Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Rapport
betreffende het onderzoek naar

Het gebruik van sekseneutrale sterftetafels in het buitenland

en

Invoering van sekseneutrale tarieven voor
aanvullende pensioenen in Nederland

Amstelveen, 22 januari 2003
Watson Wyatt Brans & Co

drs. G.W. Euverman
mr. A.J. van de Griend
drs. H.D. Panneman

www.watsonwyatt.nl


2

Inhoudsopgave

Dit rapport bestaat uit twee onderdelen:
1. het verslag van een door ons uitgevoerd onderzoek naar het gebruik van sekseneutrale sterftetafels in het buitenland (fase 1: gereed gekomen in februari 2002) en
2. het verslag van een door ons uitgevoerd onderzoek naar de mogelijkheid om in Nederland sekseneutrale tarieven voor pensioenen in te voeren (fase 2: gereed gekomen in januari 2003).

Het gaat in feite om twee afzonderlijke onderzoeken, die gezien de onderlinge verbondenheid hier zijn samengebracht. Hieronder vindt u een beknopte inhoudsopgave van fase 1 en fase 2. Op de pagina's 4 en 37 vindt u een gedetailleerder inhoudsopgave van de twee onderdelen.

Fase 1 - Gebruik van sekseneutrale sterftetafels in het buitenland pagina: Hoofdstuk
1 Inleiding 5 2 Resultaten Deel I 11 3 Resultaten Deel II 26

Bijlagen
1 Begrippenlijst 32 2 Vragenlijst 33 3 Samenvattend overzicht Verenigde Staten, Frankrijk, Zweden en Denemarken 35

Fase 2 ­ Invoering van sekseneutrale tarieven voor aanvullende pensioenen in Nederland 37

Hoofdstuk
1 Doel, opzet en verantwoording van het onderzoek 40 2 Inleiding 43 3 Wetswijzigingen 48 4 Gelijkheid binnen rechtenstelsels 51 5 Gelijkheid binnen premiestelsels 59 6 Sekseneutrale sterftetafels 71 7 Is invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven mogelijk? 77 8 Juridische consequenties van sekseneutrale tarieven 89 9 Financiële gevolgen van invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven 94 10 Effecten van het gebruik van sekseneutrale tarieven 98 11 Samenvatting 103

Bijlagen
1 Premieverschillen tussen mannen en vrouwen 106 2 De uitruilpraktijk van verzekeraars 109 3 Determinanten van sterfte 111 4 Voorbeeld van een sekseneutrale sterftetafel 115


3

Fase 1

Gebruik van sekseneutrale sterftetafels
in het buitenland


4

Inhoudsopgave

Fase 1 ­ Gebruik van sekseneutrale sterftetafels
in het buitenland

Hoofdstuk pagina

1 - Inleiding 5 1.1. Aanleiding 5 1.2. Probleemstelling 5 1.3. Doel fase 1 van het onderzoek 6 1.4. Onderzoeksmethode 6 1.5. Samenvatting 8

2 - Resultaten Deel I 11 2.1. Verenigde Staten 11 2.2. Frankrijk 14 2.3. Zweden 19 2.4. Denemarken 22

3 - Resultaten Deel II 26 3.1. Amerika 26 3.2. Europa 27 3.3. Azië 29 3.4. Afrika 31 3.5. Oceanië 31

Bijlagen

1 - Begrippenlijst 32 2 - Vragenlijst 33 3 - Samenvattend overzicht Verenigde Staten, Frankrijk, Zweden en Denemarken 35



---

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Vanuit de Tweede Kamer is met een aangenomen motie van de leden Schimmel en Van Zijl de wens naar voren gebracht om te komen tot het hanteren van sekseneutrale sterftetafels. Deze wens wordt onder andere ingegeven doordat deelnemers in een collectieve pensioenregeling recht hebben op gelijke behandeling, ongeacht geslacht. Zo is het met ingang van medio 2001 niet meer toegestaan om bij individuele modules in pensioenregelingen onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Ter uitvoering van deze motie zal dienen te worden onderzocht in hoeverre er in het buitenland al sekseneutrale sterftetafels worden gehanteerd en hoe dat daar uitwerkt. Dit is fase 1 van het onderzoek. De uitkomst van dit onderzoek zou aanleiding kunnen geven tot de wenselijkheid en mogelijkheid van het hanteren van sekseneutrale tarieven in Nederland.
In vervolg hierop kan dan een verplichting tot hantering van sekseneutrale tarieven worden onderzocht (fase 2).

De huidige wet is dus een gegeven. In het onderzoek zullen wij aangeven of het hanteren van sekseneutrale tarieven leidt tot een verdere verbetering c.q. verslechtering ten opzichte van de huidige situatie. Met andere woorden: voegen sekseneutrale tarieven nog iets extra's toe aan het streven naar gelijke behandeling of leiden zij ten opzichte van de huidige situatie alleen maar tot extra complicaties. Hierbij zullen wij ons in deze rapportage (fase 1) richten op hetgeen in het buitenland gebeurt, en welke consequenties sekseneutraliteit daar mogelijk gehad heeft. In fase 2 gaan we in op de theoretische (on)mogelijkheden van sekseneutrale tarieven en de effecten daarvan.

1.2. Probleemstelling

De synoniemen `uniseks overlevingstafel' of `sekseneutrale sterftetafel' vragen om een nadere uitleg.
Bij het opstellen van een sterftetafel wordt in het algemeen gebruik gemaakt van waargenomen overlijdensgevallen binnen een geobserveerde groep over een bepaalde periode. In Nederland is dat doorgaans de gehele Nederlandse bevolking gedurende een periode van 5 jaar. Uit de waargenomen overlijdensgevallen wordt een sterftekans afgeleid. Deze kans wordt normaalgesproken bepaald per leeftijd en per geslacht. Dit laatste betekent dat de gegevens van mannen en die van vrouwen gescheiden worden verwerkt.
Bij een sekseneutrale sterftetafel wordt niet gedifferentieerd naar geslacht. Dit betekent dat bij het afleiden van de sterftekans uit de waargenomen overlijdensgevallen het geslacht van de geobserveerde groep niet langer in ogenschouw wordt genomen. Het gevolg hiervan is dat bij het hanteren van een dergelijke tafel in principe geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen.



---

Een nuancering op deze definitie wordt aangebracht in het begrip `uniform'. Bij het hanteren van een uniform tarief voor mannen en vrouwen wordt voor beide geslachten hetzelfde tarief gehanteerd, ongeacht de vraag hoe dit tarief tot stand is gekomen. Het is dus mogelijk dat bij vaststelling van een premie een uniform tarief voor mannen en vrouwen wordt gehanteerd, dat is afgeleid van bijvoorbeeld een mannentafel. Bij het hanteren van uniforme tarieven wordt net als bij sekseneutrale tarieven geen onderscheid gemaakt op basis van het geslacht.

Enkele pensioenbegrippen die vaker in dit rapport gebruikt worden, zijn terug te vinden in bijlage 1. Voor de volledigheid wijzen wij op onze uitgave "Pensioenbegrippen" en op de website www.pensioenbegrippen.nl waar veel meer begrippen worden uiteengezet.

1.3. Doel van fase 1 van het onderzoek

In Nederland worden geen sekseneutrale sterftetafels gehanteerd. Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke consequenties van invoering van deze tafels, hebben wij onderzocht welke ervaringen er in andere landen zijn op dit gebied.

Het onderzoek kan in de volgende kernvragen worden samengevat:
- Waar bestaan sekseneutrale sterftetafels?
- In welke context worden deze gebruikt?
- Waarom worden deze gebruikt?

- Tot welke effecten heeft invoering van sekseneutrale tafels geleid?
- Worden tarieven ook naar andere factoren dan geslacht en leeftijd gedifferentieerd?

Wij hebben ons ten doel gesteld om in ieder geval 20 landen in het onderzoek op te nemen. Op basis van dit eerste onderzoek (zie hoofdstuk 3 van fase 1) onder een groot aantal landen, hebben we 4 landen aan een nadere analyse onderworpen (zie hoofdstuk 2 van fase 1).

1.4. Onderzoeksmethode

Bovenstaande kernvragen zijn in uitgebreidere vorm opgenomen in een vragenlijst van in totaal 19 hoofdvragen. Een kopie van deze vragenlijst is te vinden in bijlage 2. Aangezien de Nederlandse praktijk wellicht niet geheel aansluit bij andere landen, is het noodzakelijk een onderscheid te maken tussen de pensioen- en verzekeringssector. Verder wordt nader ingegaan op verschillen die op kunnen optreden tussen mannen en vrouwen bij de vaststelling van deelnemersbijdragen aan een pensioenregeling en het uitruilen, overdragen of afkopen van pensioenaanspraken. De vragenlijst hebben wij verspreid onder actuarissen en pensioenjuristen in 26 landen, met het verzoek deze zo nauwkeurig mogelijk in te vullen. Indien de antwoorden daar aanleiding toe gaven, zijn gedetailleerdere vervolgvragen gesteld.

Voor de verspreiding hebben wij enerzijds gebruik gemaakt van ons internationale Watson Wyatt netwerk, anderzijds van Ipebla (International Pensions & Benefits Lawyers Association).


7

De selectie van de onderzochte landen heeft plaatsgevonden op basis van de volgende criteria:

- Geografische spreiding;

- Ontwikkeling van de pensioen- en verzekeringsmarkt;
- (Vermeend) gebruik van sekseneutrale tafels;
- Beschikbaarheid van gegevens.

Onderstaand vindt u een overzicht van de onderzochte landen:

Amerika Europa Azië Afrika Oceanië Canada België China Zuid Afrika Australië Verenigde Staten Duitsland India Nieuw Zeeland Mexico Frankrijk Japan
Puerto Rico Portugal Filippijnen Brazilië Italië Singapore Argentinië Verenigd Koninkrijk Maleisië Chili Zweden Taiwan
Denemarken
Zwitserland
Figuur 1. Overzicht van de onderzochte landen



---

1.5. Samenvatting

De vraag of er in de onderzochte landen sekseneutrale sterftetafels worden gebruikt, kan het beste worden opgesplitst in twee deelvragen: 1) Is er de beschikking over een sekseneutrale sterftetafel? 2) Worden voor mannen en vrouwen uniforme tarieven gehanteerd?

De eerste vraag heeft betrekking op de totstandkoming van de sterftetafel: worden hiervoor gegevens gebruikt die zijn afgeleid van beide geslachten? Dergelijke tafels bestaan in enkele landen: Denemarken, Zweden en Chili zijn hiervan voorbeelden. Hierbij dienen direct kanttekeningen te worden geplaatst:
- In Denemarken wordt niet één sekseneutrale tafel gebruikt, maar een tafel die is afgeleid van de samenstelling van het bestand van de desbetreffende pensioenregeling. Dit is overigens pas met ingang van 1 januari 2002 wettelijk verplicht;

- In Zweden hanteert slechts één fonds (ITP, weliswaar het grootste) sekseneutrale tafels;

- In Chili worden voor individuele verzekeringen afgesloten vóór 1 augustus 2000 weliswaar sekseneutrale tafels gebruikt, maar voor vrouwen worden hierop andere leeftijdscorrecties toegepast dan voor mannen. Dit leidt in de tarieven tot een differentiatie naar geslacht en doet het sekseneutrale effect dus teniet.

In Denemarken (dat bijna alleen maar beschikbare premieregelingen kent) is het wettelijk verplicht om vanaf 1 januari 2002 uniforme tarieven te hanteren bij pensioenregelingen. Deze tarieven worden vastgesteld op basis van bestaande mannen- en vrouwentafels en de verdeling tussen mannen en vrouwen bij het verzekerde fonds. Doordat deelnemers echter de mogelijkheid hebben om met het opgebouwde kapitaal op de pensioenleeftijd bij individuele verzekeraars te `shoppen', is het de vraag of met invoering van de wetgeving het beoogde effect wordt bereikt. Helaas bestaat daar vanwege de invoerdatum van 1 januari 2002 nu nog geen duidelijkheid over. (te korte waarnemingsperiode) De situatie in Zweden is interessant, aangezien organisaties van werkgevers en werknemers op centraal niveau afspraken maken over arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioen. Bedrijven zijn vervolgens verplicht deze pensioenen onder te brengen bij ITP, dat sekseneutrale tafels gebruikt.

De tweede vraag impliceert of er verondersteld wordt dat mannen en vrouwen dezelfde overlevingskansen hebben. Los van het feit hoe de gehanteerde sterftetafels zijn samengesteld, wordt in dat geval dus met een uniform tarief gerekend. Deze situatie is van toepassing op Frankrijk en Portugal. In beide landen worden voor zowel pensioenen als verzekeringen voor mannen en vrouwen dezelfde tafels gebruikt. In het licht van dit onderzoek zijn deze landen interessant, aangezien hier de facto geen rekening met verschillen in sterfte tussen mannen en vrouwen wordt gehouden.
Argument voor deze handelwijze is gek genoeg niet gelijke behandeling, maar prudentie: afhankelijk van de aard van de verzekering worden de zwaarste factoren gehanteerd; in sommige gevallen zijn dat mannenfactoren en in sommige gevallen vrouwenfactoren (in Portugal wordt alleen gebruik gemaakt van Franse vrouwentafels).


9

In Australië en Singapore worden voor actieve deelnemers ook uniforme tafels gebruikt. Het effect hiervan is echter minimaal, aangezien deze tafels alleen voor actieven worden gebruikt en pensioenregelingen meestal beschikbare premieregelingen zijn (sterftetafels worden in deze regelingen voor actieven alleen gebruikt in verband met het overlijdensrisico).

Algemeen kan gesteld worden dat er zowel op pensioen- als verzekeringsgebied gerekend wordt met aparte tafels voor mannen en vrouwen. In westerse landen wordt veelal gebruik gemaakt van eigen tafels, die door centrale instituten of verzekeraars worden opgesteld. In Azië en Zuid Amerika wordt vaak gebruik gemaakt van Amerikaanse tafels. Factoren voor vrouwen worden vaak afgeleid van die van mannen, bijvoorbeeld door een leeftijdscorrectie te hanteren. Voor individuele verzekeringen treden dan wel verschillen op tussen de beide geslachten. Voor de deelnemersbijdragen in collectieve pensioenregelingen maakt dit niet zoveel uit, aangezien in deze landen en overigens in vrijwel alle landen niet gedifferentieerd mag worden naar geslacht bij de vaststelling hiervan. Dit geldt in mindere mate ook voor de werkgeversbijdrage. Dit laat onverlet dat er anderszins nog grote verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen, niet in de laatste plaats doordat mannen en vrouwen vaak verschillende pensioenleeftijden hebben. Hoewel de deelnemersbijdragen doorgaans niet van het geslacht van de deelnemer afhangen, treden er in andere situaties vaak wel verschillen op op basis het geslacht: bij het overdragen, uitruilen of afkopen van aanspraken.

Een hoofdstuk apart zijn de beschikbare premieregelingen (premiestelsels); ook hiervoor geldt dat de bijdragen vrijwel altijd onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer worden vastgesteld. Bij het hanteren van sekseafhankelijke factoren levert dit echter verschillen op in de hoogte van de uitkering voor mannen en vrouwen op het moment dat het gespaarde kapitaal wordt aangewend voor pensioen. In Canada en de Verenigde Staten is het bij inkopen van een pensioen op de pensioenleeftijd bij het pensioenfonds zélf niet geoorloofd verschil te maken tussen mannen en vrouwen (en wordt dientengevolge een uniform tarief gehanteerd), maar het is wel mogelijk om een éénmalig kapitaal uit te keren. In dat geval kunnen deelnemers op facultatieve basis een lijfrente kopen bij een verzekeringsmaatschappij, maar dan zijn ze wel aangewezen op sekseafhankelijke tarieven.

Algemeen kan ook gesteld worden dat in westerse landen de wettelijke regels met betrekking tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen het striktst zijn. Dit is het duidelijkst te zien in Canada en de Verenigde Staten, waar discussies over dit onderwerp al langer gevoerd worden. Ondanks het feit dat bij collectieve regelingen vrijwel niet gediscrimineerd mag worden op basis van geslacht, heeft dit niet geleid tot het standaard hanteren van sekseneutrale tafels. Argument hiervoor is dat dit niet in lijn is met de actuariële praktijk. Op het gebied van individuele verzekeringen - in tegenstelling tot pensioenregelingen - zie je in deze landen een sterke tendens om te differentiëren: naast geslacht en leeftijd ook naar geboortedatum (mensen leven steeds langer), woonplaats, beroep, ziekte, inkomen en roken/niet-roken.


10

Op basis van bovenstaande constateringen hebben wij de volgende landen aan een nadere analyse onderworpen:

- Denemarken, dat een analoge ontwikkeling doormaakt als Nederland;
- Zweden, waar bij het grootste fonds reeds sprake is van een sekseneutrale tafel;

- Frankrijk, waar voor pensioenen én individuele verzekeringen uniforme tarieven worden gebruikt;

- Verenigde Staten, waar ondanks vergaande wetgeving op het gebied van gelijke behandeling en ondanks het bestaan van een sekseneutrale tafel, doorgaans toch met verschillende tafels voor mannen en vrouwen wordt gewerkt;

Uit deze analyse (deel I) concluderen wij dat in de onderzochte landen in Frankrijk niet gediscrimineerd wordt naar het geslacht van de deelnemer. Dit is opvallend, aangezien Frankrijk als enige geen sekseneutrale sterftetafels heeft samengesteld. In de Verenigde Staten bestaat er de mogelijkheid om op de pensioendatum in één keer de beschikking te krijgen over het bijeengespaarde kapitaal. Wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, dan is de uitkomst onafhankelijk van het geslacht. In de Denemarken, Zweden en de Verenigde Staten blijven met name op het gebied van premiestelsels (beschikbare premieregelingen) mogelijkheden bestaan om op de pensioenleeftijd te `shoppen' met het opgebouwde kapitaal. Door het hanteren van verschillende tafels en dus tarieven voor mannen en vrouwen bij de inkoop van periodieke uitkeringen levert dat in de die landen verschillen op in de hoogte van de periodieke uitkering.



---

2. Resultaten Deel I

In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van de nadere analyse van de situatie in de Verenigde Staten, Frankrijk, Zweden en Denenmarken.

2.1. Verenigde Staten

Pijler 1: Sociale zekerheid
In de Verenigde Staten zijn in principe alle werknemers en zelfstandigen verzekerd van ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen. Sommige ambtenaren en spoorwegpersoneel vallen niet onder het algemene stelsel van sociale zekerheid, maar hebben een eigen vergelijkbare regeling. De hoogte van de uitkeringen is onafhankelijk van het geslacht van de verzekerde. Voor personen die in 1999 of eerder de leeftijd van 62 jaar bereikten, geldt een pensioenleeftijd van 65 jaar. Deze pensioenleeftijd wordt in de loop van de komende decennia langzaam opgeschroefd naar 67 jaar.

Het stelsel wordt gefinancierd op basis van omslag. De hoogte van het oudedagspensioen is afhankelijk van het aantal jaren dat men heeft bijgedragen aan de regeling en de hoogte van het salaris. De hoogte van de bijdrage is ook afhankelijk van het salaris.
Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering wordt een maximum salaris van $ 80.400,- (ca. 84.600,-) gehanteerd. De werknemers- en werkgeversbijdragen voor de sociale verzekeringen bedragen allebei 6,2% van het salaris. Gehuwde verzekerden (met een partner die geen recht heeft op een pensioenuitkering) ontvangen een pensioen dat 50% hoger ligt dan dat van ongehuwde personen. Onderstaand wordt een indicatie gegeven van de hoogte van de oudedagspensioenen bij volledige uitkering:

Laatste salaris (in $) Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 46% 69% 40.000 42.105 37% 56% 50.000 52.632 32% 49% 60.000 63.158 29% 43% 80.000 84.211 23% 35% 100.000 105.263 18% 28% 150.000 157.895 12% 18% 200.000 210.526 9% 14%

Gelijke behandeling

In het sociale stelsel in de Verenigde Staten wordt met betrekking tot de hoogte van ouderdomspensioen geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Dit geldt ook voor nabestaanden- en invaliditeitspensioenen. Aangezien het stelsel op basis van omslag wordt gefinancierd, wordt bij de premiestelling tevens geen onderscheid naar geslacht gemaakt.


12

Pijler 2: Collectieve pensioenregelingen
In aanvulling op de sociale zekerheidsuitkeringen hebben veel bedrijven een collectieve pensioenregeling. Het is gebruikelijk dat grote bedrijven met aparte divisies en/of locaties verschillende pensioenregelingen hebben voor verschillende groepen `union employees' (vakbondsleden), omdat deze regelingen in collectieve onderhandelingen tot stand komen.
Collectieve verzekeringen, ziektekosten- en invaliditeitsverzekeringen en premievrijstellings- en ongevallenverzekeringen worden normaliter door de werkgever aangeboden en vallen vaak niet onder de pensioenregeling. Werknemers dragen in de regel niet bij aan de pensioenregeling; deze wordt doorgaans volledig door de werkgever gefinancierd. Indien er wel een werknemersbijdrage is, dan moet deze onafhankelijk zijn van het geslacht van de deelnemer.
Er bestaat een grote diversiteit aan aanvullende pensioenregelingen in de Verenigde Staten, die op hoofdlijnen kunnen worden ingedeeld in Defined Benefit (DB) regelingen en Defined Contribution (DC) regelingen. DB regelingen zijn meestal opbouwregelingen, hoewel vaste bedragen regelingen ook voorkomen. Bij de opbouw wordt meestal rekening gehouden met de sociale uitkeringen; de totale doeluitkering (dus inclusief sociale zekerheid) voor het ouderdomspensioen bedraagt meestal tussen de 50% en 75% van het gemiddelde (geïndexeerde) loon of het laatstverdiende loon. Indien in DB regelingen de mogelijkheid wordt geboden van uitkering van een kapitaal ineens, dan moet de hoogte van dit kapitaal onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer worden vastgesteld.
DC regelingen keren doorgaans een kapitaal ineens uit op de pensioendatum. De hoogte van dit kapitaal is onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Indien een DC regeling (de mogelijkheid van) een periodieke uitkering biedt, dan moeten de tarieven voor inkoop hiervan onafhankelijk zijn van het geslacht van de deelnemer. Amerikanen kiezen doorgaans overigens niet voor de zekerheid van een periodieke uitkering, maar prefereren de uitkering van een kapitaal dat naar eigen inzicht kan worden besteed.
De risico-elementen in een DC regeling worden doorgaans in een apart verzekeringscontract opgenomen en niet in de pensioenregeling zelf. De tarieven zijn normaliter (maar niet verplicht; deze verplichting heeft namelijk betrekking op de pensioenregeling zelf) onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. De DC regeling zelf is vóór pensioneren dus een zuiver spaarsysteem.

