Ministerie van Buitenlandse Zaken

Artikel 98.2 Statuut Internationaal Strafhof ­ Overzicht van 'bestaande verdragen' relevant voor in Nederland verblijvende Amerikanen In het AO van 20 november jl. heb ik de Kamer toegezegd schriftelijk een overzicht te zullen verstrekken van soorten verdragen die relevant zijn voor in Nederland verblijvende Amerikaanse onderdanen. Op grond van deze verdragen is het mogelijk of waarschijnlijk dat Nederland een eventueel verzoek tot overdracht van Amerikanen aan het Strafhof niet zal kunnen honoreren zonder instemming van de VS, in het bijzonder in verband met de strafrechtelijke immuniteit van de onder de reikwijdte van deze verdragen vallende personen.

Vier hoofdcategorieën van verdragen kunnen worden onderscheiden, zoals hieronder (I-IV) is aangegeven. Daarnaast zijn nog enkele andere verdragen relevant voor de hier aan de orde zijnde problematiek. Voorbeelden hiervan worden onder V genoemd.

I. Verdragen betreffende diplomatieke en consulaire betrekkingen

Deze verdragen bevatten regelingen voor het diplomatieke en consulaire verkeer alsmede bepalingen over voorrechten en immuniteiten van diplomatieke en consulaire ambtenaren. Het hoofddoel van deze verdragen is mogelijk te maken dat deze ambtenaren op het grondgebied van de ontvangende staat ongehinderd hun werkzaamheden kunnen verrichten. Bij de in deze verdragen neergelegde regels gaat het in hoofdzaak om codificatie van gewoonterecht. Voor diverse categorieën personen die onder deze verdragen vallen is voorzien in strafrechtelijke immuniteit, of volledig of alleen ten aanzien van handelingen verricht bij uitoefening van hun functie. De belangrijkste verdragen binnen deze categorie zijn het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961) en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (1963).

II. Militaire verdragen

Militaire verdragen bevatten bepalingen op grond waarvan de rechtsmacht van partijen wordt afgebakend en/of bepalingen waarin wordt voorzien in strafrechtelijke immuniteit. Voorbeelden van verdragen binnen deze categorie zijn het Verdrag tot wederzijdse hulpverlening inzake verdediging tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (1950), en het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (NAVO SOFA, 1951).

III. Verdragen inzake de strijd tegen handel in drugs en douane pre-clearance

Ook op andere gebieden hebben Nederland en de VS afspraken vastgelegd in verdragen die relevant zijn voor in Nederland verblijvende Amerikanen. Het betreft het Verdrag inzake samenwerking tussen Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht (2000). Dit verdrag bevat een bepaling waarin wordt voorzien in onder andere strafrechtelijk immuniteit. Voorts is van belang het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot Aruba en de Verenigde Staten van Amerika inzake douane pre-clearance (1994). Dit verdrag bevat bepalingen op grond waarvan de rechtsmacht van partijen wordt afgebakend en in strafrechtelijke immuniteit wordt voorzien.

IV. Zetelverdragen, afgesloten met in Nederland gevestigde organisaties

Zetelverdragen worden afgesloten om het onafhankelijk functioneren van (organen van) internationale organisaties op het grondgebied van de zetelstaat mogelijk te maken. Vanaf 1945 heeft Nederland met hier gevestigde organisaties dergelijke verdragen afgesloten. Deze verdragen betreffen hoofdzakelijk de status van de betreffende organisaties of hun organen in Nederland en de voorrechten en immuniteiten die het bij de organisatie werkzame personeel geniet. Doorgaans wordt voor nader aangeduide categorieën personen voorzien in strafrechtelijke immuniteit. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (1951), de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden (1964), de briefwisseling tussen de Nederlandse Regering en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE) inzake het functioneren in Nederland van het Hoofdkwartier van de Geallieerde Strijdkrachten in Centraal Europa (AFCENT, 1969), de Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie houdende een overeenkomst inzake het functioneren in Nederland van het NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Agency (NAPMA, 1979), de Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de President van het "Iran-United States Claims Tribunal" inzake het toekennen van voorrechten en immuniteiten aan het Tribunaal (1990), het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië sedert 1991 (1994), en het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW) betreffende de zetel van de OPCW, met Afzonderlijke Regeling (1997).

V. Overige verdragen

Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het Handvest van de Verenigde Naties. Op grond van hoofdstuk VII van dit Handvest is op 12 juli jl. door de Veiligheidsraad Resolutie 1422 aangenomen. Krachtens deze resolutie mag het ISH geen onderzoek of strafvervolging instellen of voortzetten tegen Amerikaanse deelnemers aan VN-operaties of aan operaties waarvoor door de Veiligheidsraad een machtiging is gegeven. Ten aanzien van deze Amerikanen is het ISH derhalve niet gerechtigd een verzoek om overdracht te richten tot Nederland. Resolutie 1422 is geldig voor een periode van een jaar.

Voorts is het Statuut van het ISH hier relevant. Tussen Nederland en de VS is een uitleveringsverdrag van kracht op grond waarvan beide landen verplicht zijn om verzoeken tot uitlevering van de andere partij te respecteren (met de gebruikelijke uitzonderingen als bijvoorbeeld ne bis in idem). Als de VS tegelijkertijd met het Hof Nederland verzoekt om uitlevering van een persoon is Nederland op grond van art. 90(6) en (7) van het Statuut ISH vrij om - op basis van gespecificeerde criteria - het verzoek van de VS te respecteren in plaats van dat van het Hof. Terwijl dit niet een situatie is waarin de VS toestemming moet geven voor de overlevering van Amerikaanse onderdanen aan het Hof, biedt het toch de ruimte voor Nederland om een Amerikaans onderdaan aan de VS uit te leveren en niet over te dragen aan het Hof.

Ook is het gebruikelijk om in uitleveringsverdragen door- of verderleveringsclausules op te nemen, d.w.z. een verbod voor de verzoekende staat om de opgeëiste persoon door te leveren aan een derde staat zonder toestemming van de (oorspronkelijke) aangezochte staat. Zo'n bepaling bestaat in het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS (art. 15). Dit beginsel is ook in art. 101 Statuut ISH erkend. Dergelijke clausules staan in de weg aan de doorlevering door Nederland aan het Strafhof van een Amerikaan zonder instemming van de VS.

===