Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Europese van de Algemene Commissie voor Europese en Postbus 90801 2509 LV Den Haag de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Anna van Hannoverstraat 4 Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 Binnenhof 1a
2513 AA DEN HAAG

Uw brief Ons kenmerk IZ/BSB/2003/3781

Onderwerp Datum Geannoteerde Agenda voor de Informele 22 januari 2003 Raad voor de Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid van 24 en 25 januari te Nafplio

./. Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda ten behoeve van de Raad voor de informele Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 24 en 25 januari aanstaande in Nafplion.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)



2

Geannoteerde agenda voor de Informele Bijeenkomst van Ministers voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 24 januari 2003 in Nafplio, Griekenland.

Tijdens de informele bijeenkomst zullen de Ministers van Werkgelegenheid en Sociaal Beleid met elkaar van gedachten wisselen over twee thema's.


1. Herziening van de Europese Werkgelegenheidsstrategie

De Raad zal een oriënterend debat voeren over de toekomstige invulling van de Europese Werkgelegenheidsstrategie. Dit debat zal plaatsvinden aan de hand van de mededeling "De toekomst van de Europese Werkgelegenheidsstrategie" die door de Europese Commissie op 14 januari werd vastgesteld. Tevens is door het Griekse Voorzitterschap een discussiedocument opgesteld met een aantal vragen. De discussie zal zich toespitsen op de inhoudelijke oriëntatie van de werkgelegenheidsstrategie, dus op de vraag welke beleidsaanbevelingen in de werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten worden vervat. Nadat de Europese Raad van 21 maart zich zal hebben uitgesproken over de richting van de Werkgelegenheidsstrategie zal deze discussie in april 2003 uitmonden in een voorstel van de Europese Commissie voor de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren 2003. In juni of juli zal in de Raad WSBVC (Sociale Raad) over dit voorstel besluitvorming plaatsvinden. Deze nieuwe Werkgelegenheidsrichtsnoeren zullen de basis vormen voor de Werkgelegenheidsstrategie voor de periode tot 2010.

De Europese Commissie stelt in haar mededeling voor om de Werkgelegenheidsstrategie te richten op drie hoofdprioriteiten, te weten vergroting van de werkgelegenheid, verbetering van de kwaliteit en productiviteit van de arbeid en verbetering van sociale insluiting. Dit werkt de Commissie verder uit in 11 prioriteiten, die naar haar mening de basis zouden moeten vormen voor de toekomstige richtsnoeren. Deze prioriteiten zijn: Intensivering van het actief en preventief arbeidsmarktbeleid; Werk moet lonen (bestrijding armoedeval); Verbeteren ondernemersschap ten behoeve van meer en betere banen; Tegengaan zwartwerken;
Actief ouder worden;
Immigratie;
Bevorderen van het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt; met deze prioriteit wordt gedoeld op het kunnen inspelen op veranderingen op de arbeidsmarkt. Hierbij is een balans tussen flexibiliteit (zoals op het gebied van looptijden van contracten en van werktijden) en zekerheid (zoals de toegankelijkheid van scholing voor werknemers) van belang. Scholing en leven lang leren;
Gelijke kansenbeleid mannen en vrouwen;
Bevorderen van integratie en het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt;
Regionale werkgelegenheidsverschillen.
Tenslotte doet de Commissie een aantal voorstellen voor het verbeteren van de resultaten van de Europese Werkgelegenheidsstrategie:
Het uitwerken van de inhoudelijke prioriteiten in concrete gekwantificeerde doelstellingen;



3

Meer aandacht voor de inrichting van instituties die het werkgelegenheidsbeleid moeten uitvoeren (zoals arbeidsbureau's en arbeidsinspectie); Versterking van de samenwerking met de sociale partners; Meer betrokkenheid van alle onderdelen van de overheid (nationale parlementen, andere ministeries, nationale en regionale overheden), zodat de Europese strategie meer invloed heeft op de nationale besluitvorming.

Het Griekse voorzitterschap noemt in zijn discussiestuk een aantal prioriteiten voor de Europese Werkgelegenheidsstrategie, die grotendeels overeenkomen met die van de Commissie. Deze prioriteiten zijn: vergroting van de arbeidsparticipatie, gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen, activerend arbeidsmarktbeleid, het terugdringen van regionale verschillen in werkgelegenheid, het bereiken van een goede balans tussen flexibiliteit en zekerheid en het mobiliseren van maatschappelijke actoren zoals de sociale partners. De Raad wordt gevraagd om aan te geven of deze prioriteiten kunnen worden onderschreven.
In de tweede plaats wil het Voorzitterschap discussiëren over de vraag hoe de betrokken maatschappelijke actoren een grotere rol kunnen spelen bij het ontwerpen en implementeren van de Nationale Actieplannen. In het bijzonder wordt hierbij aandacht besteed aan de rol van de sociale partners.