Gelijke behandeling

Bij DB regelingen is het niet geoorloofd om te discrimineren naar geslacht van de deelnemer. Dit betekent dat de voorwaarden voor toekenning, de vaststelling van de hoogte van de uitkeringen, de pensioenleeftijd en de hoogte van nabestaandenpensioenen onafhankelijk zijn van het geslacht van de deelnemer. Het is vaak mogelijk om pensioensoorten om te zetten (vervroegen, omzetten naar andere pensioenvorm), maar hierbij is het verplicht om geslachtsonafhankelijke tarieven te hanteren. Regelingen kunnen de mogelijkheid bieden om pensioenaanspraken over te dragen naar andere pensioenfondsen (mits die hierin toestemmen), of naar een `Individual Retirement Account' (een individuele polis). Dergelijke polissen vormen een soort `tussenstap' tussen deelname aan pensioenregelingen bij tijdelijke werkloosheid etc. Ook hier geldt dat bij de vaststelling van de hoogte van de overdrachtswaarde uniforme tarieven voor mannen en vrouwen moeten worden gehanteerd.


13

Werknemersbijdragen - als deze al gevraagd worden - moeten onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer worden vastgesteld, maar dit geldt niet voor werkgeversbijdragen. Deze worden in DB regelingen in de regel wel geslachtsafhankelijk vastgesteld. Dit leidt tot verschillen in pensioenkosten, maar niet in uitkeringen, tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Ook voor de reservering van de aanspraken wordt een onderscheid gemaakt naar geslacht van de deelnemer. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat in 72% van de ondernemingspensioenregelingen de 1983 Group Annuity Mortality (GAM83) wordt gehanteerd. Het is verder gebruikelijk om bij de reservering verschillende tarieven te hanteren voor gezonde en arbeidsongeschikte deelnemers.

Bij DC regelingen wordt voor alle deelnemers een percentage van het salaris gestort. Dit percentage is gelijk voor mannen en vrouwen. Jaarlijkse lasten voor risicobestanddelen, - die overigens veelal buiten de DC regeling om worden gefinancierd -, zijn in de regel ook onafhankelijk van het geslacht. Normaal gesproken bestaat de uitkering uit een éénmalig bedrag op de pensioenleeftijd. Indien een pensioenregeling voorziet in (een keuze voor) een (eventueel tijdelijke) periodieke uitkering vanaf de pensioendatum, dan moet deze op basis van uniforme tarieven voor mannen en vrouwen worden vastgesteld. Indien er sprake is van de bovengenoemde éénmalige uitkering of een keuzemogelijkheid hiervoor, dan geldt dat deelnemers op facultatieve basis een lijfrente kunnen kopen bij een verzekeringsmaatschappij. Deze lijfrentes vallen in de derde pijler en worden wel op basis van onder andere het geslacht van de deelnemer vastgesteld.

Pijler 3: Individuele verzekeringen

Sterftetafels voor individuele verzekeringen kunnen verschillen qua reservering en qua tarifering. In het algemeen geldt dat iedere staat zijn eigen `Insurance Commissioner' heeft die de regels op dat gebied voorschrijft. Op nationaal niveau is er een verbond: de `National Association of Insurance Commissioners (NAIC)'. Naast leeftijd en geslacht worden in de regel meer karakteristieken in ogenschouw genomen bij vaststelling van de tarieven. Hieronder vallen de gezondheid van de verzekerde en roken/niet-roken. Interessant in deze ontwikkeling is de ontwikkeling van een nieuwe sterftetafel door de Amerikaanse `Society of Actuaries' (Actuarieel Genootschap). Deze tafel, RP2000 genoemd, houdt rekening met het langlevenrisico door ook rekening te houden met de geboortedatum van de verzekerde. Verder is een uitsplitsing gemaakt naar het beroep van de deelnemer en het verzekerde bedrag.

Gelijke behandeling

Het is duidelijk geworden dat van gelijke behandeling op het gebied van individuele verzekeringen geen sprake is. Opmerkelijk is de tendens om naast het geslacht en de leeftijd van de verzekerde ook andere parameters in ogenschouw te nemen bij het vaststellen van de tarieven. Daardoor wordt het vraagstuk over gelijke behandeling verder uitgebreid naar solidariteit tussen gezond/ongezond en rijk/arm. In het kader van de pensioenkwestie zijn de verschillende tarieven van belang omdat een groot deel van de Amerikaanse pensioenregelingen bestaat uit DC regelingen. In deze regelingen is het gebruikelijk een éénmalig kapitaal op de pensioendatum uit te keren, dat op individuele basis eventueel (niet verplicht!) kan worden aangewend voor een lijfrente.


14

Op dat moment komt de deelnemer in de derde pijler terecht met verschillende tarieven voor mannen en vrouwen. Uiteindelijk kan derhalve een verschil in de hoogte van de pensioenuitkering ontstaan.

Sekseneutrale sterftetafels

De bekendste sekseneutrale tafel in de Verenigde Staten is UP84 (Unisex Pension 1984). Deze tafel is in 1984 opgesteld om aan de eisen van gelijke behandeling op pensioengebied te voldoen. Deze tafel wordt niet gebruikt voor de reservering van aanspraken, maar voor het vaststellen van tarieven bij de inkoop of het omzetten van pensioenen in DC regelingen. In 1994 is een update van deze tafel gekomen die UP94 wordt genoemd. De cijfers die zijn gebruikt voor de constructie van deze tafel zijn afgeleid van grote collectieve contracten bij verzekeraars. Voor het uniform omrekenen van aanspraken op de pensioenleeftijd in DB regelingen wordt de GATT tafel gebruikt.
De mogelijkheid tot uitkering van een éénmalig kapitaal op de pensioenleeftijd in DC én DB regelingen zou tot selectiegedrag kunnen leiden. Dit lijkt echter niet of nauwelijks voor te komen. In het algemeen prefereren Amerikanen het beheren van het kapitaal zelf in plaats van het aankopen van een lijfrente. Deelnemers zijn zich kennelijk niet bewust van de `shop-mogelijkheden' die op deze manier geboden worden.

Samenvatting

Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shopmogelijk- werknemers- werkgevers- kapitaal uitkering heden premies premies Pijler 1 Ja Ja N.v.t. Ja Nee Pijler 2 DB Ja Nee Ja1 Ja1 Nee1 DC Ja Ja Ja Nee2 Ja Pijler 3 Nee N.v.t. Nee Nee N.v.t.

1. Sommige DB regelingen bieden de mogelijkheid tot uitbetaling van een éénmalig kapitaal op de pensioenleeftijd. Dit kapitaal moet sekseneutraal worden vastgesteld. In dat geval ontstaat er wel een shop-mogelijkheid met als gevolg ongelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen. 2. Behalve wanneer binnen de regeling zelf de mogelijkheid tot omzetten in een periodieke uitkering wordt geboden.

2.2. Frankrijk

Pijler 1a: Sociale zekerheid

In Frankrijk vallen alle werknemers onder het stelsel van sociale zekerheid. Voor sommige groepen, zoals boeren, mijnwerkers, spoorwegpersoneel, de publieke sector en zelfstandigen bestaat speciale regelgeving, die in grote lijnen overeenkomt met het algemene systeem.
De pensioenleeftijd en de hoogte van de uitkering zijn onafhankelijk van het geslacht van de verzekerde. De pensioenleeftijd bedraagt normaal gesproken 65 jaar.


15

Vervroegd pensioneren vanaf 60 jaar is onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar dan wordt de uitkering gekort. Indien de deelnemer echter een bepaalde periode heeft bijgedragen aan het stelsel, kan deze korting (deels of geheel) komen te vervallen. In 2001 geldt dat personen die in dat jaar de leeftijd van 60 jaar bereiken, bij een deelname van 158 kwartalen (dit komt overeen met 39,5 jaar) recht hebben op een ongekorte uitkering vanaf leeftijd 60. Tot 2003 loopt deze norm op naar 160 kwartalen (40 jaar).
Voor de vaststelling van de hoogte van het oudedagspensioen wordt het gemiddelde van de hoogste jaarsalarissen als uitgangspunt genomen. Tot en met 1993 werden hiervoor de 10 hoogste jaarsalarissen genomen. Dit aantal loopt vanaf dat moment gestaffeld op tot 25 in 2008. Naast deze bezuinigingsmaatregel is er tevens een fonds gecreëerd dat anticipeert op de verhoogde lasten in de komende jaren wegens de pensionering van de baby-boom generatie.
Het Franse stelsel wordt gefinancierd op basis van omslag. De administratie van het systeem is deels in handen van onafhankelijke partijen, die echter gebonden zijn aan van overheidswege vastgestelde regelgeving. Ook de hoogte van de bijdrage is wettelijk vastgelegd.
Bij een volledige deelname van 150 kwartalen bedraagt voor een alleenstaande het oudedagspensioen 50% van het hierboven beschreven gemiddelde salaris. Het maximum salaris waarover wordt opgebouwd bedraagt circa 27.350,- op jaarbasis. Het minimum pensioen (bij volledige deelname) bedraagt afgerond 6.850,- voor een alleenstaande en 12.000,- voor gehuwden. De werknemersbijdrage bedraagt 6,55% en de werkgeversbijdrage 8,20% van het salaris (rekening houdend met het maximum).
Onderstaand een indicatie van de hoogte van de pensioenen voor alleenstaanden en gehuwden.

Laatste salaris Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 39% 42% 40.000 42.105 28% 30% 50.000 52.632 23% 24% 60.000 63.158 19% 20% 80.000 84.211 14% 15% 100.000 105.263 11% 12% 150.000 157.895 8% 8% 200.000 210.526 6% 6%

Gelijke behandeling

In het sociale stelsel in Frankrijk wordt met betrekking tot oudedagspensioenen geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Dit geldt overigens tevens voor nabestaanden- en invaliditeitspensioenen.
Het stelsel wordt gefinancierd op basis van omslag, dit betekent dat er bij de financiering ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de geslachten.


16

Pijler 1b: Overige verplichte regelingen

In Frankrijk nemen vrijwel alle werknemers verplicht deel aan een collectieve aanvullende pensioenregeling. Eén en ander vloeit voor uit AGIRC, een overkoepelend orgaan voor pensioenfondsen van `Cadres'1 dat in 1947 is opgericht. Deze associatie is opgericht door de nationale werkgeversorganisatie en de vakbonden voor leidinggevend personeel. In de loop van de jaren zijn er voor andere werknemers soortgelijke akkoorden gesloten (bekend onder de naam ARRCO). Momenteel bestaan er verschillende systemen die elk pensioenfondsen omvatten die per regio, sector of beroepsgroep zijn ingedeeld. Binnen het systeem bestaan er echter wel overeenkomsten qua minimumaanspraken en bijdrageheffing. De opbouw van pensioenaanspraken geschiedt door middel van een `pensioenpunten'- systeem. Ieder jaar van deelname worden aanspraken opgebouwd, afhankelijk van het salaris. De aanspraken zijn onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. De pensioenleeftijd bedraagt normaalgesproken 65 jaar, maar vervroeging zonder reductie van aanspraken is mogelijk onder soortgelijke (sekseneutrale) condities als in het sociale stelsel. Het nabestaandenpensioen bedraagt standaard 60% van het oudedagspensioen en wordt toegekend aan partners van 60 jaar of ouder. De financiering van deze systemen geschiedt op basis van omslag. Voor de vaststelling van de bijdrage wordt het salaris in verschillende schijven opgedeeld. Per schijf wordt een vast percentage geheven, dat is opgesplitst in een werkgevers- en een werknemersgedeelte. Het percentage is onafhankelijk van het geslacht
Onderstaand een indicatie van de hoogte van de oudedagspensioenen onder AGIRC en ARRCO:

Laatste salaris Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 58% 61% 40.000 42.105 43% 44% 50.000 52.632 40% 41% 60.000 63.158 38% 39% 80.000 84.211 35% 36% 100.000 105.263 33% 34% 150.000 157.895 28% 29% 200.000 210.526 24% 24%

N.B. Deze cijfers zijn exclusief de uitkeringen in het sociale stelsel!

Gelijke behandeling

Net als in het sociale stelsel wordt er geen onderscheid naar geslacht gemaakt.

1 Franse term voor midden/hoger kader of leidinggevenden. In het buitenland wordt vaker onderscheid gemaakt tussen `white collar' en `blue collar' werknemers. In Nederland bestaat hiervoor geen eenduidig equivalent. Het onderscheid wordt voornamelijk bepaald door de aard van de werkzaamheden en de beloning.


17

Pijler 2: Collectieve pensioenregelingen

Er bestaan in Frankrijk voor werkgevers meerdere mogelijkheden om pensioenregelingen aan hun werknemers aan te bieden:
- Door middel van additionele bijdragen aan ARRCO (mits het bedrijf hieronder valt);

- Via een collectief contract bij een verzekeraar;
- Via individuele regelingen;
In het eerste geval gelden voor de regeling dezelfde condities als onder het reguliere ARRCO systeem. Financiering geschiedt dus ook op basis van omslag.

De collectieve contracten die bij verzekeraars worden afgesloten, kunnen DB of DC regelingen omvatten. Een DB regeling dient op basis van kapitaaldekking te worden gefinancierd.
In DB regelingen kan bij de toekenning van de aanspraken rekening worden gehouden met de oudedagspensioenen uit het sociale stelsel en de verplichte aanvulling. De totale doeluitkering bedraagt (inclusief de uitkeringen uit pijler 1) 60% tot 75% van het laatstverdiende salaris.
Het overdragen van aanspraken is alleen mogelijk naar een andere DB regeling. De voorwaarden waaronder dit geschiedt zijn gelijk voor mannen en vrouwen. Dit geldt tevens voor het omzetten van pensioensoorten (indien hiertoe de mogelijkheid geboden wordt).
De werknemers- en werkgeversbijdragen zijn eveneens onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer.
Voor DC regelingen worden doorgaans individuele polissen afgesloten. De werknemers- en werkgeversstortingen zijn onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer, evenals de risico-elementen die worden gefinancierd uit de jaarlijkse stortingen. In sommige regelingen is het mogelijk om met een éénmalig uitgekeerd kapitaal te gaan `shoppen', maar hierdoor ontstaan door de uniforme tarieven in pijler 3 (zie hieronder) geen verschillen in pensioenuitkomsten voor mannen en vrouwen. Voor de financiering van pensioenen geldt dat uit het oogpunt van prudentie voor alle ingegane pensioenen en levensverzekeringen gereserveerd moeten worden op basis van de vrouwentafel (TPRV en TV8890) en alle overlijdensrisico's op basis van de mannentafel (TD8890). Doorgaans gelden deze normen ook voor de tarifering. Bij grote collectieve contracten kan hierover worden onderhandeld op basis van de ervaringen in het deelnemersbestand.

Gelijke behandeling

Voor zowel werkgevers als werknemers bestaan in geen enkel geval verschillen in pensioenlasten tussen de geslachten. Ook in het geval er bij DC regelingen `geshopt' kan worden bij verzekeraars, kan dit op basis van het geslacht van de verzekerde geen verschil opleveren (zie hiervoor pijler 3).
Voor de reservering geldt dat voor mannen en vrouwen dezelfde grondslagen gehanteerd dienen te worden. Dit betreft weliswaar geen sekseneutrale tafels, maar leidt desalniettemin tot een volledige `gelijkschakeling' van mannen en vrouwen.


18

Pijler 3: Individuele verzekeringen

Voor individuele lijfrenteverzekeringen geldt evenals voor pensioenen dat voor zowel de reservering als de tarifering uniforme tafels voor mannen en vrouwen worden gehanteerd. Uit prudentieoogpunt zijn dit de mannentafel voor overlijdensverzekeringen en de vrouwentafel voor verzekeringen bij leven. Er doen zich weliswaar verschillen voor in de tarieven van verzekeraars, maar deze zijn niet afhankelijk van het geslacht, maar van andere factoren zoals de kostenstructuur etc.
Andere karakteristieken van de verzekerde ­ met uitzondering van de leeftijd en eventueel (in het geval de TPRV tafel wordt gehanteerd) de geboortedatum - worden niet in acht genomen.
In aanvulling op dit laatste punt dient vermeld te worden dat er ook in Frankrijk een tendens bestaat om bijvoorbeeld het rookgedrag in de premiestelling te verwerken, maar vooralsnog geschiedt dat alleen bij verzekeringen met betrekking tot ziektekosten.

Gelijke behandeling

De voorschriften voor reservering en tarifering van individuele verzekeringen in Frankrijk leiden tot een uniforme behandeling van mannen en vrouwen. Uitgaande van de veronderstelling dat vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen, zou dit kunnen betekenen dat verzekeraars geneigd zijn zich voor overlijdensverzekeringen meer te richten op vrouwen en voor lijfrentes op mannen (soortgelijke redeneringen kunnen overigens ook worden opgezet voor rokers/niet- rokers etc.). Er zijn echter geen signalen dat deze tendens zich momenteel voordoet.

Sekseneutrale sterftetafels

Er bestaan in Frankrijk geen sekseneutrale sterftetafels.

Samenvatting

Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shopmogelijk- werknemers- werkgevers- kapitaal uitkering heden premies premies
Pijler 1 Ja Ja N.v.t. Ja Nee Pijler 2 DB Ja Ja N.v.t. Ja Nee DC Ja Ja Ja Ja Ja1 Pijler 3 Ja N.v.t. Ja Ja N.v.t.

1) Aangezien DC regelingen de mogelijkheid kunnen bieden van uitkering van een éénmalig kapitaal, ontstaat in dat geval een shopmogelijkheid. Deze shopmogelijkheid leidt echter niet tot een ongelijke uitkering tussen mannen en vrouwen, aangezien in de derde pijler ook geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.


19

2.3. Zweden

Pijler 1: Sociale zekerheid

Het sociale zekerheidsstelsel met betrekking tot pensioenen is in 2000 drastisch gewijzigd in Zweden. Tot die tijd bestond het pensioenstelsel uit 2 gedeeltes:
- AFP, een vast basispensioen;

- ATP, een pensioen dat is afgeleid van het salaris van de verzekerde. In het ATP systeem worden afhankelijk van het inkomen jaarlijks punten opgebouwd. Indien 30 jaar of langer wordt deelgenomen aan het systeem, leidt dit systeem tot een pensioen van 60% van de (geïndexeerde) hoogste 15 jaarsalarissen. Bij het vaststellen van deze jaarsalarissen wordt overigens een franchise ter hoogte van een circa SEK 37.000 ( 4.170,-) in acht genomen en een maximum van circa SEK 280.000 ( 31.500,-).

In 2000 zijn het AFP en ATP stelsel afgeschaft en vervangen door een nieuw stelsel. Personen die voor 1954 zijn geboren hebben echter met een overgangsregeling te maken. Voor deze verzekerden blijft het ATP systeem gedeeltelijk voortbestaan, het AFP systeem is geheel vervangen door het toekennen van extra punten in ATP. Het nieuwe pensioenstelsel bestaat uit twee gedeelten, het "Inkomstpension" en het "Premiepension", die beiden worden afgeleid van het salaris. In aanvulling is er een minimumpensioen voor mensen met geen of weinig inkomen. Alhoewel er formeel geen vaste pensioenleeftijd is, bedraagt de richtleeftijd 65 jaar. Bij ziekte, invalidering of ontslag wordt de opbouw voortgezet.

Alhoewel het Inkomstpension op basis van omslag wordt gefinancierd, worden de aanspraken opgebouwd conform een DC regeling. De jaarlijkse bijdrage is 16% van de grondslag (dit is het salaris met inachtneming van een franchise en een maximum). Op basis van deze bijdrage worden ook aanspraken opgebouwd. Het (fictieve) kapitaal op de pensioenleeftijd wordt middels een jaarlijks vast te stellen factor omgezet in een periodieke uitkering. Op leeftijd 65 bedraagt deze factor in 2010 en in 2020 15,7 resp. 15,9. De verhoging van de factor, die overigens onafhankelijk is van het geslacht, weerspiegelt de stijging van de levensverwachting. Aangezien het Inkomstpension op basis van omslag wordt gefinancierd, terwijl vanuit het perspectief van het individu een DC regeling bestaat, is er het risico van een tekort. Om dit risico zoveel mogelijk af te dekken is een fonds in het leven geroepen waarin een buffer wordt opgebouwd. Aangezien de bijdrage zoveel mogelijk stabiel moet blijven, blijft als voornaamste sturingsmiddel over de jaarlijkse ophoging van de aanspraken (dit is een uniform percentage). Het streven is om de indexatie in de pas te laten lopen met de overige sociale voorzieningen.

