfsprekend rekening blijven houden willen we effectief zijn.

En ten tweede omdat niets eendimensionaal is, ook zelfbewustheid niet. Zeker in de internationale betrekkingen loopt de beste weg van A naar B vaak toch over C. Dat wil zeggen: ferme standpunten zijn prima, maar daarnaast moet je secuur zijn voorbereid op ontwikkelingen en terugvalposities, moet je in de gaten hebben wie wel en wie geen medestander is, moet je keuzes maken wie je daarvan op welk moment bewerken wilt, moet je dus je timing en dosering tot in de puntjes beheersen.

Als er momenteel één onderwerp is waarop een stevige dosering en een assertieve opstelling benodigd is, dat is het wel het huidige Frans-Duitse voorstel voor een Raadspresident naast een Commissievoorzitter. Dat de Commissievoorzitter volgens het plan gekozen wordt door het Europees Parlement, is prima. Maar die stap wordt overschaduwd door het idee van een vaste Raadspresident. Dat staat haaks op wat Nederland met Europa wil. Een veel te sterke bundeling van macht in een niet democratisch gecontroleerde functie, waarover bovendien de grotere landen in de praktijk het zeggen zullen hebben.

En nogmaals: dat het een Frans-Duits voorstel is, betekent allerminst dat we zijn uitgepraat. Zie daarvoor de recente afspraken over Europese landbouw en over Turkije.

Dames en heren,

In de analyse en de effectieve uitvoering van de wijze waarop we Europa vormgeven, spelen de Nederlandse ambassades in Europese landen een sleutelrol. U bent tegelijk voelhorens en spreekbuis, maar ook een analysecentrum.

Europese diplomatie verandert. We werken heel nauw samen met meer partners dan ooit. Op basis van een structureel vertrouwen in een gezamenlijke toekomst. Dat betekent een volwassen politieke speelruimte, die we verwacht worden te benutten.

We zullen onze ambassades in EU-hoofdsteden nog intensiever gaan inzetten in het onderhandelingswerk. Met die stevige standpunten. Want in een grotere Unie is de centrifugale kracht nog sterker. Veel bilaterale, trilaterale en andere gelegenheidscoalities. En dus is er ook het structurele verzoek aan die ambassades om steeds alert te blijven op mogelijkheden om zo'n coalitie aan te gaan. Of het nu is op 'klassiek' buitenlands terrein, of op andere aandachtsvelden variërend van goederentransport en biotechnologie tot asielbeleid.

Nederland heeft een bijzondere positie voor die rol. Laverend tussen de grote lidstaten en de kleine, hebben we een veelheid aan mogelijkheden ter beschikking. Kunnen we snel schakelen tussen individuele landen, en tussen al dan niet tijdelijke coalities.

Dames en heren, wat ik aangaf over zelfbewustheid en assertiviteit zal velen van u bekend voorkomen. Ik expliciteer een reeds geruime tijd in gang gezette ontwikkeling. Zeker degenen onder u die in Europa gestationeerd zijn, zullen veel elementen van hun dagelijkse praktijk herkennen. Ik werd in ieder geval gesterkt door het citaat dat Elsevier plaatste boven het afscheidsinterview met ambassadeur Ben Bot: "Van een ferm standpunt heb je heel lang profijt".


* * *

==