Nederlandse positie:
Nederland acht de Europese Werkgelegenheidsstrategie van groot belang voor het bereiken van de participatiedoelstellingen in 2010 (70% algemeen, 60% vrouwen en 50% ouderen) en het verbeteren van de werking van de Europese arbeidsmarkten. Daarom hecht Nederland groot belang aan de versterking van deze strategie. Daartoe dient men meer nadruk te leggen op de implementatie van de doelstellingen en op het behalen van resultaten. Om dit te bewerkstelligen is een duidelijke focus op een aantal hoofdprioriteiten van belang. Nederland is daarbij voorstander van het afspreken van targets om resultaten beter te kunnen meten, zoals de Commissie ook in haar mededeling voorstelt. Nederland wil echter een kleiner aantal gekwantificeerde doelstellingen dan de ongeveer 24 die door de Commissie worden voorgesteld. Voor een goede focus zou 1 doelstelling per prioriteit wenselijk zijn (in totaal ongeveer 8 doelstellingen). De afgesproken doelstellingen moeten outputgericht zijn en door beleid beïnvloed kunnen worden.

De prioriteiten waarop Nederland vooral de nadruk wil leggen zijn de volgende: o Modernisering en structurele hervorming van de arbeidsmarkt. In de Commissiemededeling en het discussiestuk van het Griekse voorzitterschap wordt de nadruk gelegd op de balans tussen flexibiliteit en zekerheid. Nederland steunt de gedachte van een balans tussen dit begrippenpaar. In Europees verband zal, vooral de komende periode, daarbij de nadruk moeten liggen op structurele hervormingen van de arbeidsmarkt die een flexibelere inzet van arbeidskrachten mogelijk maken. Kwalitatieve normen gelden hierbij uiteraard als randvoorwaarden.
o Intensivering van het actief en preventief arbeidsmarktbeleid; o Werk moet lonen (bestrijding armoedeval); o Scholing en leven lang leren;
o Gelijke kansenbeleid mannen en vrouwen
o Bevorderen van integratie en het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt;



4

o Actief ouder worden;
Daarnaast ondersteunt Nederland de volgende prioriteiten die de Europese Commissie voorstelt, vooral ook vanuit het perspectief van het ondersteunen van het werkgelegenheidsbeleid in de toetredende lidstaten: o Regionale werkgelegenheidsverschillen;
o Zwartwerken;
Nederland is geen voorstander van het opnemen van een richtsnoer over immigratie in de Europese Werkgelegenheidsstrategie, omdat dit een onderwerp is met implicaties die aanzienlijk breder zijn dan het arbeidsmarktbeleid. Hoofdreden hiervoor is dat er in Europees verband geen consensus bestaat over de vraag in hoeverre immigratie kan worden ingezet als een effectief instrument ter bestrijding van knelpunten op de arbeidsmarkt en voor het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing. Daarnaast is op dit moment nog sprake van overgangstermijnen tussen de kandidaat-lidstaten en huidige lidstaten. In dit verband is het paradoxaal om tegelijk een communautair gecoördineerd beleid te voeren dat immigratie bevordert. Het bevorderen van ondernemersschap als onderwerp ziet Nederland als een thema dat beter in het zgn. Cardiff-proces past. Dit proces richt zich op het liberaliseren van markten in de lidstaten.

Ten aanzien van de tweede vraag is Nederland zich ervan bewust dat een effectief werkgelegenheidsbeleid niet mogelijk is zonder een nauwe betrokkenheid van sociale partners, maatschappelijke organisaties en uiteraard lagere overheden. Dit uitgangspunt dient te worden verankerd in de Europese Werkgelegenheidsstrategie. Nederland is echter van mening dat de wijze waarop dit gebeurt niet op EU-niveau moet worden voorgeschreven. De lidstaten dienen voldoende ruimte te behouden om beleid op nationaal niveau en de samenwerking met alle betrokken actoren naar eigen inzicht vorm te geven. Het Europese proces zou zich daarbij vooral moeten richten op het inventariseren, vergelijken en beoordelen van de behaalde resultaten, niet op de gebruikte methoden.