Het Premiepension kan het best worden vergeleken met een individuele DC regeling. In tegenstelling tot het Inkomstpension vindt ook de financiering op basis van een normale DC regeling plaats. De jaarlijkse bijdrage bedraagt 2,5% van dezelfde grondslag als voor het Inkomstpension; verzekerden kunnen zelf een keuze maken in welke aandelen/fondsen hun geld wordt belegd. Op de pensioenleeftijd kan gekozen worden voor het omzetten van het kapitaal in een lijfrente. Hiervoor is de verzekerde aangewezen op verzekeringsmaatschappijen, die sekseafhankelijke tarieven hanteren.


20

Het kapitaal kan ook als een soort spaarpot blijven staan. Uit deze spaarpot worden vanaf de pensioendatum jaarlijks uitkeringen onttrokken en rente toegevoegd. In deze constructie worden de hoogte en duur van de uitkering afhankelijk van de ontwikkeling van de waarde van het kapitaal. Er gelden voor de laatste optie echter wel regels met betrekking tot het opnemen van de uitkeringen. Deze regels maken geen onderscheid naar het geslacht van de verzekerde. De totale bijdrage in het nieuwe stelsel bedraagt dus 18,5% van de grondslag. De bedoeling is dat deze bijdrage uiteindelijk voor de helft door de werkgever en voor de helft door de werknemer wordt gefinancierd.
Onderstaand een indicatie van de hoogte van de oudedagspensioenen voor iemand die in 2001 pensioneert:

Laatste salaris Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 67% 67% 40.000 42.105 48% 48% 50.000 52.632 39% 39% 60.000 63.158 32% 32% 80.000 84.211 24% 24% 100.000 105.263 19% 19% 150.000 157.895 13% 13% 200.000 210.526 10% 10%

Gelijke behandeling

In het Zweedse sociale stelsel wordt in principe geen onderscheid gemaakt naar het geslacht van de verzekerde. Uitzondering hierop is het Premiepension, een DC regeling waaraan jaarlijks 2,5% wordt afgedragen. In dit systeem kan op de pensioenleeftijd gekozen worden voor het omzetten van het opgebouwde kapitaal in een periodieke uitkering. Voor deze omzetting zijn verzekerden aangewezen op verzekeringsmaatschappijen, die net als in pijler 3 sekseafhankelijke tarieven hanteren.
De hoogte van het pensioen is onafhankelijk van de burgerlijke staat van de verzekerde.

Pijler 2: Collectieve pensioenregelingen

Collectieve aanvullende pensioenregelingen in Zweden zijn extreem gestandaardiseerd. In het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen `gesalarieerde' werknemers en werknemers in loondienst2. De eerste groep valt bijna volledig onder de zogenaamde ITP regeling. Degenen die hier niet onder vallen, hebben bijna allemaal een regeling die min of meer identiek is aan ITP. Deze regeling is een resultante van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Enkele sectoren, zoals het bank- en verzekeringswezen, vallen niet onder ITP, maar hebben regelingen die in grote mate hiermee overeenkomen. Dit is het gevolg van de fiscale wetgeving die in feite altijd gericht is geweest op pensioenen conform de ITP regeling.

2 In het buitenland wordt vaker het onderscheid gemaakt tussen `white collar' en `blue collar' werknemers. In Nederland bestaat hiervoor geen eenduidig equivalent. Het onderscheid wordt voornamelijk bepaald door de aard van de werkzaamheden en de beloning.


21

De pensioenen van werknemers in loondienst zijn vastgelegd in een centrale collectieve overeenkomst, SAF-LO genaamd.
Werkgevers die geen deel uitmaken van collectieve overeenkomsten mogen zelf pensioenregelingen aanbieden. Hiervoor worden voornamelijk DC regelingen aangeboden.

Regelingen onder ITP kunnen op verschillende manieren worden gefinancierd: middels een verzekeringscontract, het aanhouden van een boekreserve of in een pensioenfonds. Risico-elementen (nabestaanden- en invaliditeitspensioenen) moeten verplicht worden verzekerd bij Alecta (tot voor kort bekend als SPP), een verzekeringsmaatschappij die is gelieerd aan ITP. Indien de pensioenen worden gefinancierd middels een verzekeringscontract, dan geldt eveneens dat dit moet worden ondergebracht bij deze maatschappij. In het geval van verzekering bij Alecta wordt een sekseneutrale tafel gehanteerd. Deze tafel is opgesteld op basis van het deelnemersbestand van ITP.
In het geval de aanspraken worden ondergebracht in een eigen pensioenfonds of middels een boekreserve, worden wel sekseafhankelijke tarieven gehanteerd voor de reservering.
De standaard pensioenleeftijd bedraagt 65 jaar; vervroegen/uitstellen is mogelijk tegen een sekseneutrale verhoging/verlaging.
Werknemers met een inkomen boven een vastgestelde grens van circa SEK 370.000,- ( 41.700,-) en leiddinggevend personeel mogen (een gedeelte van) hun pensioen elders onderbrengen. In de regel wordt gebruik gemaakt van DC regelingen, waarop verzekeringsmaatschappijen elkaar fel beconcurreren. De tarieven worden net als in pijler 3 geslachtsafhankelijk vastgesteld.

De SAF-LO regeling is een DC regeling, die exclusief ondergebracht is bij de (onderlinge) verzekeringsmaatschappij AMF. Dit monopolie is inmiddels opgeheven; AMF moet nu met andere verzekeraars concurreren. De werknemers- en werkgeversbijdragen zijn onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer, net als de risico-elementen die uit de bijdrage worden gefinancierd. Voor het omzetten van het kapitaal op de pensioenleeftijd worden echter wel sekseafhankelijke tarieven gehanteerd.
Dit geldt tevens voor die regelingen die niet onder de ITP of SAF-LO overeenkomst vallen.

Gelijke behandeling

Binnen alle aanvullende collectieve pensioenregelingen in Zweden wordt in meer of mindere mate onderscheid gemaakt naar het geslacht van de deelnemer. Dit geldt met name voor de SAF-LO regeling en pensioenregelingen die niet onder een centrale overeenkomst vallen; in deze DC regelingen zijn de bijdragen weliswaar onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer, maar de inkoop van een periodieke uitkering op de pensioendatum geschiedt niet sekseneutraal. In het ITP plan is er weliswaar meer gelijkheid, maar `ontsnappings'clausules voor hoger betaalde deelnemers kunnen tot ongelijke pensioenuitkomsten tussen mannen en vrouwen leiden, aangezien deze op basis van DC worden gefinancierd. De reservering van aanspraken kan tevens afhankelijk zijn van het geslacht van de deelnemer.



---

Pijler 3: Individuele verzekeringen

Voor individuele levensverzekeringen wordt in Zweden bij zowel de tarifering als de reservering rekening gehouden met het geslacht en de leeftijd van de verzekerde.

Gelijke behandeling

Aangezien bij de tarifering en reservering rekening wordt gehouden met het geslacht van de verzekerde, is in de derde pijler geen sprake van gelijke behandeling.

Sekseneutrale sterftetafels

ITP, het grootste systeem voor aanvullende collectieve pensioenregelingen in Zweden, hanteert een sekseneutrale tafel. Deze tafel is afgeleid van de cijfers van het totale deelnemersbestand van ITP. Deze tafel wordt echter alleen gebruikt bij de berekening van de hoogte van pensioenaanspraken (bij het omzetten) en bij de reservering indien deze aanspraken in een verzekeringscontract worden ondergebracht.

Samenvatting

Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shopmogelijk- werknemers- werkgevers- kapitaal uitkering heden premies premies Pijler 1 InkomstPension Ja Ja Ja1 Ja Nee Premiepension Ja Ja Ja Nee Ja Pijler 2 DB Ja Ja N.v.t. Ja Nee DC Ja Ja Ja Nee Ja Pijler 3 Nee N.v.t. Nee Nee N.v.t.

1) Bij het Inkomstpension is niet daadwerkelijk sprake van een opgebouwd kapitaal, aangezien het systeem op basis van omslag wordt gefinancierd. De opbouw van pensioen in de perceptie van de deelnemer geschiedt echter volgens het DC systeem.

2.4. Denemarken

Pijler 1a: Sociale zekerheid

Net als Nederland kent Denemarken een oudedagspensioen dat onafhankelijk is van het arbeidsverleden van de verzekerde. Een pensioen wordt uitgekeerd aan iedereen die vanaf de leeftijd van 15 jaar ten minste 3 jaren ingezetene is geweest in Denemarken. Bij 40 jaren komt een volledig pensioen tot uitkering. De pensioenleeftijd bedraagt 67 jaar. Deze leeftijd wordt momenteel geleidelijk teruggebracht tot 65 jaar voor deelnemers die op 1 juli 1999 60 jaar of jonger waren. Onder bepaalde voorwaarden is het tevens mogelijk om vervroegd of gedeeltelijk te pensioneren.
De hoogte van het oudedagspensioen bedraagt een vast bedrag van circa DKK 51.000,- ( 6.850,-) voor een alleenstaande en het dubbele voor


23

gehuwden/samenwonenden. Bij inkomsten uit arbeid tussen DKK 217.300,- ( 29.100,-) en DKK 387.700,- ( 52.000,-) wordt het pensioen gereduceerd. Tevens wordt een aanvullend pensioen van circa DKK 50.000,- ( 6.700,-) voor alleenstaanden en het dubbele voor gehuwden/samenwonenden uitgekeerd, dat alleen wordt gereduceerd als de inkomsten uit alle bronnen een bepaald maximum ontstijgen.
Net als in Nederland wordt de oudedagsvoorziening gefinancierd via belastingheffing.

Onderstaand een indicatie van de hoogte van de oudedagspensioenen.

Laatste salaris Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 33% 65% 40.000 42.105 16% 33% 50.000 52.632 13% 26% 60.000 63.158 11% 22% 80.000 84.211 8% 16% 100.000 105.263 7% 13% 150.000 157.895 4% 9% 200.000 210.526 3% 7%

Gelijke behandeling

In het sociale stelsel in Denemarken wordt geen onderscheid gemaakt naar het geslacht van de verzekerde. Alhoewel de hoogte van het pensioen in principe vast is, wordt er bij hoge inkomens wel een korting toegepast.

Pijler 1b: Overige verplichte regelingen

Aanvullend op het hierboven beschreven sociale stelsel, nemen alle werknemers tussen 16 en 67 verplicht deel aan een aanvullende regeling. Zij betalen hiervoor een additionele bijdrage van 1% van het pensioengevende salaris. Bij ziekte, invalideren of werkloosheid blijft de deelnemer verzekerd onder de regeling.
De pensioenleeftijd bedraagt 67 jaar. Degenen die vanaf de start van de regeling in 1964 hebben deelgenomen, ontvangen het vaste maximum van DKK 20.000,- ( 2.680,-). De hoogte van het pensioen is onafhankelijk van de hoogte van het salaris.

Een indicatie van de hoogte van de pensioenen:

Laatste salaris Oudedagspensioen In $ In Ongehuwde Gehuwde 20.000 21.053 13% 13% 40.000 42.105 7% 7% 50.000 52.632 5% 5% 60.000 63.158 4% 4% 80.000 84.211 3% 3% 100.000 105.263 2% 2% 150.000 157.895 2% 2% 200.000 210.526 1% 1%


24

N.B. Deze cijfers zijn exclusief de uitkeringen in het sociale stelsel (zie 1a)!

Gelijke behandeling

Net als in het sociale stelsel wordt geen onderscheid gemaakt naar het geslacht van de verzekerde. De hoogte van de aanvullende verplichte regeling is bovendien onafhankelijk van de hoogte van het salaris.

Pijler 2: Collectieve pensioenregelingen

Aanvullende pensioenregelingen worden in Denemarken zowel op individuele basis als op collectieve basis aangeboden, waarbij opgemerkt dient te worden dat de laatste soort steeds populairder wordt (individuele regelingen komen nog vooral voor bij hogere functies). Direct verzekeren is het populairst in Denemarken; voor pensioenfondsen geldt dat dezen net als in Nederland kunnen worden onderverdeeld in bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen. Voor individuele polissen gelden grofweg dezelfde regels als die in pijler 3. Vrijwel alle collectieve regelingen zijn op basis van Defined Contribution gefinancierd. De Defined Benefit regelingen die nog bestaan, verdwijnen in rap tempo. Reden hiervoor is de populariteit van de flexibiliteit die geboden wordt in DC regelingen.
Indien aanvullende collectieve pensioenregelingen verplicht zijn, dan dienen deze aan bepaalde voorwaarden te voldoen.
De hoogte van de werkgevers- en werknemersbijdragen zijn daarbij onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Ook het afhaken van risico-elementen van de beschikbare premie geschiedt onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Sommige regelingen voorzien in een periodieke uitkering en sommige in een éénmalige uitkering op de pensioenleeftijd. In het laatste geval betreft het geen individuele keuzemogelijkheid, maar geldt deze optie voor iedereen. In dat geval kan de deelnemer zelf bepalen wat hij/zij met zijn/haar geld doet. Er kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden dat mensen wel of geen periodieke uitkering inkopen in de derde pijler; dit hangt van de persoonlijke voorkeur van de deelnemer af.
De bijdragen, die doorgaans zo'n 12% tot 15% van het pensioengevend salaris bedragen, worden in de regel voor één derde tot de helft door de deelnemer zelf bekostigd.

Gelijke behandeling

In 1998 is in Denemarken nieuwe wetgeving, die bekend staat als de Unisex Act, van kracht geworden. Deze wet maakt het onmogelijk om voor de hoogte van aanvullende pensioenen en de daarvoor betaalde premies te discrimineren naar het geslacht van de deelnemer. Voor regelingen die nog niet aan de vereisten voldoen, geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2002.
Er bestaan regelingen die voorzien in de uitkering van een éénmalig kapitaal op de pensioenleeftijd. De hoogte van dit kapitaal is onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer, en er kan `geshopt' worden in de derde pijler, waar in de tarieven wel onderscheid wordt gemaakt naar geslacht. In het licht van de Unisex Act is dit vooralsnog geen probleem, aangezien de aanwending van het kapitaal na de éénmalige uitkering buiten de werking van de Act valt en het gevolg is van een


25

individuele keuze. Er is momenteel echter nog te weinig ervaring met het gedrag van deelnemers om hieraan conclusies te verbinden.

Pijler 3: Individuele verzekeringen

Voor individuele levensverzekeringen wordt er in Denemarken bij zowel de tarifering als de reservering rekening gehouden met het geslacht en de leeftijd van de verzekerde. Dit geldt overigens ook voor individuele polissen die in de tweede pijler zijn afgesloten.

Gelijke behandeling

Aangezien bij de tarifering en reservering rekening wordt gehouden met het geslacht van de verzekerde, is in de derde pijler geen sprake van gelijke behandeling. Dit is des te interessanter, omdat veel collectieve regelingen in de tweede pijler zelf geen mogelijkheid tot periodieke uitkering bieden. Indien deelnemers hier wel prijs op stellen (in plaats van de uitkering van een éénmalig kapitaal), dan zijn ze dus `verplicht' aangewezen op inkoop in pijler 3.

Sekseneutrale sterftetafels

Er is geen algemene tafel voorgeschreven. Bij het vaststellen van de tafels wordt momenteel uitgegaan van de beschikbare mannen- en vrouwentafels en de ervaringscijfers die verzekeraars uit hun eigen statistieken afleiden.

Samenvatting

Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shopmogelijk- werknemers- werkgevers- kapitaal uitkering heden premies premies Pijler 1 Ja Ja N.v.t. Ja Nee Pijler 2 DB Ja Ja N.v.t. Ja Nee DC Ja Ja Ja Nee Ja Pijler 3 Nee N.v.t. Nee Nee N.v.t.


26

3. Resultaten Deel II

3.1. Amerika

Canada kent geen sekseneutrale tafels. Voor pensioenen wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de Group Annuity Mortality 83 (GAM83) of GAM94 tafels. Het is bij wet verboden om bij de vaststelling van de werkgevers- en deelnemersbijdrage te differentiëren naar geslacht. Tevens dienen bij het uitruilen, overdragen en afkopen van aanspraken tarieven te worden gehanteerd die onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer zijn. Ook bij beschikbare premieregelingen geldt dat wanneer naast een eenmalig kapitaal ook voor een periodieke uitkering kan worden gekozen, deze onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer vastgesteld dient te worden. Ondanks het feit dat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ook bij pensioenfondsen bij wet is vastgelegd, zijn er als gevolg geen sekseneutrale tafels ontwikkeld. Argument hiervoor is dat dat niet aansluit bij de actuariële praktijk. Bij het vaststellen van de waarde van de verplichtingen van een fonds wordt dus nog wel onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Er zijn geen gevolgen van invoering van de wetgeving op het gedrag van de deelnemers geconstateerd.
Bij individuele verzekeringen wordt gebruik gemaakt van door verzekeraars zelf ontwikkelde sterftetafels. Hierbij worden naast geslacht en leeftijd ook roken/niet-roken en de gezondheid van de deelnemer in ogenschouw genomen.

Ook in de Verenigde Staten wordt voor de meerderheid van de pensioenregelingen gebruik gemaakt van de GAM83 tafels. Er is een sekseneutrale sterftetafel (Unisex Pensions 84, afgekort UP84), maar deze wordt doorgaans met verschillende leeftijdscorrecties voor mannen en vrouwen gebruikt. Hoewel de meeste pensioenfondsen geen werknemersbijdrage kennen, mogen deze niet afhankelijk zijn van het geslacht van de deelnemer. Werkgeversbijdragen zijn doorgaans wel geslachtsafhankelijk.
Bij het uitruilen, overdragen en afkopen van pensioenen is het fondsen verboden om te differentiëren naar geslacht. Bij beschikbare premieregelingen geldt dat wanneer naast een eenmalig kapitaal ook voor een periodieke uitkering kan worden gekozen, deze onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer vastgesteld dient te worden. In deze gevallen wordt vaak gebruik gemaakt van de originele UP84 tafels. Net als in Canada worden voor de reservering verschillende tafels gebruikt voor mannen en vrouwen.
Bij individuele verzekeringen geldt dat naast geslacht en leeftijd zowel roken/niet- roken, het beroep van de deelnemer, de geboortedatum (achterliggende gedachte hierbij is dat mensen steeds ouder worden) als de gezondheid van de deelnemer bepalend kunnen zijn voor de hoogte van tarieven. Interessant in dit opzicht is RP2000, de tafel die in 2000 door de Society of Actuaries is opgesteld; hierin wordt gedifferentieerd naar het beroep van de deelnemer alsmede de geboortedatum.

In Mexico, Puerto Rico en Brazilië wordt ook meestal gebruik gemaakt van de GAM tafels, en in sommige gevallen van de UP84 tafels. Hoewel hier vaak voor mannen en vrouwen dezelfde tafel wordt gebruikt, wordt voor vrouwen een andere leeftijdsterugstelling gehanteerd.


27

Bij het vaststellen van de deelnemersbijdragen wordt niet gedifferentieerd naar geslacht.
Voor afkoop, overdracht of uitruil van aanspraken worden sekseafhankelijke tarieven gebruikt.

In Argentinië wordt voor pensioenen doorgaans gebruik gemaakt van de Noord Amerikaanse sterftetafels (GAM83). Er bestaan weliswaar sekseneutrale tafels, maar deze worden alleen gebruikt in de sociale zekerheid en niet voor pensioenen en verzekeringen. Bij het vaststellen van deelnemersbijdragen wordt normaalgesproken niet gedifferentieerd naar geslacht, ware het niet dat de pensioenleeftijd van mannen op 65 en die van vrouwen op 60 jaar ligt.
Het uitruilen en overdragen van pensioenaanspraken is doorgaans niet mogelijk. Afkoop wel, hierbij worden sekseafhankelijke tarieven gehanteerd. Voor individuele verzekeringen worden naast GAM83 nog meerdere tafels gebruikt, die alle alleen gedifferentieerd zijn naar leeftijd en geslacht.

In Chili bestaan weliswaar sekseneutrale tafels, maar het gebruik ervan is enigszins tegenstrijdig. Pensioenfondsen gebruiken Chileense tafels voor mannen en vrouwen gescheiden, waarbij een verder onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsgeschikte en arbeidsongeschikte deelnemers en actieve en gepensioneerde deelnemers. Deelnemersbijdragen zijn onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Het overdragen van aanspraken is niet mogelijk. Uitruilen en afkopen wel, maar hiervoor worden sekseafhankelijke tarieven gebruikt.
Bij individuele polissen afgesloten voor 1 augustus 2000 worden sekseneutrale tafels gehanteerd. Voor vrouwen worden echter leeftijdsterugstellingen op deze tafels gehanteerd, zodat de tarieven toch hoger uitvallen dan voor mannen.

3.2. Europa

In België bestaan geen sekseneutrale sterftetafels. Pensioenfondsen maken gebruik van Belgische sterftetafels.
Het is niet toegestaan om bij de vaststelling van de deelnemersbijdrage te differentiëren naar geslacht.Voor overdrachten van en naar andere fondsen, het ruilen van aanspraken of bij afkoop is het niet verplicht een sekseneutraal tarief te hanteren. De enige andere factor dan geslacht en leeftijd waar naar gedifferentieerd kan worden bij individuele verzekeringen is roken/niet-roken.

In Duitsland zijn er eveneens geen sekseneutrale tafels. De meeste pensioenfondsen gebruiken Heubeck 1998 tafels of eigen tafels. In de praktijk worden altijd verschillende tafels voor mannen en vrouwen gebruikt. Bij de bepaling van de pensioentoezegging mag niet gedifferentieerd worden naar geslacht, bij het vaststellen van de deelnemersbijdrage wel. Bij beschikbare premieregelingen dienen de bijdragen juist onafhankelijk van geslacht te zijn en verschillen de uiteindelijke uitkeringen.
Ook bij het uitruilen van pensioensoorten, het overdragen van pensioenaanspraken of bij afkoop wordt naar actuariële neutraliteit gekeken, dus geslachtsafhankelijk. Bij individuele verzekeringen zijn de factoren waar naar naast geslacht en leeftijd nog meer gedifferentieerd kan worden roken/niet-roken en het geboortejaar. Gedachtegang achter dit laatste is dat mensen een steeds hogere levensverwachting hebben.


28

Ook Frankrijk kent geen sekseneutrale tafels. Opvallend is wel dat voor mannen en vrouwen dezelfde tafels moeten worden gebruikt voor pensioenen. Voor pensioenen met een uitkering bij overlijden wordt ongeacht het geslacht van de deelnemer een mannentafel (TD8890) gebruikt, voor pensioenen met een uitkering bij leven een vrouwentafel (TV8890). Idee hierachter is dat altijd prudent wordt gerekend (overlijden is normaalgesproken duurder voor mannen, leven duurder voor vrouwen). Voorzieningen van pensioenfondsen dienen voor alle deelnemers op basis van de TPRV, een vrouwentafel, te worden vastgesteld. Deze tafel is tevens gedifferentieerd naar geboortejaar.
Bij de vaststelling van de deelnemersbijdrage en het uitruilen van pensioensoorten is het niet toegestaan te differentiëren naar geslacht. Dit geldt ook voor de overdracht van aanspraken naar een ander fonds en voor afkoop. Bij individuele verzekeringen worden dezelfde tafels gehanteerd als bij pensioenen. De enige andere factoren waar naar gedifferentieerd kan worden zijn roken/niet- roken.
Concluderend kan gesteld worden dat ondanks het feit dat sekseneutrale tafels als zodanig niet bestaan in Frankrijk, de praktijk de facto overeenkomt met volledige gelijkschakeling van mannen en vrouwen.

De Portugese situatie sluit aan bij die van Frankrijk. Opvallend is het dat ondanks het feit dat er Portugese sterftetafels bestaan, er gebruik wordt gemaakt van de Franse vrouwentafels (TV7377 en TV8890). In Portugal bestaan net als in Frankrijk geen sekseneutrale tafels. Voor beide geslachten wordt de vrouwentafel gebruikt. Dit betekent voor pensioenregelingen automatisch dat de vaststelling van de deelnemers-bijdrage en de overdracht of afkoop van aanspraken onafhankelijk is van het geslacht.
Voor individuele verzekeringen worden dezelfde tafels gebruikt als voor pensioenen. Er zijn geen andere factoren dan geslacht en leeftijd waar naar gedifferentieerd wordt. Net als bij Frankrijk geldt dat ondanks het feit dat er geen sekseneutrale tafel bestaat, er door het hanteren van de vrouwentafels voor alle deelnemers geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.

In Italië bestaan ook geen sekseneutrale tafels. Fondsen en verzekeringsmaatschappijen maken gebruik van de landelijke SIM81 en SIM91 tafels. De deelnemersbijdrage is onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Het uitruilen van pensioensoorten, overdragen en afkopen van aanspraken is wel afhankelijk van het geslacht.
Bij individuele verzekeringen zijn er naast geslacht en leeftijd geen andere factoren waar naar gedifferentieerd wordt.

In het Verenigd Koninkrijk worden eveneens geen sekseneutrale tafels gebruikt. De deelnemers-bijdragen zijn onafhankelijk van het geslacht. Het uitruilen of overdragen van pensioensoorten is wel afhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Afkoop is in het algemeen niet mogelijk.
Voor individuele verzekeringen kan naast geslacht en leeftijd worden gedifferentieerd naar inkomen, roken/niet-roken en woonplaats.


29

Zweden is een verhaal apart. Hoewel doorgaans aparte tarieven worden gebruikt voor mannen en vrouwen, gebruikt het grootste pensioenfonds sekseneutrale tafels. Organisaties van werkgevers en werknemers maken hier afspraken over pensioenen, die vervolgens verplicht worden ondergebracht bij ITP, dat sekseneutrale tarieven hanteert. Meer dan 90% van het kantoorpersoneel in Zweden valt onder deze regeling. Optionele bijspaarregelingen (op basis van beschikbare premie) keren een kapitaal uit, dat vervolgens bij een verzekeringsmaatschappij kan worden omgezet in een lijfrente. Hier wordt wel gedifferentieerd naar geslacht. Bij het bepalen van de deelnemersbijdrage mag niet gedifferentieerd worden naar geslacht. Dit gebeurt wel bij het uitruilen van pensioensoorten. Het overdragen en afkopen van pensioenen is in het algemeen niet mogelijk in Zweden. Bij individuele verzekeringen kan ook gedifferentieerd worden naar ziekte of invaliditeit.

Pensioenregelingen in Denemarken zijn bijna allemaal op basis van beschikbare premie. Enige tijd geleden is een wet aangenomen die voorschrijft dat vanaf 1 januari 2002 uniforme tafels gebruikt moeten worden voor pensioenen. Bij het vaststellen van deelnemers- en werkgeversbijdragen gold al dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen mannen en vrouwen. Op basis van de nieuwe wetgeving wordt bij de inkoop van een pensioen op de pensioenleeftijd (deze is standaard 65 in Denemarken) ook niet gedifferentieerd naar geslacht.
Aantekening hierbij is echter dat de meeste regelingen de mogelijkheid van uitkering van een eenmalig kapitaal bieden. Met dit kapitaal kunnen deelnemers op individuele basis een lijfrente inkopen bij een verzekeraar, die geen uniforme tarieven hanteert voor mannen en vrouwen.
Aangezien er nu nog geen ervaring is met het gedrag van deelnemers op dit punt, worden de uniforme tafels vooralsnog vastgesteld op basis van de verdeling van mannen en vrouwen in de pensioenregeling. Verwachting is wel dat indien blijkt dat mannen op de pensioenleeftijd op massale schaal uitwijken naar verzekeraars (die zullen bij een verzekeraar mogelijk goedkoper uit zijn), deze tafels meer op vrouwentafels gaan lijken. Bij individuele verzekeringen worden overigens geen andere criteria gehanteerd dan geslacht en leeftijd.

In Zwitserland worden geen sekseneutrale tafels gebruikt. Naast de deelnemersbijdrage zijn ook de pensioenleeftijd (!), de uitruil en de overdrachts- of afkoopwaarde afhankelijk van het geslacht van de deelnemer. Er is overigens wetgeving op komst die de discriminatie naar geslacht in een periode van 10 jaar moet gaan terugbrengen.
Bij individuele verzekeringen wordt naast geslacht en leeftijd niet gedifferentieerd naar andere factoren.

3.3. Azië

Over China kunnen we kort zijn; in het land worden voor collectieve contracten geen sterftetafels gebruikt. Verder geldt een verschillende pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen (60 resp. 55 jaar), en bestaan er alleen maar beschikbare premieregelingen. Hierbij dient voor de bepaling van de hoogte van de maandelijkse uitkeringen het opgespaarde kapitaal door een vaste factor van 120 te worden gedeeld. Dit is opmerkelijk gezien de verschillende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen.


30

Achtergrond van deze praktijk is echter eerder een gebrek aan cijfers, traditie en ervaring dan een opgelegde gelijke behandeling van mannen en vrouwen. In berekeningen wordt vaak zelfs de leeftijd buiten beschouwing gelaten!

In India wordt doorgaans gebruik gemaakt van Engelse sterftetafels of tafels van de staatsverzekeraar LIC. Er bestaan geen sekseneutrale tafels. Alhoewel deelnemersbijdragen niet afhankelijk zijn van geslacht, is de kwestie gelijke behandeling op pensioengebied in India geen onderwerp van discussie.

In Japan worden meestal tafels gebruikt die door het Ministerie van Volksgezondheid worden opgesteld. Deze tafels zijn apart voor mannen en vrouwen gedefinieerd; er bestaan geen sekseneutrale tafels.
De hoogte van deelnemersbijdragen is onafhankelijk van het geslacht, het uitruilen of afkopen van aanspraken echter niet. Overdracht van aanspraken is in Japan niet mogelijk.
Opmerkelijk is verder dat er vooralsnog geen beschikbare premieregelingen bestaan in Japan.
Bij individuele verzekeringen worden naast geslacht en leeftijd de bloeddruk en eventuele ziekten uit het verleden in aanmerking genomen bij de vaststelling van tarieven.

De Filippijnen kennen geen eigen sterftetafels. In het algemeen wordt gebruik gemaakt van de Amerikaanse GAM tafels. De discussie over gelijke behandeling speelt niet, aangezien vrijwel alle regelingen voorzien in de eenmalige uitbetaling van een kapitaal op de pensioenleeftijd in plaats van een periodieke uitkering (de deelnemersbijdragen zijn overigens onafhankelijk van geslacht). Deelnemers hebben vervolgens natuurlijk de keuze om met dit kapitaal een lijfrente in te kopen bij een verzekeringsmaatschappij, waarbij verschillende tarieven voor mannen en vrouwen worden gebruikt.

In Singapore worden tafels gebruikt die zijn afgeleid van de verzekerde bevolking. Hoewel er zowel tafels voor mannen en vrouwen bestaan, worden in de regel de mannentafels gebruikt voor beide geslachten. Net als in de Filippijnen wordt meestal een kapitaal uitgekeerd op de pensioenleeftijd in plaats van een periodieke uitkering. De deelnemersbijdragen zijn onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer.

De pensioenmarkt in Maleisië staat nog in de kinderschoenen; er is weinig regelgeving. Meestal wordt gebruik gemaakt van de UP 1984 of een Maleisische tafel, waarbij voor vrouwen een andere leeftijdsterugstelling dan voor mannen wordt gehanteerd. Bij de vaststelling van de deelnemersbijdragen wordt geen rekening gehouden met het geslacht van de deelnemer.

Taiwan heeft wel de beschikking over eigen sterftetafels, die voor mannen en vrouwen apart zijn gedefinieerd. Er is geen sekseneutrale tafel. De deelnemersbijdragen zijn onafhankelijk van het geslacht. Net als in de Filippijnen keren pensioenregelingen alleen een kapitaal uit op de pensioenleeftijd en geen periodieke uitkeringen.


31

3.4. Afrika

In Zuid Afrika bestaan geen sekseneutrale tafels. Het grootste gedeelte van de collectieve regelingen is recentelijk veranderd van opbouwregeling in beschikbare premieregeling. De deelnemersbijdrage is onafhankelijk van het geslacht van de deelnemer.
Bij individuele verzekeringen wordt naast geslacht en leeftijd in tariefstelling ook vaak rekening gehouden met de gezondheid van de verzekerde.

3.5. Oceanië

In Australië worden verschillende tafels gebruikt voor actieve en gepensioneerde deelnemers. Voor de actieve deelnemers worden doorgaans dezelfde (Australische) tafels voor mannen en vrouwen gebruikt. Voor ingegane pensioenen worden aparte (Engelse) tafels voor de beide geslachten gehanteerd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de meeste pensioenregelingen een kapitaal uitkeren op de pensioenleeftijd in plaats van periodieke uitkeringen. Er bestaat in Australië geen sekseneutrale sterftetafel.
Het is wettelijk niet toegestaan de deelnemersbijdragen afhankelijk van het geslacht vast te stellen. Bij het uitruilen van aanspraken worden ook uniforme tarieven gehanteerd.
Dit geldt niet voor het overdragen van aanspraken naar een ander fonds. Bij individuele verzekeringen wordt naast geslacht en leeftijd tevens gedifferentieerd naar roken/niet-roken en de geboortedatum.

In Nieuw Zeeland wordt in de regel gebruik gemaakt van Nieuw-Zeelandse, Engelse en Australische tafels, gescheiden voor mannen en vrouwen. Opvallend is dat er aparte sterftetafels bestaan voor de inheemse Maori bevolking. Deelnemersbijdragen worden niet gedifferentieerd naar geslacht. Dit gebeurt wel bij het uitruilen of afkopen van pensioenaanspraken. Overdragen is niet mogelijk. Bij individuele verzekeringen kan naast het geslacht tevens gedifferentieerd worden naar roken/niet-roken.


32

Bijlage 1.

Begrippenlijst3

Afkoop(waarde)
De afkoopwaarde is het bedrag dat ineens wordt uitgekeerd ter vervanging van een verplichting om in de toekomst een serie betalingen te doen (afkoop).

Beschikbare Premie
Pensioenregeling waarin de hoogte van de verzekerde pensioenen afhankelijk is van de krachtens de regeling beschikbare premie en de daarmee te behalen beleggingsrendementen. Bij pensioneren wordt de precieze hoogte van het pensioen vastgesteld. Bij opbouwregelingen wordt eerst de pensioenhoogte en vervolgens de hoogte van de premies vastgesteld.

Contante waarde
Het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst één of meerdere betalingen te kunnen verrichten, waarbij rekening is gehouden met rente en overlevingskansen.

Kortlevenrisico
Het risico dat een verzekerde persoon korter leeft dan op basis van de gehanteerde sterftekansen wordt verwacht. Dit risico doet zich voor bij overlijdensverzekeringen en nabestaandenpensioenen.

Langlevenrisico
Het risico dat een verzekerde persoon langer leeft dan op basis van de gehanteerde sterftekansen wordt verwacht. Dit risico doet zich voor bij lijfrentes en ouderdomspensioenen.

Lijfrente
Aanspraak op een reeks vaste (of met een vast percentage stijgende) en gelijkmatige periodieke uitkeringen, die uiterlijk bij overlijden eindigt.

Opbouwregeling
Door jaarlijks een percentage van de dan geldende pensioengrondslag als pensioenaanspraak te verlenen ontstaat uiteindelijk een pensioen dat de optelling is van de tijdens de dienstjaren opgebouwde aanspraken.

Pensioengrondslag
Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw.

Uitruil
De keuzemogelijkheid in een pensioenregeling tussen verschillende vormen van pensioen.

Waardeoverdracht
Het overdragen van de contante waarde van pensioenaanspraken om pensioenverlies te voorkomen wanneer een werknemer van pensioenregeling wisselt.

3 Bron: www.pensioenbegrippen.nl


33

Bijlage 2.

Vragenlijst

1. Welke sterftetafels worden in uw land gebruikt voor collectieve pensioenverzekeringen?
2. Welke sterftetafels worden in uw land gebruikt voor individuele levensverzekeringen?
3. Bestaan er afzonderlijke sterftetafels voor mannen en vrouwen, en zo ja, gebruikt u deze of sekseneutrale tafels?
4. Bestaan in uw land sterftetafels die gebaseerd zijn op de gehele mannelijke en vrouwelijke bevolking?
5. Bestaan in uw land sekseneutrale sterftetafels die gebaseerd zijn op de gehele bevolking?
6. Kent u ook sterftetafels die op andere determinanten dan geslacht en leeftijd zijn gebaseerd? Zo ja welke determinanten zijn dat dan, en waarvoor worden deze tafels gebruikt?
7.
(a) Zijn deelnemerbijdragen aan pensioenregelingen afhankelijk van het geslacht van de deelnemer?
(b) Is dit gebaseerd op Europese of nationale wetgeving of voorgeschreven door een toezichtsorgaan? Zo ja, welke regels zijn dit? 8.
(a) Bestaat in pensioenregelingen de mogelijkheid om pensioensoorten om te zetten in andere pensioensoorten?
(b) Zo ja, geschiedt deze omzetting dan op basis van sekseneutrale tarieven? (c) Zijn er wettelijke regels met betrekking tot omzetten van aanspraken, en zo ja, welke zijn dat?
9.
(a) Bestaat de mogelijkheid van overdracht van pensioenaanspraken tussen pensioenfondsen en/of verzekeraars?
(b) Zo ja, is het geslacht van de deelnemer van belang? Worden sekseneutrale tarieven gehanteerd?
(c) Zijn er wettelijke regels met betrekking tot het overdragen van aanspraken, en zo ja, welke zijn dat?
10.
(a) Kunnen pensioenaanspraken worden afgekocht? (b) Zo ja, is het geslacht van de deelnemer van belang? Worden sekseneutrale tarieven gehanteerd?
(c) Zijn er wettelijke regels met betrekking tot het afkopen van aanspraken, en zo ja, welke zijn dat?

11.
(a) Zijn er fondsen die reserveren op basis van sekseneutrale tarieven? (b) Zo ja, waar zijn deze tarieven dan van afgeleid? 12.
(a) Bestaan er beschikbare premieregelingen?
(b) Zo ja, zijn de totale premies, het werknemers- en het werkgeversgedeelte afhankelijk van het geslacht van de deelnemer?


34

13. Als verzekerde- of doelkapitalen een rol spelen in beschikbare premieregelingen, zijn deze dan afhankelijk van het geslacht van de deelnemer? 14. Wordt het kapitaal uit een beschikbare premieregeling op basis van sekseneutrale tarieven omgezet in pensioen?
15. Heeft de invoering van sekseneutraliteit geleid tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen?
16. Welk effect heeft de invoering van sekseneutraliteit gehad op de premies? 17. Heeft de invoering van sekseneutraliteit geleid tot selectie door deelnemers, en zo ja, in welke mate?
18. Welk effect heeft de invoering van sekseneutraliteit gehad op de loonkosten van mannen en vrouwen?
19. Heeft de invoering van sekseneutraliteit effect gehad op de concurrentiepositie van de pensioenuitvoerders onderling?


35

Bijlage 3.

Samenvattend overzicht Verenigde Staten, Frankrijk, Zweden en Denemarken

Land Pijler 1 Pijler 2 (DB/DC) Pijler 3 Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shop- Gelijke Gelijke Gelijk Gelijke Shop- Gelijke Gelijk Gelijk werkneme werkgeve kapita uitkeri mogelij werkneme werkgever kapita uitkerin mogelijk premies kapitaal uitkeri rs-premies rs- al ng k-heden rs-premies s-premies al g -heden g premies
VS Ja Ja N.v.t. Ja Nee Ja/Ja Nee/Ja Ja1/Ja Ja1/Nee Nee1/Ja Nee Nee Nee
---
Frankrijk Ja Ja N.v.t. Ja Nee Ja/Ja Ja/Ja N.v.t./ Ja/Ja Nee/Ja3 Ja Ja Ja Ja Zweden Ja Ja Ja Nee4 Ja4 Ja/Ja Ja/Ja N.v.t./ Ja/Nee Nee/Ja Nee Nee Nee Ja Denemark Ja Ja N.v.t. Ja Nee Ja/Ja Ja/Ja N.v.t./ Ja/Nee Nee/Ja Nee Nee Nee en Ja

1) Sommige DB regelingen bieden de mogelijkheid tot uitbetaling van een éénmalig kapitaal op de pensioenleeftijd. Dit kapitaal moet sekse-neutraal worden vastgesteld. In dat geval ontstaat er wel een shop-mogelijkheid met als gevolg ongelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen.
2) Behalve wanneer binnen de regeling zelf de mogelijkheid tot omzetten in een periodieke uitkering wordt geboden. 3) Aangezien DC regelingen de mogelijkheid kunnen bieden van uitkering van een éénmalig kapitaal, ontstaat in dat geval een shopmogelijkheid. Deze shopmogelijkheid leidt echter niet tot een ongelijke uitkering tussen mannen en vrouwen, aangezien in de derde pijler ook geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt. 4) In Zweden bestaat de eerste pijler uit 2 systemen: `Inkomstpension' en `Premiepension'. In het Premiepension systeem bestaan ongelijke uitkeringen en shopmogelijkheden, bij Inkomstpension niet.



Fase 2

Invoering van sekseneutrale tarieven voor
aanvullende pensioenen in Nederland


37

Fase 2 ­ Invoering van sekseneutrale tarieven in Nederland

Hoofdstuk pagina

1 - Doel, opzet en verantwoording van het onderzoek 40

2 - Inleiding 43

3 - Wetswijzigingen 48

4 - Gelijkheid binnen rechtenstelsels 51

4.1. Inleiding 51 4.2. Pensioenfondsen 51 4.3. Verzekeraars 54 4.4. Het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen rechtenstelsels 56 4.5. Concurrentie tussen pensioenuitvoerders 57 4.6. Conclusies 58

5 - Gelijkheid binnen premiestelsels 59 5.1. Inleiding 59 5.2. Pensioenfondsen en premiestelsels 60 5.2.1.Optie (a): Gelijke uitkeringsgarantie 60 5.2.2.Optie (b): Gedifferentieerde werkgeversbijdragen 62 5.3. Verzekeraars en premiestelsels 62 5.3.1.Optie (a): Gelijke uitkeringsgarantie 63 5.3.2.Optie (b): Gedifferentieerde werkgeversbijdragen 64 5.4. Risicodekking binnen premiestelsels 66 5.5. Pensioenshoppen 67 5.6. Het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen premiestelsels 68 5.7. Concurrentie tussen pensioenuitvoerders 69 5.8. Conclusies 70

6 - Sekseneutrale sterftetafels 71 6.1. Inleiding 71 6.2. Gebruik van sekseneutrale sterftetafels 71 6.3. Hebben sekseneutrale sterftetafels toegevoegde waarde voor de uitvoering van de Wet? 73 6.4. Overwegingen voor en tegen een overgang op sekseneutrale sterftetafels 74 6.5. Waardeoverdracht 75 6.6. Conclusies 76


38

7 - Is invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven mogelijk? 77 7.1. Inleiding 77 7.2. Zijn er overwegende actuariële bezwaren? 77 7.3 Wijze van omzetting van pensioenkapitaal in pensioenaanspraken 79 7.4. Voorkomen van oneerlijke concurrentie 80 7.4.1. Shoppen richting buitenland 80 7.4.2. Shoppen richting Nederland 81 7.5. Gebruik van sekseneutrale sterftetafels bij (externe) waardeoverdracht 82 7.6. Sekseneutrale tarieven in relatie tot het EG-recht 85 7.7. Invoering bij wet 86 7.8. Conclusies 88

8 - Juridische consequenties van sekseneutrale tarieven 89 8.1. Inleiding 89 8.2. Contractuele verhoudingen 89 8.3. Wet fiscale behandeling van pensioenen 90 8.4. Wet verevening pensioenrechten bij scheiding 91 8.5. Stichting FVP 92 8.6. Conclusies 93

9 - Financiële gevolgen van invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven 94 9.1. Inleiding 94 9.2. Verevening tussen pensioenuitvoerders 94 9.3. Verevening tussen werkgevers 95 9.4. Leiden sekseneutrale tarieven tot een wijziging van de gemiddelde premie? 96 9.5. Conclusies 97

10 - Effecten van het gebruik van sekseneutrale tarieven 98 10.1. Inleiding 98 10.2. Zou het gebruik van sekseneutrale tarieven leiden tot het wegwerken of verminderen van verschillen in uitkeringen tussen mannen en vrouwen? 98 10.3. Op welke wijze kan in de wet- en regelgeving de kans op antiselectie verkleind worden? 99 10.4. Hebben sekseneutrale tarieven effect op de arbeidsmarktpositie (loonkosten) van vrouwen? 100 10.5. Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, wat betreft de concurrentiepositie van pensioenuitvoerders binnen Nederland? 101 10.6. Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, wat betreft de internationale concurrentiepositie van pensioenuitvoerders? 102 10.7. Conclusies 102

11 - Samenvatting 103


39

Bijlagen

1 - Premieverschillen tussen mannen en vrouwen 106

2 - De uitruilpraktijk van verzekeraars 109

3 - Determinanten van sterfte 111

4 - Voorbeeld sekseneutrale sterftetafel 115


40

1. Doel, opzet en verantwoording van het onderzoek

Het doel van het onderzoek in fase 2 is het verkrijgen van antwoorden op de hieronder weergegeven vragen.