2. Sociale bescherming en het Europese Sociale Model

Een tweede onderwerp dat door het Griekse voorzitterschap op de agenda is gezet betreft de door de Europese Raad (ER) van Lissabon geïnitieerde modernisering van de stelsels van sociale bescherming. Onder de titel Sociale Bescherming ­ het Europese Sociale Model wil het Griekse voorzitterschap drie thema's aan de orde stellen.

De eerste twee thema's betreffen de samenhang tussen de opdrachten die de Europese Raad van Lissabon heeft geformuleerd alsmede het inbedden van de uit de opdracht van Lissabon voortgevloeide processen in het bestaande instrumentarium van de EU. De ER van Lissabon heeft de uitdagingen waar de EU voor staat op het gebied van de modernisering van de sociale bescherming gedefinieerd in 4 doelstellingen:
1) veilige pensioenen en houdbare pensioenstelsels
2) bevordering van sociale insluiting

3) kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg
4) werk lonend maken.
Het Comité van de Sociale Bescherming ( SPC) is opgedragen deze doelstellingen, waar nodig samen met Comité voor Economische Politiek (EPC) ten uitvoer te brengen. Daarbij




5
wordt geheel conform de opdracht van de Europese Raad van Lissabon gebruik gemaakt van de methode van open coördinatie.

Tot nu toe ligt de focus in het SPC vooral op het terrein van veilige pensioenen en houdbare pensioenstelstels en de bevordering van sociale insluiting. Op deze twee terreinen zijn Nationale Actieplannen (NAP) opgesteld: het NAP sociale insluiting en het NAP pensioenen. In de NAP's geven de lidstaten een uiteenzetting van hun beleid en de daarmee geboekte resultaten op basis van door hen aan te wijzen indicatoren. Op het terrein van pensioenen wordt samengewerkt met het EPC De behandeling van de beide andere onderwerpen verkeert nog in een beginfase. (zie stand van zaken hieronder)

De Griekse voorzitter legt nu aan de Raad de vraag voor of de activiteiten op de vier terreinen niet beter geïntegreerd kunnen worden. Integratie zou volgens het voorzitterschap kunnen leiden tot een versterking van de sociale beleidscoördinatie, een en betere verankering van het Europese Sociale Model in het beleid van de EU en haar lidstaten. Dat model wordt volgens het voorzitterschap gekenmerkt door een viertal gemeenschappelijke beginselen:
· Iedereen moet profiteren van het succes van Europa, niemand mag hiervan worden uitgesloten;
· Solidariteit is gekoppeld aan economische voorspoed; · Er is noch van een dilemma, noch van een tegenstelling sprake tussen economische en sociale vooruitgang.
· De welvaartsstaat is geen luxe, of een product van economische ontwikkeling, maar een productieve factor.

Nederland hecht er veel waarde aan dat de open coördinatiemethode wordt toegepast bij de modernisering van de stelsels van sociale bescherming. In het Europa van een markt en een munt kan, ook op onderhavige terreinen, het beleid van de ene lidstaat van invloed zijn op het welvaren van de andere lidstaten. Om negatieve grensoverschrijdende effecten te beperken én om de inspanning van alle lidstaten in het kader van de doelstelling van de ER van Lissabon ook op sociaal terrein te maximaliseren is coördinatie en het vergelijken van elkaars prestaties nodig. De open coördinatiemethode staat het daarbij toe dat de verantwoordelijkheid voor aanpassingen in het nationale beleid bij de lidstaten blijft, maar via het beoordelen van de resultaten die door de lidstaten worden geboekt en het uitwisselen van goede voorbeelden kan een positieve bijdrage worden geleverd aan de verrijking van het staande beleid van de lidstaten.

Nederland onderschrijft het belang een versterking van de samenhang tussen de genoemde vier coördinatieprocessen (pensioenen, sociale insluiting, gezondheidszorg en werk lonend maken). Een meer integrale aanpak zou wel moeten bijdragen aan een doeltreffender en minder bureaucratische afstemming tussen de lidstaten, minder papier, meer aandacht voor resultaten. Integratie van de sociale coördinatieprocessen kan bovendien leiden tot een betere gebalanceerde benadering tussen sociale bescherming en de andere pijlers van de in Lissabon door de ER uitgezette strategie. Mede in het licht van de uitbreiding van de Unie zal een samenhangende coördinatie van de modernisering van de sociale bescherming ook kunnen leiden tot een versterking van het Europese sociale model. Evenwel zou ervoor gezorgd moeten worden dat er ook na integratie van de vier processen van de modernisering van de sociale bescherming voldoende aandacht blijft voor elk specifiek aspect hiervan. Op




6
terrein van pensioenen is essentieel dat de sociale én financiële houdbaarheid van pensioenstelsels integraal beoordeeld blijven worden.