Algemene vragen
In hoeverre is het hanteren van sekseneutrale tarieven in Nederland mogelijk en op welke wijze?
In hoeverre zou een voorschrift tot het hanteren van sekseneutrale tarieven juridische consequenties hebben?

Gedurende het onderzoek is afgesproken met de opdrachtgever dat onderdeel van het onderzoek zou zijn het antwoord op de vraag wat de meerwaarde is van een voorschrift tot het hanteren van sekseneutrale tarieven boven het thans reeds wettelijk vastgelegde voorschrift van gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen.

Sekseneutrale sterftetafel versus sekseneutraal tarief Voor de beantwoording van de gestelde vragen is het van groot belang om het verschil tussen een sekseneutrale sterftetafel en een sekseneutraal tarief te kennen. Dit is van belang omdat in de vragen waarvan is afgesproken dat wij die beantwoorden en ook in de parlementaire geschiedenis deze begrippen allebei worden gebruikt en soms ook worden verward.
Zie hieromtrent hoofdstuk 6.

Om de meerwaarde van sekseneutrale tarieven boven de thans wettelijk vastgelegde voorschriften te kunnen aangeven, hebben wij eerst de gevolgen van de huidige voorschriften met betrekking tot gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen onderzocht. Dat is nodig, omdat anders sprake is van een vergelijking met twee onbekenden.

Hiervoor kunnen wij putten uit de ervaring die in de praktijk inmiddels met artikel 2b PSW4 is opgedaan. Bij het onderzoek naar de wijze waarop wordt omgegaan met artikel 2b PSW hebben wij voor wat betreft de pensioenfondsen gekeken naar wat grote bekende pensioenfondsen in Nederland doen. Verder hebben wij de pensioenfondsen onderzocht die tot onze cliëntenkring behoren. Gezien de samenstelling van onze cliëntenkring5 kan worden gesteld dat de door ons gebruikte kwalitatieve cases een voldoende representatief beeld geven van de wijze waarop met artikel 2b PSW wordt omgegaan.

4 Wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en enkele andere wetten in verband met recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen, Stb. 2000, 625. 5 In onze database pensioenfondsen die is gebaseerd op ons cliëntenbestand, bevonden zich ultimo 2001 45 kleine pensioenfondsen (belegd vermogen tot 50 miljoen / in totaal 33.000 actieven), 21 middelgrote pensioenfondsen (belegd vermogen 50 tot 250 miljoen / in totaal 54.000 actieven) en 28 grote pensioenfondsen (belegd vermogen vanaf 250 miljoen / in totaal 2,85 miljoen actieven).


41

Voor wat betreft de verzekeringsmaatschappijen hebben wij niet alle verzekeraars onderzocht, maar alleen de 2b-PSW praktijk bij die verzekeraars die naar onze mening toonaangevend zijn in de Nederlandse pensioenmarkt. Wij hebben de praktijk bij verzekeraars in beeld gebracht door het stellen van gerichte vragen omtrent de wijze waarop met artikel 2b PSW wordt omgegaan. Dit geeft een naar ons inzicht voldoende breed beeld van de verschillende door verzekeraars gehanteerde oplossingen.

De op 1 januari 2005 in werking tredende voorschriften rond gelijke uitkeringen in premiestelsels6 kunnen uiteraard nog niet in de praktijk worden getoetst. Wij hebben daarom onderzocht hoe naar verwachting in de praktijk zal worden omgegaan met die voorschriften. In ons onderzoek trachten wij vanuit theoretisch oogpunt en uitgaande van het gekozen wettelijke stelsel weer te geven c.q. te voorspellen hoe in de praktijk op de voorschriften van gelijke uitkeringen in premiestelsels zal worden omgegaan. Dat biedt een theoretische context, waarin de gestelde vragen aangaande de effecten van de mogelijke toekomstige invoering van sekseneutrale tarieven kunnen worden geplaatst.

Wij merken op dat het doel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op een micro niveau en op een macro niveau bereikt kan worden:

Gelijke behandeling op micro niveau betekent dat gelijke behandeling wordt gerealiseerd binnen één pensioenregeling. Van gelijke behandeling op micro niveau gaat het gekozen wettelijke stelsel uit.

Gelijke behandeling op macro niveau betekent dat gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt gerealiseerd, zelfs als werknemers van baan veranderen en bijvoorbeeld overgaan van een rechtenstelsel naar een premiestelsel.

Hoe ver gelijke behandeling moet gaan, is een politieke keuze. De voor- en tegenargumenten om tot een bepaalde keuze te komen vallen buiten het kader van dit onderzoek. Omdat niet uitgesloten kan worden dat de thans gemaakte keuze (micro niveau) in de toekomst zal wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van ervaringen in de praktijk, zal in ons rapport worden besproken hoe het gebruik van sekseneutrale tarieven zou kunnen leiden tot het bereiken van gelijke behandeling op macro niveau.

Behalve de al genoemde algemene vragen, zullen conform de aan ons verstrekte opdracht de volgende vragen worden beantwoord:

Vragen over de inhoud en de vorm van de pensioenregeling Als de invoering van sekseneutrale tarieven in Nederland mogelijk is, voor welke aspecten is dat het geval (bijvoorbeeld bij de financiering van de regeling, de premiestelling, de uitruil van aanspraken, de (inkoop van de) pensioenuitkering)? Als de invoering van sekseneutrale tarieven in Nederland mogelijk is, dient er dan onderscheid gemaakt te worden tussen defined benefitregelingen (rechtenstelsels) en defined contribution regelingen (premiestelsels)?

6 In het volgende hoofdstuk zetten wij uiteen wat wij verstaan onder een rechtenstelsel en een premiestelsel.


42

Hoe is de sekseneutrale omzetting van kapitaal naar pensioenaanspraken vorm te geven?
Is het mogelijk om bij (externe) waardeoverdracht sekseneutrale sterftetafels te hanteren. En zo ja, hoe is dit vorm te geven?

Vraag over de financiële consequenties
Dient er een stelsel van financiële compensatie tussen de uitvoerders of werkgevers te worden opgezet?

Vraag over de effecten van het gebruik van sekseneutrale tarieven Welke positieve en negatieve effecten kunnen verwacht worden van het hanteren van sekseneutrale tarieven? Hierbij dienen ten minste, doch niet uitsluitend, de volgende vragen aan de orde te komen:

In hoeverre zou het gebruik van sekseneutrale tarieven leiden tot het wegwerken of verminderen van verschillen in uitkeringen tussen mannen en vrouwen? In hoeverre zou invoering van sekseneutrale tarieven leiden tot een wijziging van de gemiddelde premie?
In hoeverre zou er sprake zijn van antiselectie door gebruik van sekseneutrale tarieven? Op welke wijze kan in de wet- en regelgeving de kans op antiselectie verkleind worden?
In hoeverre zou het toepassen van sekseneutrale tarieven effect hebben op de arbeidsmarktpositie (loonkosten) van vrouwen? Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, voor wat betreft de concurrentiepositie van de pensioenuitvoerders binnen Nederland?
Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, voor wat betreft de internationale concurrentiepositie van de pensioenuitvoerders?

Gezien de aard van de opdracht en het overeenkomstig beperkte onderzoeksbudget hebben wij bij het voorbereiden van dit rapport niet gestreefd naar een wetenschappelijk verantwoorde bewijsvoering voor de door ons ingenomen standpunten en stellingen. Daarvoor is aanmerkelijk diepgaander onderzoek nodig. Wij hebben dit rapport geschreven vanuit een praktische invalshoek, vanuit onze professionele kennis en ervaring. Zo zijn wij gekomen tot resultaten en conclusies die wij min of meer plausibel achten, en kunnen wij bovendien richtingen voor gedetailleerd vervolgonderzoek aangeven waarmee onze bevindingen kunnen worden verfijnd.


43

2. Inleiding

Dit inleidende hoofdstuk gaat over algemene begrippen die relevant zijn voor de onderhavige problematiek.
Pijlers
Het Nederlandse pensioengebouw rust op de volgende pijlers:

1. de eerste pijler wordt gevormd door de van overheidswege getroffen voorzieningen zoals de Algemene ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);

2. de tweede pijler wordt gevormd door de arbeidspensioenen;

3. de derde pijler bestaat uit privé getroffen voorzieningen zoals lijfrenteverzekeringen.

Pensioenstelsels
Onder collectieve pensioenregelingen verstaan we hier toezeggingen van de werkgever aan de werknemers betreffende hun pensioen. Het gaat dus om de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel.

Vanaf het begin van de collectieve pensioenregelingen in Nederland bestaan er twee pensioenstelsels:

1. Rechtenstelsel
Hierbij is van tevoren gedefinieerd hoe de rechten van de deelnemers worden vastgesteld. Dit stelsel wordt ook wel aangeduid als het defined benefit stelsel. In elk jaar wordt een stukje pensioen opgebouwd op basis van het voor de deelnemer geldende reglement. Meestal is dat pensioen dan gerelateerd aan het salaris en de diensttijd van de deelnemer. In relatie tot die beiden kan de deelnemer van tevoren vaststellen wat de hoogte van zijn pensioen uiteindelijk zal zijn.

2. Premiestelsel
Hierbij is de premie bepalend voor de uitkomst. Dit stelsel wordt ook wel aangeduid als het defined contribution (beschikbare premie) stelsel.Van tevoren wordt afgesproken hoeveel premie per jaar voor het pensioen van de deelnemer beschikbaar komt. Dat geld wordt dan in pensioen omgezet. De deelnemer weet in deze situatie niet hoeveel zijn uiteindelijke pensioen in relatie tot zijn verdiende salaris zal bedragen. Dat hangt namelijk af van het premieniveau en ook van de beleggingsopbrengsten, de inflatie en het geldende tarief ten tijde van de pensioeninkoop.



---

De omzetting van de premie in pensioen kan op twee manieren gebeuren: a. Direct op het moment van premiebetaling
Dit systeem werd vroeger veel toegepast.

b. Omzetting op de pensioendatum
Het voor belegging aanwezige deel7 van beschikbare gestelde premies worden opgerent met behulp van de gerealiseerde beleggingsopbrengsten (en met sterfte, zoals bij kapitaalverzekeringen met pensioenclausule) en de omzetting vindt pas plaats op de ingangsdatum van het pensioen. Dit stelsel wordt tegenwoordig veelal toegepast.

Pensioenuitvoerders
In Nederland worden de pensioenregelingen in de tweede pijler uitgevoerd door bedrijfstakpensioenfondsen, door ondernemingspensioenfondsen en door verzekeraars. Vaak wordt voor de uitvoering van de regeling een pensioenfonds in het leven geroepen, dat de regeling vervolgens geheel of gedeeltelijk kan herverzekeren bij een verzekeringsmaatschappij. In grote lijnen zou men kunnen stellen dat er twee vormen van uitvoering zijn: via een pensioenfonds en via een rechtstreekse verzekering bij een verzekeraar. Bij de pensioenfondsen was zeker in het verleden vrijwel altijd sprake van een rechtenstelsel. Tegenwoordig worden soms, en dan meestal voor slechts een deel van de rechten (bijvoorbeeld boven een bepaalde salarisgrens), premiestelsels gehanteerd. Bij regelingen die bij een verzekeraar zijn ondergebracht, kwamen en komen zowel rechtenstelsels als premiestelsels voor, waarbij ook hier de rechtenstelsels verreweg in de meerderheid zijn (zie ook de tabel verderop in dit hoofdstuk).

Financieringssystemen
Voor de financiering van de pensioenregelingen op basis van een rechtenstelsel kennen wij van oudsher twee hoofdvormen. Pensioenen kunnen worden gefinancierd door middel van een systeem van doorsneepremies dan wel door middel van een systeem van actuariële premies. Actuariële premies zijn premies waarvan de hoogte per verzekerde afhankelijk is van de levensverwachting van de verzekerde werknemer, die in de praktijk voornamelijk wordt bepaald op basis van de leeftijd en het geslacht van de deelnemer. Bij doorsneepremies is die afhankelijkheid er niet, want voor alle deelnemers ongeacht geslacht of leeftijd geldt een gelijke procentuele premie. Dat geldt ook voor het werkgeversdeel in de premie. Deze premie is meestal een percentage van het salaris of de pensioengrondslag (salaris minus franchise). Overigens worden doorsneepremies berekend aan de hand van een doorsnee van het verzekerde bestand. Hierdoor is natuurlijk met de leeftijdsopbouw en de percentages mannen en vrouwen in het bestand rekening gehouden.

7 Op de beschikbare premies kunnen bijdragen voor de risico's van overlijden en arbeidsongeschiktheid in mindering worden gebracht.


45

Hoewel er natuurlijk uitzonderingen zijn, kan in het algemeen8 worden gesteld dat de grote en middelgrote pensioenfondsen worden gefinancierd door middel van doorsneepremies en dat bij kleine pensioenfondsen en rechtstreeks verzekerde regelingen sprake is van financiering door middel van actuariële premies. Dat laatste is overigens ook logisch, omdat bij kleinere bestanden het vaststellen van een doorsneepremie niet goed mogelijk is. Een kleine wijziging in het bestand zou de doorsneepremie al geweldig doen wijzigen.9 Daarnaast zijn bij rechtstreekse verzekeringen de tarieven gegarandeerd; het is daardoor niet mogelijk tijdens de contractsperiode de premietarieven te wijzigen. Pensioenfondsen die doorsneepremies hanteren, kunnen wel de tarieven tussentijds wijzigen.

Overzicht typen pensioenregelingen per pensioenuitvoerder10

Wijze van uitvoering Rechtenstelsel Premiestelsel Financiering

groot pensioenfonds 90% 10% doorsneepremies

klein pensioenfonds 95% 5% actuariële premies

rechtstreekse verzekering 90% 10% actuariële premies

Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de premiestelsels fors in de minderheid zijn. Waar ze voorkomen, gaat het meestal om een combinatie van rechten- en premiestelsel (voorbeeld: rechtenstelsel onder een bepaalde salarisgrens en daarboven een premiestelsel).

In het verleden werden twee pensioensoorten op spaarbasis11 verzekerd. In verband met lang leven verzekerde men ouderdomspensioen en in verband met kort leven (overlijden) werd nabestaandenpensioen verzekerd. Dat nabestaandenpensioen werd in het begin alleen verzekerd voor gehuwden (bepaalde partnersysteem). Later verzekerde men, vooral om administratieve redenen, voor iedereen nabestaandenpensioen op basis van het onbepaalde partnersysteem. Dat was eenvoudiger omdat de gegevens van de partner dus niet behoefden te worden bijgehouden. Het feit dat niet iedereen een partner had, werd gecorrigeerd door het gebruikmaken van zogenoemde gehuwdheidsfrequenties.

8 Bij bedrijfstakpensioenfondsen is dat zeker het geval, want verplicht op basis van de Wet Bpf 2000. Gemeten naar vermogen bedraagt het aandeel van de bedrijfstakpensioenfondsen in het totaal ongeveer 70%. De grotere ondernemingspensioenfondsen die wij kennen, hanteren vrijwel allemaal een doorsneepremie. Uit de pensioenmonitor van de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) over 2000 blijkt dat
-- gewogen naar aantallen actieven -- bijna 90% van de pensioenfondsen een vorm van doorsneepremie (onder doorsneepremie verstaan wij ook dynamische premie) hanteert. Ongewogen komt dat uit op 30% omdat kleine fondsen met actuariële premies werken. 9 Toetreding van drie mannelijke werknemers van 45 jaar oud in een bestand dat bestaat uit drie 35-jarigen leidt bijvoorbeeld tot een verhoging van de gemiddelde premie met 22%, bij een standaard pensioenregeling die voorziet in ouderdomspensioen op leeftijd 65 met een bijbehorend nabestaandenpensioen van 70% van het ouderdomspensioen. Zie hiervoor de cijfers uit tabel 2 in bijlage 1: (3 * 4.847 + 3 * 6.982) / 6 = 5.915. 5.915/4.847 = 122%. 10 De bovenstaande percentages zijn schattingen, afgeleid uit de door de SER samengestelde pensioenkaart van Nederland van 19 april 2000.
11 Op spaarbasis wil zeggen: er wordt in de uitstelfase al een voorziening gevormd.


46

Een en ander betekende dat dus zowel voor mannen als voor vrouwen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen werden verzekerd.

Premieverschillen tussen mannen en vrouwen
Ervaringscijfers laten zien dat vrouwen langer leven dan mannen. Er zijn dan ook afzonderlijke sterftetafels gemaakt voor mannen en voor vrouwen. Het gebruik van voor mannen en vrouwen verschillende sterftetafels is niet altijd gebruikelijk geweest. In de 18e eeuw heeft de Nederlandse verzekeringswiskundige en astronoom Nicolaas Struijck (1687-1769) een einde gemaakt aan de praktijk om lijfrenten te berekenen op basis van waarnemingen van de levensduur van mannen en vrouwen `door malkander gerekend'. Uit de door hem opgestelde tafels van levensduur kon worden afgeleid `dat het leven van de mannen en de vrouwen veel verscheelt, zoo dat het de moeite wel waardig is, om dit in 't berekenen van de lijfrenten in acht te nemen; 't geen, myns weetens, nog niemand gedaan heeft '.12 Pensioenpremies worden op basis van die sterftetafels vastgesteld.

We zien dan dat door het gebruik van verschillende sterftetafels het verzekeren van ouderdomspensioen voor vrouwen aanzienlijk duurder is dan voor mannen.13 Daar staat tegenover dat voor vrouwen de prijs van het verzekeren van nabestaandenpensioen 20% tot 50% lager is dan de prijs voor mannen, mede omdat gemiddeld genomen in een partnerrelatie de vrouw zo'n drie jaar jonger is dan de man.14 In bijlage 1 wordt op premieverschillen tussen mannen en vrouwen ingegaan. De premieverschillen tussen mannen en vrouwen voor de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaanden- pensioen zijn beperkt. De benodigde premies voor vrouwen liggen bij die combinatie tot leeftijd 65 ongeveer 3% tot 6% onder de benodigde premies voor mannen. Daarna loopt het verschil weg en zijn de actuariële premies op 65 jaar voor de combinatie ouderdomspensioen/partnerpensioen vrijwel gelijk. Tegenwoordig wordt in vele rechtenstelsels alleen ouderdomspensioen op spaarbasis verzekerd in combinatie met een nabestaandenpensioen dat op risicobasis is verzekerd. Een risiconabestaandenpensioen komt alleen tot uitkering gedurende het actieve deelnemerschap aan de pensioenregeling en dekt daardoor het risico van overlijden vóór de pensioendatum (het nabestaanden- pensioen wordt dan meestal wel levenslang uitgekeerd). In deze regelingen zijn de vrouwen voor de combinatie ouderdomspensioen en risiconabestaandenpensioen duurder dan de mannen. Het ouderdomspensioen met risiconabestaandenpensioen is tot 65 jaar tussen 13% en 23% duurder. Op 65 jaar is dat tussen 17% en 25%.15

12 N. Struijck, Inleiding tot de Algemene Geographie, beneevens eenige Sterrekundige en andere Verhandelingen (Amsterdam, 1753). Bron: Dr. F.W.A. van Poppel, De `Statistieke ontleding van de dooden': een spraakzame bron? (oratie, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1999) 13 Tussen 25% en 35%, afhankelijk van de gekozen sterftetafel. 14 Dit kan worden afgeleid uit cijfermateriaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); zie de website statline.cbs.nl, tabellen "huwen en huwelijksontbinding". 15 Zie Bijlage 1, punt 3.


47

Premie versus verplichtingen
Grotere pensioenfondsen hanteren doorsneepremies. Dat betekent dat de premie onafhankelijk is van het geslacht en van de leeftijd van de deelnemer. Voor de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen van het fonds, ten behoeve van de balanspresentatie, wordt echter bijna altijd rekening gehouden met het geslacht van de deelnemer en altijd met de leeftijd van de deelnemer. Dat lijkt wat inconsequent, maar het naast elkaar hanteren van verschillende methoden voor de premievaststelling en de vaststelling van de verplichtingen hoeft overigens geen echt probleem te zijn, zoals in de afgelopen vijftig jaar bij pensioenfondsen is gebleken. Overigens stellen wij vast dat het vaststellen van de verplichtingen voor het fonds een interne aangelegenheid is, die voor de premiebetaler niet relevant is.

Kleine pensioenfondsen en verzekeraars hanteren vrijwel uitsluitend actuariële, sekseafhankelijke premies en gebruiken dezelfde actuariële grondslagen bij de vaststelling van de verplichtingen.16

16 Het komt overigens wel voor dat een verzekeraar een gedispenseerde bedrijfstakpensioenregeling uitvoert tegen doorsneepremie. Dit zijn echter uitzonderingen waarvan wij de indruk hebben dat ze meer en meer worden afgeschaft.


48

3. Wetswijzigingen

Op 21 december 2000 is de Wet houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en enkele andere wetten in verband met recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen17 (hierna: de Wet) aangenomen.

Voor de inhoud van pensioenregelingen heeft de Wet twee belangrijke consequenties. De eerste is dat men weliswaar voor gehuwden en ongehuwden zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen op spaarbasis mag verzekeren, maar dat dan wel de mogelijkheid moet bestaan dat nabestaandenpensioen om te ruilen in ouderdomspensioen (artikel 2b PSW). Als voor een gehuwde de combinatie van beide pensioenen is verzekerd, is het zelfs verplicht om de voorziening voor die combinatie ook voor ongehuwden te vormen18. Deze wijzigingen zijn in werking getreden op 1 januari 2002.19 Bij rechtenstelsels heeft deze wetswijziging tot gevolg dat uitruil van pensioenvormen tegen een voor iedere deelnemer uniform sekseneutraal percentage moet geschieden. Voor zover die wijzigingen betrekking hebben op premiestelsels en de zogenoemde streefregelingen zijn de gelijke uitkeringsvoorschriften pas per 1 januari 2005 van toepassing.20

De tweede consequentie is dat bij een pensioenregeling op basis van een premiestelsel de pensioenuitkering ook in hoogte gelijk moet zijn op grond van geslacht als er sprake is van gelijke diensttijd en gelijke beloning. Deze bepaling geldt voor alle pensioenen in de tweede pijler, ongeacht of ze nu door een pensioenfonds worden uitgevoerd of door een verzekeraar. Binnen een premiestelsel behoeft naast de uitruil tussen nabestaandenpensioen en ouderdomspensioen (op basis van artikel 2b PSW) ook de onderlinge uitruil van pensioenvormen (artikel 2c PSW) en de verkrijging van pensioenuitkeringen op grond van een beschikbarepremieregeling of een streefregeling pas vanaf 1 januari 2005 op sekseneutrale wijze te gebeuren.

Uit bijlage 1 blijkt dat inruil van een nabestaandenpensioen, dat 70% van het ouderdomspensioen bedraagt, voor mannen ongeveer 25% à 30% extra ouderdomspensioen oplevert en voor vrouwen rond de 5%, als sekseafhankelijke uitruilpercentages worden gehanteerd, uitgaande van pensioenleeftijd 65.21

17 Stb. 2000, 625.
18 Vanaf 2002: artikel 5, zesde lid, Algemene wet gelijke behandeling. 19 Er is een wijziging van de wet in voorbereiding die beoogt de inwerkingtreding van het voorschrift tot gelijke uitkeringen bij afkoop van kleine pensioenen (artikel 32 PSW) met terugwerkende kracht te wijzigen van 1 januari 2002 tot 1 januari 2005 om aldus de datum van inwerkingtreding in overeenstemming te brengen met de Wet.
20 Besluit van 3 december 2001 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen), Stb. 201, 608.
21 Op basis van de door pensioenfondsen gebruikte bevolkingssterfte resulteert namelijk 2,961/11,214 = 26,4%, terwijl op basis van de door de verzekeraar gebruikte CRC-tafel 28,9% resulteert (CRC = Commissie


49

In het vervolg hanteren we gemakshalve ter illustratie een percentage van 5% voor vrouwen en 25% voor mannen. Omgekeerd zal, als alléén ouderdomspensioen is verzekerd, een deel daarvan moeten worden ingeleverd om uit te komen op een nabestaandenpensioen ten bedrage van 70% van het verlaagde ouderdomspensioen: mannen moeten ruwweg 25%22 van hun ouderdomspensioen inleveren en vrouwen ruwweg 5%.

In hoofdstuk 4 gaan we nader in op de gevolgen voor de rechtenstelsels. De wetswijziging geldt voor rechtenstelsels voor opbouw vanaf 1 januari 2002. In hoofdstuk 4 worden tevens de door de pensioenuitvoerders gekozen oplossingen besproken. Ten slotte wordt er dan nog aangegeven of er nadere zaken (bijvoorbeeld sekseneutrale sterftetafels) zijn die de gelijkheid als bedoeld in de Wet kunnen bevorderen.

Bij premiestelsels zijn de gevolgen van het voorschrift tot gelijke uitkeringen van de Wet groter. Dat is ook de reden dat tot 1 januari 2005 de tijd wordt gegeven om aan oplossingen te werken. We gaan daar in hoofdstuk 5 nader op in. Daarbij zal worden nagegaan of het probleem oplosbaar is, hoe dat dan moet en of sekseneutrale tarieven aan een oplossing kunnen bijdragen.

Op deze plaats willen wij ten slotte artikel 32ba PSW noemen. Artikel 32ba PSW is van toepassing op externe waardeoverdrachten, bijvoorbeeld in de volgende gevallen: de werkgever wijzigt van pensioenuitvoerder;
de pensioenaanspraken worden overgedragen naar de pensioenuitvoerder van een andere werkgever, die de werkgever die de oorspronkelijke toezegging heeft gedaan heeft overgenomen;
het zogenoemde "pensioenshoppen".
Verder is artikel 32ba PSW van toepassing op zogenoemde "interne waardeoverdrachten". Van interne waardeoverdracht is bijvoorbeeld sprake bij een wijziging van de pensioentoezegging, waarbij de pensioenaanspraken opgebouwd onder de oude pensioentoezegging worden omgerekend in pensioenaanspraken conform de nieuwe pensioentoezegging.23

Referentietafel Collectief). Voor vrouwen liggen die percentages op 4,3% op basis van de CRC-tafel) en 6,7% op basis van de tafels GBM/GBV (GBM, GBV = Gehele Bevolking Mannen respectievelijk Vrouwen). 22 De percentages worden als volgt afgeleid. Indien een man 1 ouderdomspensioen heeft opgebouwd, dan is de contante waarde daarvan op leeftijd 65 11,214. Nabestaandenpensioen kost per 1 2,961/0,7 = 4,230 (zie bijlage 1). Indien de vergelijking 11,214 = (1-x) * (11,214 + 0,7 * 4,230) wordt opgelost, resulteert x = 21%. Wordt bijvoorbeeld 1.000 ouderdomspensioen omgezet in ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, dan resulteert dit in 790 ouderdomspensioen en 553 nabestaandenpensioen. 790 = 1.000 * (1 ­ 21%) ofwel 1.000 / 1,26.
23 Artikel 32ba, eerste lid, onderdelen d en e, treedt voorzover het betreft pensioen op grond van een pensioentoezegging gebaseerd op een premiestelsel of zogenoemde streefregeling, in werking met ingang van 1 januari 2005. Voor rechtenstelsels is artikel 32ba PSW op 1 januari 2002 in werking getreden.


50

Artikel 32ba, eerste lid, letter d, PSW, bepaalt dat de afkoopsom zodanig moet worden vastgesteld dat het te verwerven pensioen voor mannen en vrouwen gelijk is of, indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, zodanig wordt vastgesteld dat de omvang van het te verwerven pensioen naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling van die afkoopsom gelijk is.

Artikel 32ba, eerste lid, letter e, PSW, bepaalt dat het in te kopen pensioen collectief actuarieel gelijkwaardig moet zijn aan het af te kopen pensioen. Met dit stelsel van bepalingen wordt bereikt dat bij de gevallen van waardeoverdracht waarop artikel 32ba PSW van toepassing is de gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt gewaarborgd.


51

4. Gelijkheid binnen rechtenstelsels

4.1. Inleiding

In hoofdstuk 2 is uiteengezet wat onder een rechtenstelsel wordt verstaan en hoe pensioenregelingen op basis van een rechtenstelsel worden gefinancierd. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe binnen rechtenstelsels naar verwachting zal worden omgegaan met de Wet, door enerzijds pensioenfondsen en anderzijds verzekeraars.

4.2. Pensioenfondsen

De pensioenaanspraken en de werknemersbijdragen moeten voor mannen en vrouwen gelijk zijn. Bij uitruil van nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen moet in een pensioenregeling voor mannen en vrouwen een gelijke ruilvoet gelden. Zoals al eerder is opgemerkt, zou de ruilvoet op basis van de door de pensioenfondsen gebruikte sekseafhankelijke sterftetafels voor vrouwen op zo'n 5% uitkomen en die voor mannen op ongeveer 25%. Die percentages moeten dus nu op grond van artikel 2b PSW gelijkgesteld worden.24

De onderzochte pensioenfondsen die al vóór 1 januari 2002 keuzepensioen kenden, hebben dit in vrijwel alle gevallen opgelost door een sekseneutrale ruilvoet vast te stellen. Meestal is dat gebeurd op basis van het verzekerdenbestand. Bestaat het bestand voor de helft uit vrouwen en voor de helft uit mannen, dan kan bijvoorbeeld 15%25 worden genomen. De meeste percentages die wij hebben waargenomen liggen tussen 15% en 20%.26 Substantiële extra lasten die uit zo'n regeling voortvloeien, komen voor rekening van het pensioenfonds, waardoor uiteindelijk de doorsneepremie zal stijgen of de ruilvoet moet worden verlaagd.27

24 Tussen mannen en vrouwen bestaat op basis hiervan dus een vorm van solidariteit. Zie over solidariteit in pensioenregelingen: A.J. van de Griend en H.D. Panneman, Pensioenrisico's: samen delen of niet?, Pensioenmagazine, 1998/2, p. 16 ­ 23.
25 In het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen wordt voorgeschreven dat bij het vaststellen van de ruilvoet moet worden uitgegaan van collectieve actuariële neutraliteit. In dit geval is dat 5% voor vrouwen plus 25% voor mannen, gedeeld door twee. Bij een dergelijk percentage is derhalve nog geen rekening gehouden met eventueel verwachte effecten van antiselectie, hetgeen wel mogelijk is op grond van het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen.
26 Zie ook: M.B.M. Willigers, Besluit gelijke behandeling bij pensioenen, Pensioenmagazine, 2002/5, p. 24-27. Hier blijkt dat het ABP een ruilvoet heeft van 12% heeft. Het Bpf confectie-industrie dat veel vrouwen telt heeft een ruilvoet van 10%, het Bpf Metaalindustrie (PMI) dat juist veel mannen telt heeft een ruilvoet van 20%. Op www.pggm.nl is na te gaan dat PGGM een ruilvoet van 17,5% hanteert (dat wil zeggen om na leeftijd 65 een nabestaandenpensioen te verkrijgen, moet 20% van het ouderdomspensioen worden ingeruild; dat komt overeen met een ruilvoet voor de ruil van nabestaandenpensioen in een hoger ouderdomspensioen van 25% maal 70%). Opgemerkt moet evenwel worden dat PGGM feitelijk een dergelijke ruilvoet niet hanteert, omdat de toezegging geen nabestaandenpensioen op spaarbasis bevat. 27 Er zal immers voldaan moeten worden aan de eis van collectieve actuariële neutraliteit.


52

Dat effect kan nog versterkt worden als de deelnemers zich meer bewust worden van de mogelijkheden tot uitruil en de uniforme ruilvoet. Een vrouw zou actuarieel gezien immers slechts "recht" moeten hebben op een sekseafhankelijke ruilvoet van 5%. Zij krijgt echter bij een ruilvoet op sekseneutrale basis, van bijvoorbeeld 20%, 15%-punten méér ouderdomspensioen dan die 5% door haar nabestaandenpensioen in te leveren -- in totaal dus vier maal zoveel extra ouderdomspensioen. Zuiver financieel gezien zou deze vrouw dan eigenlijk altijd moeten kiezen voor uitruil. Immers, het nabestaandenpensioen kan zij op de particuliere markt (de derde pijler) individueel verzekeren. Daar gelden actuariële sekseafhankelijke premies. Een dergelijke premie zou actuarieel bezien in de buurt liggen van 5% van het ouderdomspensioen. Een vrouw die niet uitruilt, krijgt in ons voorbeeld 15%-punten minder ouderdomspensioen dan een vrouw die wel uitruilt, terwijl de dekking voor de nabestaanden gelijk kan blijven. Volledigheidshalve merken wij op dat in de praktijk blijkt dat het verzekeren van nabestaandenpensioen op 65 jaar niet gemakkelijk te realiseren is op de particuliere markt. Wij zijn dat nagegaan door bij verschillende verzekeraars offertes aan te vragen. Als het al mogelijk is,28 dan is een dergelijke verzekering duur (de prijs kan oplopen tot bijna het dubbele van de genoemde 5% van het ouderdomspensioen), wordt de verzekering altijd in tijd gelimiteerd (na leeftijd 75 of 80 stopt de verzekering) en worden gezondheidswaarborgen29 gevraagd.

Het is overigens niet uit te sluiten dat verzekeraars met nieuwe producten komen die op deze uitruil gaan inspelen, vooral als deelnemers zich meer van de uitruilmogelijkheden bewust worden.

Door middel van een steekproef onder onze cliënten zijn wij nagegaan hoe het tot nu toe met de deelname aan uitruil staat bij fondsen die al geruime tijd een uniform uitruilpercentage hanteren.

Van de mannen kiest afgerond zo'n 20% voor alleen ouderdomspensioen, deels natuurlijk omdat ze ongehuwd zijn. Bij de vrouwen ligt dat percentage op 80%. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de keuzes volgens ons (nog) niet al te berekenend worden gemaakt30. Wat opvalt, is dat bij een regeling met alleen ouderdomspensioen (waarbij de mogelijkheid bestaat om dat ouderdomspensioen in te ruilen voor een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen), meer deelnemers voor alleen ouderdomspensioen kiezen dan bij een regeling die nog zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen op spaarbasis verzekert. Omgekeerd geldt hetzelfde: bij een regeling die zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen op spaarbasis verzekert, kiezen meer deelnemers voor de combinatie dan in een regeling die alleen ouderdomspensioen verzekert (met nabestaandenpensioen op risicobasis). Dit duidt erop dat veel deelnemers op dit punt passief zijn en niet uitruilen.

28 Offerte-aanvragen leverden maar één aanbieding op (eindleeftijd 80). Volgens het "Electronisch tarievenboek leven" van het bureau Akkermans & Partners, waarin de levensverzekeringstarieven van de meeste Nederlandse levensverzekeraars zijn opgenomen, zijn er naast de betreffende aanbieder maar twee aanbieders die een dergelijk product kunnen bieden, waarbij de eindleeftijd 75 jaar is. 29 De Wet op de medische keuringen is niet van toepassing op overlijdensverzekeringen in de derde pijler. 30 Als puur berekenend te werk gegaan zou worden, zouden bijna alle vrouwen voor alleen ouderdomspensioen kiezen.


53

Vrouwen maken zoals hierboven gesteld relatief meer gebruik van de uitruil dan mannen. Daarom zal het pensioenfonds in de premiestelling met die extra lasten rekening moeten houden, als het fonds bij het vaststellen van de ruilvoet een gelijke gebruik van de ruilmogelijkheid heeft verondersteld. Zo niet, dan zal men de ruilvoet naar beneden moeten bijstellen om te voldoen aan de eis van collectieve actuariële neutraliteit.

Door gelijkschakeling van de ruilvoet wordt bij rechtenstelsels die uitgevoerd worden door pensioenfondsen al aan de Wet voldaan. Er gelden gelijke premies voor mannen en vrouwen en ook de uitkeringen zijn gelijk. Die gelijkheid in premies geldt overigens -- voor zover sprake is van financiering door middel van doorsneepremies -- ook voor het werkgeversdeel, hoewel dat niet wettelijk verplicht is.31 Bij pensioenfondsen worden de aparte sterftetafels voor mannen en vrouwen eigenlijk alleen nog gehanteerd bij de vaststelling van de voorzieningen op de balans.

De praktijk wijst uit dat de pensioenfondsen bij de rechtenstelsels prima met de wettelijke eis van gelijke behandeling om te kunnen gaan. Los van de sterftetafels die worden gehanteerd bij het vaststellen van de voorziening pensioenverplichtingen op de balans, worden sekseneutrale tarieven (ruilvoeten) gehanteerd voor de uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen en vice versa.

In het voorgaande is voornamelijk gesproken over uitruil van nabestaandenpensioen naar ouderdomspensioen, omdat die vorm van uitruil tot substantiële verschillen in uitkomsten voor mannen en vrouwen leidt als die zou geschieden op basis van sekseafhankelijke ruilvoeten. De verplichting tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen geldt op grond van artikel 2c PSW ook voor zaken als vervroeging, uitstel en hoog/laag constructies, en de omgekeerde uitruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen!32 De afkoop van kleine pensioenbedragen is geregeld in artikel 32 PSW en moet op grond van het zevende lid daarvan sekseneutraal geschieden. De gelijke behandeling kan voor wat betreft deze zaken op analoge wijze worden geregeld als bij de uitruil van nabestaandenpensioen, namelijk op basis van sekseneutrale tarieven die worden afgeleid van de mannen- en vrouwentarieven.

Op het gebruik van sekseneutrale sterftetafels wordt ingegaan in hoofdstuk 6.

31 Wel voor collectieve basisregelingen die door verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen worden uitgevoerd. Zie: artikel 8 lid 1 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. 32 Wij vragen hierbij aandacht voor de vraag of bij ruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen rekening gehouden mag worden met de leeftijd van de partner van de deelnemer. De prijs van nabestaandenpensioen is normaal gesproken afhankelijk van de leeftijd van zowel de verzekerde als de begunstigde (de partner). Als er géén onderscheid wordt gemaakt naar de leeftijd van de partner wordt een beroep op de solidariteit gedaan. Over de vraag of rekening gehouden mag worden met leeftijdsverschillen tussen mannen en vrouwen wordt verschillend gedacht. Wij menen dat de wetgeving op dit punt helderheid zou moeten scheppen. Voor literatuur hierover zie: mr. A.J. van de Griend, Korting groot leeftijdsverschil indirect discriminerend?, Pensioenmagazine, 2001/10 en de reacties hierop met naschrift van Prof. mr. J.E. Goldschmidt, alsmede de reactie van mr. M.C.J. Witteman in Pensioenmagazine, 2002/3.


54

4.3. Verzekeraars

Door verzekeraars worden tot nu toe vier wegen bewandeld voor de vaststelling van sekseneutrale ruilvoeten. De uitruilpraktijk wordt in bijlage 2 nader beschreven. De resultaten zijn verkregen op basis van een enquête onder verzekeraars in Nederland.

Methode 1: Ruilvoet wordt vastgesteld door de verzekeringnemer De eerste methode is dat in het pensioenreglement een ruilvoet wordt opgenomen die door de verzekeringnemer wordt vastgesteld, eventueel na advies van de verzekeraar. Overigens wordt deze mogelijkheid alleen aangeboden in een fondsconstructie, waarbij aan de onderneming een pensioenfonds verbonden is dat de regeling heeft herverzekerd bij een verzekeraar. De ruilvoet zou in zo'n situatie ergens tussen 5% en 25% kunnen liggen (zie de vorige paragraaf). Als nu op de pensioendatum een deelnemer besluit tot uitruil van zijn nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen, dan is de in het reglement vermelde ruilvoet van toepassing. Is de deelnemer een man dan zal dat in het algemeen tot vrijval in de voorziening leiden; gaat het om een vrouw, dan zal de voorziening te laag blijken te zijn en moet er geld bij. De verzekeraar brengt die extra lasten, of ze nu positief zijn of negatief, in rekening bij het fonds. De reden dat dit alleen in een fondsconstructie mogelijk is, is gelegen in de artikelen 7a en 9a PSW. Als de extra lasten pas aan een werkgever in rekening gebracht worden op de pensioendatum, is sprake van een door de genoemde PSW-bepalingen verboden vorm van uitstelfinanciering.

Methode 2: Portefeuillebrede ruilvoet
Een tweede methode is dat de verzekeraar op basis van zijn eigen totale verzekerdenbestand (de portefeuille) een ruilvoet vaststelt. Dit gebeurt vooral in het geval van rechtstreekse verzekeringen. Uit bijlage 2 blijkt dat de ruilvoeten per verzekeraar nogal verschillen. Levert uitruil van 70% nabestaandenpensioen bij maatschappij A 17,5% extra ouderdomspensioen op, bij maatschappij B is dat opgelopen tot 24,5%. Bij de vaststelling van de ruilvoeten heeft de verzekeraar dan niet alleen rekening gehouden met aantallen, maar ook met de hoogte van het pensioen en met de leeftijd. In dit geval maakt het dus voor de verzekeringnemer (de werkgever) in het kader van uitruil niet meer uit of hij mannen of vrouwen in dienst heeft. De werkgever betaalt bij rechtstreekse verzekeringen in de basis wel verschillende premies voor mannen en vrouwen, maar voor de uitruilmogelijkheid worden voor vrouwen geen aanvullende lasten in rekening gebracht. In deze situatie maakt het overigens -- net als bij de andere beschreven situaties -- voor de werkgever nog wel uit of hij mannen of vrouwen in dienst heeft, omdat hij aan de verzekeraar in de basis verschillende premies voor mannen en vrouwen moet betalen. De vraag die hier gesteld kan worden, is of dit de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het algemeen (arbeidsmarktpositie), dus los van de Wet, beïnvloedt. In hoofdstuk 10 wordt hieraan aandacht besteed.