Een integrale aanpak van de processen kan en moet bovendien leiden tot betere integratie van sociaal beleid in de sociaal economische beleidscoördinatie binnen de EU. Voorkomen moet worden dat de toepassing van de open coördinatie op de genoemde terreinen tot een louter bureaucratische exercitie verwoordt. Daarvoor is een betere verankering in de economische beleidscoördinatie en het overkoepelende instrument, de Globale Richtsnoeren voor het Economisch Beleid noodzakelijk.

Een derde thema dat het Griekse voorzitterschap wil bespreken tijdens de informele Raad betreft een eerste beoordeling van het pensioenproces en de toekomstige ontwikkeling ervan. Gezien de vergrijzing zal het belang van houdbare pensioenstelsels in Europa alleen maar verder toenemen. Nederland is altijd voorstander geweest van coördinatie van het pensioenbeleid van de EU lidstaten. Voor Nederland zijn de sociale en de financiële houdbaarheid van de pensioenstelsels van groot belang. De mogelijk grote financiële effecten van de vergrijzing maken het van belang dat de oudedagsvoorziening in EU- verband aandacht krijgt en houdt. Nederland is van mening dat naast een verhoging van de arbeidsparticipatie ook het budgettair beleid en hervormingen van het pensioenstelsel belangrijke instrumenten zijn om de kwaliteit en houdbaarheid van de stelsels te kunnen waarborgen. Sinds de Raad van Stockholm is op het terrein van pensioenen grote vooruitgang geboekt, die niet verloren mag gaan. In Stockholm zijn drie hoofdbeginselen van de Europese pensioenstrategie geformuleerd om financiële en sociale houdbaarheid op de lange termijn te garanderen:

- het waarborgen van de capaciteit van pensioenstelsels om aan hun sociale doelstellingen te voldoen;

- de handhaving van de betaalbaarheid van de stelsels;
- het behoud van hun vermogen om in te spelen op veranderde behoeften in de samenleving (modernisering).
Aan de hand van deze hoofddoelen zijn 11 doelstellingen geformuleerd, waarop de lidstaten in hun Nationale Actieplannen rapporteren. Nederland wil dat aan deze gemaakte afspraken wordt vastgehouden.
De strategie moet dan ook ­ eventueel ook als onderdeel van een integrale sociale beleidscoördinatie - gedurende meerdere jaren worden voortgezet.

Ter informatie: Stand van zaken binnen de vier processen van de modernisering van de sociale bescherming:


- Sociale insluiting en armoedebestrijding: als vervolg op de Nationale Actieplannen 2001, wordt momenteel gewerkt aan de Nationale Actieplannen 2003. Deze plannen dienen in juli 2003 gereed te zijn. Het gezamenlijk verslag van Raad en Commissie over sociale insluiting zal worden aangeboden aan de Voorjaars ER van maart 2004.

- Pensioenen: De Raad van Commissarissen van de Europese unie heeft op 17 december het concept gezamenlijk verslag van Raad en Commissie over pensioenen vastgesteld. Momenteel ligt het concept verslag voor in het comité van de sociale bescherming (SPC) en het comité van de economische politiek (EPC). Nadat overeenstemming is bereikt tussen SPC en EPC zal het gezamenlijk verslag worden




7

vastgesteld door de Raad WSBVC op 6 maart en de ECOFIN op 7 maart. Vervolgens wordt het verslag voorgelegd aan de Europese Raad van 21 maart 2003.
- Gezondheidszorg: Momenteel ligt een voorstel voor een gezamenlijk verslag voor in het SPC en het EPC. Ook dit verslag zal, eveneens als het gezamenlijk verslag pensioenen, worden vastgesteld door de Raad WSBVC en de ECOFIN en vervolgens worden voorgelegd aan de Europese Raad van 21 maart 2003.
- Werk moet lonen: Het werk op dit gebied is recentelijk gestart binnen het SPC heeft een nauwe link met de Europese werkgelegenheidsstrategie.