---

Deze tweede methode impliceert dat een werkgever met alleen mannen in dienst een werkgever met alleen vrouwen in dienst subsidieert. Wie zo'n subsidie wil beperken, kan deze methode verfijnen, door de werkgever in te delen in een aantal categorieën met een eigen ruilvoet, gebaseerd op de m/v verhouding.33

Methode 3: Bestandsafhankelijke ruilvoet
De bij methode 2 genoemde verfijning kan nog verder worden doorgevoerd, door de ruilvoet vast te stellen op basis van de bestandssamenstelling van één specifieke verzekeringnemer.

Methode 4: Kortingen en opslagen op de premie Als de verzekeraar wil voorkomen dat "vrouwencontracten" worden gesubsidieerd door "mannencontracten", met andere woorden als solidariteit tussen verzekeringnemers op het vlak van verdeling over de seksen van het verzekerdenbestand als niet gewenst wordt ervaren, kan deze een vierde methode hanteren. Hierbij worden de werkgeverspremies die voor mannen en vrouwen gelden van opslagen en afslagen voorzien. Deze methode wordt door één van de geënquêteerde verzekeraars toegepast. Mannen bijvoorbeeld hebben actuarieel gezien "recht" op een sekseafhankelijke ruilvoet van 25%. Als ze dan maar 20% krijgen, kan de premie omlaag. Men veronderstelt vervolgens een deelname aan de uitruil van 20% voor mannen en rekent dan vervolgens de korting uit die mannen op het tarief krijgen. Voor vrouwen gaat men op dezelfde manier te werk. Alleen is daar sprake van een opslag op de premie. Vrouwen krijgen immers 20%, terwijl ze actuarieel- technisch gezien een sekseafhankelijke ruilvoet van 5% zouden moeten krijgen.

De opslag is gebaseerd op een door de verzekeraar veronderstelde uitruildeelname van bijvoorbeeld 90% voor vrouwen. Op deze wijze zal het voor de werkgever voor de uitruil uitmaken of hij vrouwen dan wel mannen in dienst heeft. Hij moet dan vooraf al betalen voor het feit dat vrouwen meer uitruilen en dat die uitruil tot extra lasten leidt. Bij deze methode neemt dus niet de verzekeraar het risico van uitruil, maar wordt dat verhaald op de werkgever. Overigens is ook deze methode binnen de Wet aanvaardbaar.

De meeste verzekeraars hanteren overigens de tweede methode, net zoals de pensioenfondsen dat doen. En dat is bijzonder, omdat het nieuw is dat verzekeraars geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen wat premies en uitkeringen betreft. En dat betekent dat zij in feite voor die uitruil een sekseneutraal tarief hanteren. Die tarieven zijn gebaseerd op het gemiddelde bestand van mannen en vrouwen van hun verzekeringnemers.

Alle hierboven beschreven methoden voldoen aan de Wet. De deelnemersbijdragen zijn voor mannen en vrouwen gelijk en ook in de uitkeringen is geen verschil. In dat kader heeft het voorschrijven van een sekseneutraal tarief binnen rechtenstelsels, eventueel gebaseerd op sekseneutrale sterftetafels, voor het bereiken van gelijke behandeling geen toegevoegde waarde.

33 Uit bijlage 2 blijkt dat 1 verzekeraar aparte ruilvoeten hanteert voor een aantal vast gedefinieerde bestandssamenstellingen, zoals bijvoorbeeld 15% tot 35% vrouwen. De ruilvoet is dan 13%. Bij een samenstelling van 65% tot 100% vrouwen is de ruilvoet 8%.


56

Mogelijk wel als men ook de werkgeversbijdrage voor mannen en vrouwen gelijk wil laten zijn. Maar dat is niet wettelijk vereist en ook niet nodig om binnen een rechtenstelsel gelijke uitkeringen te realiseren. Met de keuze voor de tweede methode die de meeste verzekeraars hebben gemaakt, geeft men wel aan dat een sekseneutrale ruilvoet technisch kan en dat het om administratieve redenen de voorkeur verdient34.

4.4. Het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen rechtenstelsels

Voor individuele waardeoverdrachten van pensioenen in de zin van artikel 32b PSW zijn wettelijke regels vastgesteld.35 De actuariële grondslagen (sterftetafels, rekenrente etc.) zijn nauwkeurig omschreven. Uitvoerders die afwijkende tarieven hanteren, nemen de baten/lasten hiervan voor eigen rekening (pensioenfondsen) of brengen die per waardeoverdracht in rekening bij de werkgever.36 Het lijkt dus allemaal goed te lopen. Op één punt loopt het volgens ons niet. En dat is wanneer de deelnemer overgaat van een regeling met ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op spaarbasis naar een regeling met alleen ouderdomspensioen (en nabestaandenpensioen op risicobasis). Volgens de thans geldende regels van waardeoverdracht bij wisseling van dienstbetrekking moet geslachtsafhankelijk worden omgerekend. Maar bij uitruil en bij waardeoverdracht waarop artikel 32ba PSW van toepassing is, moet het sekseneutraal en dat strijdt met elkaar.

Rekenvoorbeeld
Een vrouwelijke deelnemer verandert van baan en gaat van een pensioenregeling met ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op spaarbasis naar een pensioenregeling met alleen ouderdomspensioen. Stel dat zij haar pensioenrechten overdraagt en dan op grond van het standaardtarief van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht (gebaseerd op de GBV tafel) bij de overnemende pensioenuitvoerder 5% méér ouderdomspensioen krijgt dan bij de overdragende pensioenuitvoerder. Nu bereikt ze de reglementaire pensioenleeftijd en wil vervolgens weer nabestaandenpensioen inkopen. Maar dat moet dan volgens artikel 2c PSW sekseneutraal, dus dat kost haar zo'n 15 tot 20% van het ouderdomspensioen.

Had ze in de oude regeling 100 ouderdomspensioen en 70 nabestaandenpensioen, bij de overgang en de uitruil resulteert slechts: 92 ouderdomspensioen en 64 nabestaandenpensioen. Zou een man dat doen, dan resulteert 109 ouderdomspensioen en 76 euro nabestaandenpensioen. Op deze wijze wordt gelijke behandeling van mannen en vrouwen op macro niveau niet bereikt. We vragen ons dus wel af of de actuariële neutraliteit op basis van sekseafhankelijke sterftetafels zoals de wettelijke rekenregels die voorschrijven nog wel gehandhaafd kan blijven, in het licht van de wettelijke verplichting tot gelijke premies en gelijke uitkeringen. Gelijke uitkeringen binnen rechtenstelsels worden met de huidige rekenregels bij waardeoverdracht alleen bereikt op micro niveau.

34 Aldus de verzekeraars die wij om informatie hebben gevraagd. Zie ook bijlage 2. 35 Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht, als bedoeld in artikel 32b Pensioen- en spaarfondsenwet. Vindplaats o.a.: www.pensioenregelgeving.nl. 36 Zie artikel 11 van het in de vorige noot bedoelde besluit en de artikelsgewijze toelichting daarbij.


57

4.5. Concurrentie tussen pensioenuitvoerders

In de meeste gevallen is per pensioenuitvoerder sprake van een sekseneutrale ruilvoet. Daarbij is ook geconstateerd dat de ruilvoeten tussen de pensioenuitvoerders nogal verschillen. Dat kan consequenties hebben voor de pensioenuitvoerder, omdat ondernemingen (als ze tenminste niet verplicht aan een bedrijfstakregeling moeten deelnemen) vrij zijn in de keuze van de pensioenuitvoerder. Dat kan een eigen pensioenfonds zijn, maar ook een willekeurige verzekeraar.37 Het is dan niet onlogisch dat bij de keuze van de uitvoerder de hoogte van de ruilvoet, als die verschilt, medebepalend is. Op dit moment loopt dat allemaal nog niet zo'n vaart, omdat de percentages van de ruilvoeten niet algemeen bekend zijn en het vaak om langjarige collectieve contracten gaat waarbij het niet altijd even aantrekkelijk is om van pensioenuitvoerder te wisselen. In de toekomst zal het zeker gaan spelen38, omdat het verschil in uitruilpercentages tot ongeveer 10% kan oplopen. En die 10% hogere ruilvoet kost de onderneming geen extra premie. De verzekeraar met de hoogste ruilvoet heeft de meeste kans op succes in de markt. Het gevolg kan dan op den duur39 zijn dat die verzekeraar zijn ruilvoet naar beneden moet bijstellen omdat deze verzekeraar een relatief grotere instroom van vrouwen krijgt. Als vrouwen namelijk meer uitruilen dan mannen, dan hebben ook zij het meeste voordeel van een hogere ruilvoet. Als je niet uitruilt, levert een hogere ruilvoet niets op.
Vooral collectiviteiten met veel vrouwen zullen zich dus op maatschappijen met een hoge ruilvoet richten.40 Het evenwicht wordt daardoor vanzelf hersteld, hoewel dat door de bij pensioenverzekeringen gebruikelijke contractsduren van 5 of 10 jaar wel even kan duren.

Toelichting: bij verzekeraars met veel vrouwen in de portefeuille (met een daardoor relatief lage ruilvoet), zullen contracten met veel vrouwen verdwijnen naar verzekeraars met een hoge ruilvoet. Door het uittreden van relatief veel vrouwelijke verzekerden, kan de ruilvoet omhoog, zodat die verzekeraar aantrekkelijker wordt. De verzekeraars met een hogere ruilvoet, die contracten met relatief veel vrouwen zien toestromen, moeten hun ruilvoet verlagen. In zekere zin is het totale bestand van pensioenverzekerden in Nederland een communicerend vat. Concurrentie tussen verzekeraars leidt naar onze verwachting uiteindelijk tot ruilvoeten die landelijk gezien gelijk zijn.41

37 Die uiteraard wel moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, vierde lid, letter B, PSW. 38 Ter nuancering merken wij op dat de ruilvoet maar één factor is die meespeelt bij de keuze van een pensioenuitvoerder. Andere factoren zoals de winstdeling en de kwaliteit van de administratie zijn minstens zo belangrijk. De ruilvoet zal daarom naar verwachting zelden een doorslaggevende rol spelen bij de keuze van een pensioenuitvoerder.
39 Waarschijnlijk zal de actuaris van een verzekeraar met een hoge ruilvoet op het moment dat zich een substantiële collectiviteit aandient met erg veel vrouwen, meteen al aandringen op het offreren van een lagere ruilvoet.
40 Hetzelfde mag in theorie ook worden aangenomen voor collectiviteiten met veel alleenstaande mannen, zij het dat niet aannemelijk is dat dergelijke collectiviteiten in de praktijk veel voorkomen. 41 Blijkens de toelichting op het 'Besluit gelijke behandeling bij pensioenen' ziet de Pensioen- & Verzekeringskamer er op toe, dat de ruilvoet zodanig is berekend dat in redelijkheid mag worden verwacht dat collectieve actuariële gelijkwaardigheid zal zijn gewaarborgd. Het is dus niet de bedoeling dat een pensioenuitvoerder bij het vaststellen van de ruilvoet aanstuurt op het maken van winst of verlies. Met andere woorden, vaststelling van de ruilvoet mag niet worden aangegrepen om de eigen concurrentiepositie van de pensioenuitvoerder te verbeteren.


58

Verzekeraars met een hoge ruilvoet zouden overigens "vrouwencontracten" kunnen weigeren (er bestaat immers contractsvrijheid) om zodoende de ruilvoet hoog te kunnen houden. In dat geval wordt het evenwicht niet hersteld. Maar dan is de vraag waar "vrouwencontracten" dan terecht komen. Overal leidt het binnen de portefeuille brengen van een dergelijk contract tot een lagere ruilvoet, ook als die al relatief laag is. Zo'n weigering zou volgens ons volstrekt ongewenst zijn.

Wellicht kunnen verzekeraars de ruilvoeten door gezamenlijk onderzoek wat dichter bij elkaar brengen. De uitgangspunten en de wijze waarop de ruilvoeten worden bepaald, verschillen nogal per maatschappij. Een dergelijk onderzoek is vergelijkbaar met het onderzoek dat verzekeraars doen naar andere tariefsfactoren. Denk daarbij aan het collectief 93 (sterftetafel, ook wel CRC-93 genoemd) tarief dat door de meerderheid van de verzekeraars wordt gehanteerd. Op deze wijze kan worden voorkomen dat op grond van bestanden wordt geconcurreerd (hoewel dat volgens de theorie van de communicerende vaten, zoals die in de vorige alinea is beschreven, niet erg is).42 Nogmaals, dit concurrentieaspect speelt volgens onze waarnemingen in de markt niet, maar het kan in de toekomst een rol gaan spelen.

4.6. Conclusies

Pensioenfondsen blijken in de praktijk geen moeite te hebben met het realiseren van gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen, ook al wordt de voorziening pensioenverplichtingen berekend op basis van sekseafhankelijke sterftetafels. Verzekeraars hebben voor de implementatie van artikel 2b PSW verschillende methoden ontwikkeld, welke allen aan de Wet voldoen.
Het wettelijk recht op waardeoverdracht geschiedt op basis van wettelijke rekenregels die uitgaan van sekseafhankelijke sterftetafels. Dit kan voor werknemers die door een externe waardeoverdracht wisselen van typen pensioenregelingen43 leiden tot een verslechtering van de pensioenpositie. Daarom vragen wij ons af of de huidige sekseafhankelijke wettelijke rekenregels nog wel kunnen worden gehandhaafd. Het bestaan van verschillende ruilvoeten bij verschillende verzekeraars leidt naar onze mening niet tot concurrentievervalsing. Dit komt in de eerste plaats omdat de ruilvoet niet doorslaggevend zal zijn bij de keuze voor een pensioenuitvoerder, andere factoren zijn naar verwachting belangrijker. In de tweede plaats zullen bewegingen in de markt die wel te maken hebben met het bestaan verschillende ruilvoeten leiden tot het naar elkaar toegroeien van ruilvoeten.
Sekseneutrale tarieven voor de inkoop van pensioen in een rechtenstelsel zijn niet nodig voor het realiseren van gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen.

42Er dient dan nagegaan te worden of dat kan leiden tot prijsafspraken die in strijd zijn met de Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet). 43 Van regelingen met ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen waarbij het nabestaandenpensioen sekseneutraal kan worden ingeruild voor ouderdomspensioen naar regelingen met alleen ouderdomspensioen waarbij dat ouderdomspensioen sekseneutraal kan worden ingeruild voor een ouderdomspensioen gecombineerd met nabestaandenpensioen.


59

5. Gelijkheid binnen premiestelsels

5.1. Inleiding

Bij premiestelsels wordt jaarlijks een premie gestort, die vervolgens wordt belegd. Door toevoeging van de beleggingsopbrengsten aan de premies en eventueel onder onttrekking van een risicopremies voor een verzekering voor overlijden of arbeidsongeschiktheid vóór de pensioendatum, ontstaat op de pensioendatum een kapitaal. Dat kapitaal wordt vervolgens gebruikt om pensioen in te kopen. Daarbij heeft men de vrijheid om te kiezen voor alleen ouderdomspensioen of een combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Toezeggingen die alleen nabestaandenpensioen betreffen, zijn in principe ook mogelijk, maar komen weinig voor.

Hoe gaat men nu en straks in het kader van gelijke behandeling met deze regelingen om? In artikel 12c van de WGB, dat op 1 januari 2005 in werking zal treden, zijn twee opties opgenomen:

Optie (a): Gelijke uitkeringsgarantie
De omvang van het pensioen wordt voor mannen en vrouwen gelijk getrokken; dit is de gelijke uitkeringsgarantie: gelijke werkgeversbijdragen, sekseneutraal inkooptarief.

Optie (b): Gedifferentieerde werkgeversbijdrage De geldelijke bijdrage van de werkgever wordt zodanig vastgesteld dat naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling, de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk uitkomen (ongelijke werkgeversbijdragen, sekseafhankelijk inkooptarief).

In de volgende paragrafen wordt besproken hoe pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen met de twee geboden opties kunnen omgaan.

Overigens is het bij optie (a) nog denkbaar dat het inkooptarief sekseafhankelijk is en dat feitelijk bij pensioeningang geconstateerde nadelige verschillen in de uitkeringshoogte worden gecompenseerd door een extra bijdragebetaling door de werkgever bij pensioeningang. Zo zou een lager ouderdomspensioen voor een vrouw dan voor een man kunnen worden gecompenseerd. Maar dit is in strijd met de artikelen 7a en 9a PSW, die een gelijkmatige opbouw en financiering (en wel op basis van kapitaaldekking) van pensioenaanspraken vereisen. Als de werkgever pas bij pensioeningang (met het risico dat de werkgever dan niet meer bestaat) mag bijbetalen om gelijke uitkeringen te realiseren, wordt niet aan die vereisten voldaan. Daarom is deze mogelijkheid niet verder uitgewerkt.


60

5.2. Pensioenfondsen en premiestelsels

5.2.1.Optie (a): Gelijke uitkeringsgarantie

Bij pensioenfondsen is ook voor het werkgeversdeel volgens onze waarneming bijna altijd sprake van gelijke premies voor mannen en vrouwen, ook bij door pensioenfondsen uitgevoerde regelingen op basis van het premiestelsel. Meestal gaat het om een percentage van een pensioengrondslag, dat afhankelijk is van de leeftijd van de deelnemer. Dat betekent dus dat voor zowel de man als de vrouw hetzelfde percentage van die grondslag wordt belegd. Dat betekent dat op de pensioendatum voor beiden precies hetzelfde kapitaal aanwezig is (als de effecten van het ontrekken van premies voor risicodekking tijdens de opbouwfase en verschillen in de gemaakte beleggingskeuzes buiten beschouwing worden gelaten). Dat kapitaal moet worden omgezet in pensioen. Nu gebeurt dat nog op basis van een sekseafhankelijk inkooptarief44, maar vanaf 1 januari 2005 geldt dat er een voor de man en de vrouw gelijke uitkering moet zijn. Dit kan alleen als er een uniform tarief voor de inkoop van pensioen wordt vastgesteld, dat voor zowel mannen als vrouwen geldt. Dat tarief kan worden bepaald op basis van een sekseneutrale sterftetafel. Als er geen sekseneutrale sterftetafels zijn, kan het tarief worden bepaald op de manier als hieronder bepaald. Het betreft een globale methode, zoals die ook gebruikt wordt bij de vaststelling van de uniforme ruilvoet conform het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen.

Vaststelling van tarief voor ouderdomspensioen met nabestaandenpensioen In deze situatie omvat de premiestaffel elementen voor financiering op de pensioendatum van ouderdomspensioen én voor de financiering van nabestaandenpensioen. Er wordt hier uitgegaan van een pensioentoezegging waarbij de deelnemer op de pensioendatum kan kiezen of hij ofwel alleen ouderdomspensioen inkoopt, ofwel een ouderdomspensioen gecombineerd met een nabestaandenpensioen. Bij een dergelijke toezegging is een sekseneutraal combinatietarief benodigd voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en een tarief voor alleen ouderdomspensioen.45 Voor de vaststelling daarvan moet een veronderstelling worden gebruikt met betrekking tot de percentages vrouwen en de hoeveelheid mannen die met het opgebouwde kapitaal op de pensioendatum pensioen zullen inkopen (die percentages zullen dan gewogen naar het kapitaal moeten zijn). Bovendien moet een veronderstelling worden gebruikt met betrekking tot de pensioenvormen die daadwerkelijk worden ingekocht.

44 Wij hebben een inventarisatie onder onze cliënten uitgevoerd, waaruit bleek dat vier pensioenfondsen nu al sekseneutrale tarieven voor de inkoop van pensioen hanteren. Twee daarvan baseren zich daarbij op de tarieven voor mannen, één gaat uit van een 50/50% verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en één kijkt naar de samenstelling van het eigen deelnemersbestand. 45 Of nu wordt gekozen voor een combinatie met nabestaandenpensioen of alleen ouderdomspensioen, de in te kopen uitkeringen mogen in geval van een gelijke uitkeringsgarantie in de zin van artikel 12c WGB niet verschillen. Artikel 4 van het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen, dat handelt over de hier bedoelde toezeggingen waarbij geen specifieke pensioensoorten zijn toegezegd, is namelijk volgens de tekst en de toelichting alléén van toepassing op de in artikel 12c, tweede lid, letter b, omschreven methode van de gedifferentieerde werkgeversbijdrage. Zie ook noot nr. 45.


61

Wordt alleen ouderdomspensioen ingekocht of een combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen? Bij dat laatste moet ook worden gewogen naar grootte van het kapitaal. In het begin zal van voorzichtige schattingen worden uitgegaan, omdat men immers antiselectie zal willen voorkomen. Antiselectie doet zich voor indien een deelnemer berekenend en geheel in eigen belang keuzes maakt die nadelig zijn voor het collectief, zodat de veronderstellingen die het pensioenfonds bij de vaststelling van het tarief heeft gehanteerd niet juist zijn. Een gevolg van voorzichtigheid is een voorzichtig, dus hoger, tarief.

Met een voorbeeld werken we de inkoop van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen of alleen ouderdomspensioen wat verder uit.

Voorbeeld
Het kopen van 1 ouderdomspensioen voor mannen kost op basis van een sekseafhankelijk tarief 11 en voor vrouwen 13. Stel verder dat het kopen van de combinatie 1 ouderdomspensioen en 0,70 nabestaandenpensioen 14 kost voor zowel mannen als voor vrouwen (zie ook bijlage 1). Dan hebben we voor die gecombineerde dekking niet zoveel problemen, omdat de getallen ongeveer gelijk zijn. Er zal een tarief van 14 kunnen worden gekozen. Bij de inkoop van alleen ouderdomspensioen wordt het een stuk lastiger. Het uniforme tarief zal tussen 11 en 13 moeten liggen, dus boven het sekseafhankelijke tarief voor mannen en onder dat voor vrouwen. Calculerende vrouwen zullen naar verwachting alleen ouderdomspensioen kopen en vervolgens een nabestaandenpensioen individueel in de derde pijler verzekeren. Daar gelden immers geen sekseneutrale tarieven. Je zou dus kunnen veronderstellen dat alle vrouwen voor alleen ouderdomspensioen kiezen. Bij de mannen zou 20% voor alleen ouderdomspensioen kiezen, wat net zoals bij de uitruil naar onze mening een redelijke schatting is. Als de deelnemers (gewogen naar kapitaal) nu voor 70% uit mannen bestaan en voor 30% uit vrouwen, dan resulteert na enig cijferwerk een tarief van 12,36. Wijzigen de omstandigheden in de loop van de tijd, dan moeten de tarieven worden aangepast.

In de pensioentoezegging wordt bepaald welke pensioenen worden ingekocht Het resultaat van deze methode kan ook anders worden bereikt, namelijk door iets in de pensioentoezegging te veranderen. In de pensioenregeling wordt dan verplicht gesteld dat alle deelnemers met het kapitaal een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen ter grootte van 70% van dat ouderdomspensioen moeten inkopen. Voor deze combinatie wordt een sekseneutraal tarief gehanteerd, conform het vorenstaande, van 14 per 1 ouderdomspensioen met 70% nabestaandenpensioen. Vervolgens wordt, zoals in een rechtenstelsel, de mogelijkheid geboden het nabestaandenpensioen sekseneutraal uit te ruilen voor ouderdomspensioen. De ruilvoet wordt dan conform het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen berekend, dus rekening houdend met de risico's van antiselectie, zoals beschreven in het voorbeeld.


62

Afzonderlijke sekseneutrale tarieven voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen Als in de pensioentoezegging geen specifieke pensioensoorten worden toegezegd, kan er voor worden gekozen om afzonderlijke sekseneutrale tarieven voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen te berekenen, waarbij ook weer veronderstellingen met betrekking tot de (gewogen) percentages vrouwen en de hoeveelheid mannen die met het opgebouwde kapitaal op de pensioendatum pensioen zullen inkopen. Dit komt op hetzelfde neer als de vaststelling van het combinatietarief in het bovenstaande voorbeeld.

5.2.2.Optie (b): Gedifferentieerde werkgeversbijdrage

Deze methode hebben wij bij pensioenfondsen niet aangetroffen. Vanaf 2005 zouden pensioenfondsen kunnen overwegen om deze methode te gebruiken. Wij behandelen de techniek van deze optie in paragraaf 5.3.2..

Wij volstaan hier met de opmerking dat een dergelijke regeling niet als collectieve basisregeling uitgevoerd kan worden door een bedrijfstakpensioenfonds, waaraan de deelname verplicht is gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Artikel 8 van die wet bepaalt namelijk dat de door of voor de deelnemers verschuldigde bijdrage voor alle deelnemers gelijk moet zijn of een voor alle deelnemers gelijk percentage van het loon of de pensioengrondslag moet zijn. Sekseafhankelijke werkgeversbijdragen zijn dus niet toegestaan. Gedifferentieerde werkgeversbijdragen zouden bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen dan ook alleen gevolgd kunnen worden bij vrijwillige voorzieningen, voor zover er geen sprake is van een uitsluitend door werknemers betaalde voorziening. Hiervan is zelden sprake, zodat voor vrijwillige voorzieningen dus alleen de gelijke uitkeringsgarantie bruikbaar is. Bij niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen kan deze methode overigens wel worden toegepast.

5.3. Verzekeraars en premiestelsels

Vooraf merken wij op dat verzekeringsmaatschappijen vanaf 1 januari 2005, naast sekseafhankelijke tarieven, sekseneutrale tarieven moeten kunnen aanbieden. De keuze om óf de methode van de gelijke uitkeringsgarantie, óf de methode van de gedifferentieerde werkgeversbijdrage te hanteren ligt immers bij de degenen die de pensioentoezegging vormgeven, de sociale partners. Die keuze voor het type product ligt dus niet bij de verzekeraar zelf (de keuze van het aangeboden tarief per producttype natuurlijk wel). De verzekeraar kan er natuurlijk zelf wel voor kiezen om alleen producten gebaseerd op de methode van letter b aan te bieden, maar daarmee zou hij alle verzekeringnemers aan zijn neus voorbij zien gaan die een toezegging gebaseerd op optie (a) wensen uit te voeren. Met andere woorden, voor de uitvoering van de Wet door verzekeraars zijn altijd producten op basis van sekseneutrale tarieven nodig.


63

5.3.1 Optie (a): Gelijke uitkeringsgarantie

Hoe moeten verzekeraars nu met deze beschikbare premies omgaan? Als verzekeraars bij de omzetting van het kapitaal in pensioen maar een sekseneutraal tarief (gelijke uitkeringsgarantie) voor alle deelnemers hanteren, wordt voldaan aan de Wet. Zijn de feitelijke verzekeringstechnische kosten hoger, omdat het een vrouwelijke deelnemer betreft, dan kan de verzekeraar die meerkosten bij de werkgever in rekening brengen.46 Voor mannen geldt dan een korting (in het geval van alleen ouderdomspensioen). Wij weten niet precies hoe verzekeraars dat zullen oplossen, maar zij zullen moeten komen met een sekseneutraal tarief voor omzetting van kapitaal in pensioen. Dat kan men doen aan de hand van het verzekerdenbestand in de tweede pijler van die verzekeraar of van het bestand per individuele werkgever. Bij dat laatste zullen verzekeraars naar onze verwachting wel een minimale bestandsgrootte eisen, omdat kleinere bestanden te snel van samenstelling kunnen veranderen (zie ook hoofdstuk 2). Het samenstellen van het sekseneutrale tarief kunnen verzekeraars op dezelfde manier doen als voor de pensioenfondsen is omschreven. Als dat sekseneutrale tarief er dan eenmaal is, zijn er nog twee mogelijkheden.

Variant 1: geen verrekening met de werkgever
Gezien de keuze die bij uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen wordt gemaakt, geven wij deze methode de meeste kans. Immers, ook bij uitruil verrekent de verzekeraar veelal niet met de werkgever. Het is ook een methode waarbij het ook voor de werkgever niet uitmaakt of hij mannen dan wel vrouwen in dienst heeft of neemt.

Variant 2: wél verrekening met de werkgever
Dit houdt in dat het verschil tussen de feitelijke kosten van het ingekochte pensioen (dat wil zeggen de kosten van dat pensioen als op basis van een sekseafhankelijk tarief zou worden ingekocht) en het aanwezige kapitaal op de pensioendatum wordt verrekend met de werkgever. Zoals in de inleidende paragraaf van dit hoofdstuk is opgemerkt, is deze verrekening met de werkgever in strijd met de artikelen 7a en 9a (Regelen verzekeringsovereenkomsten) PSW. Immers, als de werkgever op de pensioendatum niet meer bestaat, kan de verzekeraar niet verrekenen. Dat zou betekenen dat op de pensioendatum al een voorziening gevormd moet zijn bij de verzekeraar. Wij merken daarbij op dat wanneer alleen ouderdomspensioen wordt toegezegd er voor vrouwen een voorziening moet worden gevormd en dat er voor mannen wat kan vrijvallen.Voor het nabestaandenpensioen is dat net andersom. Wordt de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen verzekerd, dan zal de extra voorziening ongeveer nihil zijn. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke methode leidt tot een administratieve verzwaring. Deze methode betekent overigens, omdat de werkgever zo'n voorziening zal moeten financieren gedurende het deelnemerschap, dat als alleen ouderdomspensioen wordt toegezegd de werkgeversbijdrage voor vrouwen in feite hoger is dan voor mannen. Volgens de letterlijke tekst van artikel 12c, tweede lid, aanhef en sub a, WGB, lijkt deze methode mogelijk, omdat de omvang van de geldelijke bijdrage van de werkgever ook in geval van een gelijke uitkeringsgarantie niet voor mannen en vrouwen gelijk behoeft te zijn.

46 Omdat aan de eerder genoemde artikelen 7a PSW en 9a (Regelen verzekeringsovereenkomsten) PSW moeten worden voldaan, is het niet moegelijk dit pas op de pensioendatum te doen.


64

De methode is volgens ons onlogisch en moeilijk verkoopbaar, omdat bij een sekseneutraal tarief voor de inkoop een verschillende werkgeversbijdrage voor mannen en vrouwen simpelweg niet te rechtvaardigen is. Enerzijds wordt immers gezegd dat de prijs voor pensioeninkoop voor mannen en vrouwen gelijk is en anderzijds zou tóch een andere bijdrage worden betaald. Dat betekent dat de bedoelde voorziening voor zowel mannen als vrouwen getroffen moet worden. Het principiële verschil met variant 1 is dan gering.

Welke variant heeft de voorkeur?
Variant 1 verdient naar onze mening de voorkeur. De methode sluit ook aan bij de methode die door vrijwel alle uitvoerders bij uitruil wordt gebruikt. Variant 2 kan volgens de actuariële theorie wel, maar is ingewikkeld uit te voeren en komt niet overeen met de bedoeling van de wet.

Impact van de Wet niet groter dan bij rechtenstelsels Zonder rekening te houden met het hierna te behandelen pensioenshoppen, is het mogelijk om bij premiestelsels op dezelfde wijze met de Wet om te gaan als bij rechtenstelsels. Volgens ons is ook de impact bij premiestelsels niet groter dan bij rechtenstelsels. Bij rechtenstelsels hebben vrouwen actuarieel gezien "recht" op 5% extra ouderdomspensioen als ze op basis van een sekseafhankelijke ruilvoet het nabestaandenpensioen zouden inleveren. Als ze nu in werkelijkheid 10% extra krijgen (ruilvoet mede gebaseerd op verwacht uitruilgedrag van mannen en vrouwen), dan hebben ze 5% méér ouderdomspensioen dan volgens het sekseafhankelijke tarief het geval zou zijn. Bij premiestelsels gaat het eveneens om 5% méér ouderdomspensioen (zie het voorbeeld in paragraaf 5.2.1.). Namelijk het verschil tussen het vrouwentarief van 13 en het combinatietarief van 12,36.

5.3.2.Optie (b): gedifferentieerde werkgeversbijdrage

Deze methode is tot op heden nog niet door ons aangetroffen bij verzekeraars. Dat is logisch, omdat de gangbare opvatting tot de totstandkoming van de Wet was dat bij beschikbare premieregelingen mannen en vrouwen gelijk behandeld kunnen worden door de bijdrage voor mannen en vrouwen gelijk te stellen. Vanaf 2005 zal deze optie gevolgd kunnen worden om aan de Wet te voldoen.

Als we weten dat vrouwen qua ouderdomspensioen duurder zijn dan mannen, dan zou de werkgever aan vrouwen een wat hogere premie ter beschikking kunnen stellen (alleen voor het werkgeversdeel). Dan heeft de vrouw een hoger kapitaal dan de man en zou met sekseafhankelijke tarieven weer een gelijk recht kunnen worden ingekocht.47 En daar gaat het in de Wet om.

47 Dit systeem hebben we nog niet in de praktijk aangetroffen, omdat verzekeraars nog niet vooruitlopen op artikel 12c, tweede lid, WGB. In de praktijk zijn de werkgeversbijdragen voor mannen en vrouwen gelijk en gelden sekseafhankelijke tarieven.


65

Dit systeem werkt volgens ons niet als de vrouw kan kiezen voor de inkoop ­op basis van sekseafhankelijke tarieven- van de combinatie van ouderdoms- en nabestaandenpensioen, waardoor zij weer een hoger recht krijgt dan de man en wel omdat de tarieven voor de combinatie ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen ongeveer gelijk zijn voor mannen en vrouwen. En zo'n hoger recht is weer niet de bedoeling van de Wet,48 omdat de pensioenuitkeringen voor mannen en vrouwen gelijk moeten zijn.

Met een rekenvoorbeeld lichten we dit toe.

Rekenvoorbeeld
Een man en een vrouw hebben beide gespaard voor alleen ouderdomspensioen. De werkgever heeft voor de vrouw meer premie betaald dan voor de man, omdat het ouderdomspensioen voor een vrouw duurder is dan voor een man.

Uit het voorbeeld in de vorige paragraaf blijkt dat het kapitaal op de pensioendatum voor 1 ouderdomspensioen voor een man gelijk is aan 11 en voor een vrouw 13. Kopen nu zowel de man als de vrouw voor deze kapitalen een ouderdomspensioen in combinatie met een nabestaandenpensioen, dan moet het uniforme tarief van 14 voor 1 ouderdomspensioen in combinatie met 0,70 worden toegepast. Dat leidt voor de man tot een ouderdomspensioen van 11 / 14 = 0,79 (met 0,55 nabestaandenpensioen). De vrouw krijgt 13 / 14 = 0,93 ouderdomspensioen en 0,65 nabestaandenpensioen.

Wij merken hierbij evenwel het volgende op. Volgens artikel 12c, tweede lid, letter b, van de WGB mag de werkgeversbijdrage voor mannen en vrouwen verschillen, teneinde naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling, de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk te trekken. Met andere woorden, er moet aangetoond kunnen worden dat de verschillende bijdrage voor mannen en vrouwen wordt gerechtvaardigd door de naar verwachting voor de inkoop gehanteerde tarieven, op basis waarvan het ingekochte pensioen voor mannen en vrouwen gelijk zal zijn. Als van te voren uitdrukkelijk wordt bepaald dat ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen worden ingekocht, moeten dus of afzonderlijke bijdragestaffels voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen worden berekend, of moet kunnen worden aangetoond dat de bijdragestaffel een saldo is van afzonderlijke staffels voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Als daarentegen niet vóóraf uitdrukkelijk wordt bepaald welke pensioensoort de betrokkene zal inkopen, is die rechtvaardiging eigenlijk niet goed te maken.

48 Wij bedoelen hier de geest van de wet, te weten de bedoeling om gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen te bereiken. Op grond van het op basis van artikel 12c, vijfde lid, van de WGB, vastgestelde artikel 4 van het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen, moet indien door de werkgever niet uitdrukkelijk een bepaald soort pensioen is toegezegd de geldelijke bijdrage zodanig worden vastgesteld dat, ervan uitgaande dat slechts ouderdomspensioen is toegezegd, het in te kopen pensioen naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling van die bijdrage voor mannen en vrouwen gelijk is. De wetgever laat het derhalve toe dat als er niet alleen ouderdomspensioen wordt ingekocht, de uitkeringen voor mannen en vrouwen gegeven de sekseafhankelijke tarieven ongelijk worden. De wet schrijft namelijk niet voor (omdat zij de ongespecificeerde toezeggingen niet wil verbieden) dat ook daadwerkelijk ouderdomspensioen moet worden ingekocht. Als dat wel het geval zou zijn, zou gelijke behandeling wel bereikt worden. Op een omzetting van dat ouderdomspensioen in een ouderdomspensioen met nabestaandenpensioen is namelijk artikel 2c PSW van toepassing.



---

Dat zou naar onze mening betekenen dat om de methode van de gedifferentieerde werkgeversbijdrage te kunnen gebruiken juist wel vóóraf moet vaststaan welk pensioen de betrokkene zal inkopen, als tenminste het uitgangspunt wordt gevolgd dat de pensioenuitkeringen voor mannen en vrouwen gelijk moeten zijn ongeacht de ingekochte pensioensoort.49
Als verplicht ouderdomspensioen met nabestaandenpensioen wordt ingekocht, dan kan aan artikel 2b PSW worden voldaan door de vaststelling van een sekseneutrale ruilvoet. Als verplicht ouderdomspensioen wordt ingekocht, kan vervolgens de mogelijkheid van gedeeltelijke ruil voor nabestaandenpensioen worden geboden door op basis van artikel 2c PSW een sekseneutrale ruilvoet te bepalen.50 Met andere woorden, de situatie uit het rekenvoorbeeld hierboven is naar onze mening in strijd met de geest van de Wet. Ook als de methode van de gedifferentieerde werkgeversbijdrage wordt gebruikt is een sekseneutraal tarief (ruilvoet) nodig, en wel voor de ruil in de zin van artikel 2b of artikel 2c PSW.
Om een dergelijk tarief te bepalen is geen sekseneutrale sterftetafel nodig.

5.4. Risicodekking binnen premiestelsels

Bij premiestelsels wordt vaak ook nog risicodekking toegepast voor het risico van overlijden51 vóór de pensioendatum. Daarvoor is een premie nodig. Er wordt verschillend met die premieheffing omgegaan.

Eerste methode: risicopremie voor rekening van de werkgever Bij de eerste methode komt de risicopremie voor die verzekering voor rekening van de werkgever. Dat gaat dan goed omdat de deelnemers eenzelfde premie betalen en op de pensioendatum de kapitalen voor mannen en vrouwen gelijk zijn. Omdat de risicopremie die de werkgever betaalt is afgestemd op het verkrijgen van een nabestaandenpensioen dat voor mannen en vrouwen gelijk is, wordt aan de voorwaarde van gelijke uitkeringen voldaan.

49 Uit de vorige noot blijkt dat dit uitgangspunt volgens artikel 4 van het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen niet gevolgd hoeft te worden. De toezegging is dan weliswaar onbepaald, maar de werkgeversbijdrage moet worden vastgesteld alsof alléén ouderdomspensioen wordt ingekocht. Als de toegezegde premiestaffel echter feitelijk mede voor de financiering van nabestaandenpensioen is bedoeld (en dat is het geval als de bijdragen boven de door de maximale bijdragen voor alleen ouderdomspensioen liggen als bedoeld in het besluit van 4 november 2000, nr. RTB2000-969M), zal bij de fiscale toetsing van de staffel moeten worden aangetoond dat bij de inkoop van ouderdomspensioen gecombineerd met nabestaandenpensioen er geen bovenmatige uitkomsten ontstaan. De "12c"-toets en de fiscale toets sluiten dus niet op elkaar aan.
50 Dat wil zeggen, als in plaats van 1 ouderdomspensioen gekozen wordt voor een lager ouderdomspensioen in combinatie met nabestaandenpensioen, dan wordt het ouderdomspensioen X% lager voor zowel de man als de vrouw.
NB. Volgens de fiscale rekenregels voor de vaststelling van premiestaffels mag bij de toezegging van alleen ouderdomspensioen de bijdrage niet hoger zijn dan de maximale bijdrage voor ouderdomspensioen. Het is voor de fiscale toetsing niet mogelijk om, als uitdrukkelijk ouderdomspensioen moet worden ingekocht, een hogere bijdrage te rechtvaardigen door te wijzen op de mogelijkheid van uitruil op basis van artikel 2c PSW. Het is vanuit dat oogpunt gunstiger om de verplichte inkoop van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen voor te schrijven en uitruil conform artikel 2b PSW mogelijk te maken. 51 Er worden ook vaak risicopremies afgehaakt voor de verzekering van premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid en voor arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze zijn sekseneutraal, waardoor op dat punt geen probleem op het gebied van gelijke behandeling ontstaat.


67

Tweede methode: risicopremie ontrekken aan het gevormde kapitaal Een tweede methode is dat de risicopremie van het op basis van de werkgeversbijdrage gevormde kapitaal wordt afgehaakt. De praktijk tot nu toe is dat deze afhaking van risicopremies niet sekseneutraal plaats vindt, waardoor niet meer conform de Wet kan worden gehandeld. Door deze manier van doen zijn de kapitalen voor mannen en vrouwen op de pensioendatum niet meer gelijk en kunnen er dus ook geen gelijke uitkeringen ontstaan.

De eerste methode is toegestaan, de tweede methode alleen als ook voor die risicoverzekering sekseneutrale tarieven worden gebruikt. Overigens merken wij op dat de PVK zich op het standpunt stelt dat de tweede methode niet in overeenstemming is met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, als afhaking van de risicopremies niet sekseneutraal geschiedt.52

5.5. Pensioenshoppen

In veel pensioenregelingen op basis van het premiestelsel bestaat de mogelijkheid (in tegenstelling tot rechtenstelsels) om op de pensioendatum met het beschikbare kapitaal te gaan shoppen, voorzover dit in de verzekeringspolis en/of het pensioenreglement is toegestaan. Soms is shoppen zelfs verplicht, omdat de pensioenuitvoerder alleen in de opbouwfase de risico's wenst te dekken en niet in de uitkeringsfase. Dit zien wij in de praktijk zowel voor de regelingen bij pensioenfondsen als bij verzekeraars. De deelnemer kan op individuele basis gaan shoppen. Dat is dus anders dan bij uitruil, waar de verzekeringnemer (de werkgever) alleen collectief vooraf bij het sluiten of bij afloop van het contract onder de uitvoerders kan gaan shoppen. Bij premiestelsels zal de deelnemer ongetwijfeld op zoek gaan naar de uitvoerder bij welke deze het hoogste pensioen krijgt.

Pensioenshoppen kan bij regelingen op basis van een gelijke uitkeringsgarantie worden toegestaan, zij het dat als voorwaarde geldt dat dit alleen kan naar verzekeraars die sekseneutrale tarieven aanbieden.53
Bij de parlementaire behandeling van de Wet is aangegeven dat pensioenshoppen geen probleem is bij regelingen op basis van een gedifferentieerde werkgeversbijdrage.54

52 Zulks heeft de PVK bij brief van 13 maart 2002 aan ons bevestigd. 53 Zie EK, 200/2001, 26 711, nr. 14a, p. 10. In EK, 200/2001, 26 711, nr. 14c, p. 6 wordt gesteld dat de pensioenuitvoerder bij wie wordt ingekocht zich bij zijn offerte zal moeten baseren op de sterftetafel van de pensioenuitvoerder waar is opgebouwd. Het is ons niet duidelijk waarop deze stelling is gebaseerd. Immers, wanneer het sekseneutrale tarief van de twee betrokken verzekeraars verschilt, bijvoorbeeld door het gebruik van verschillende sterftetafels, is de uitkering voor mannen en vrouwen nog steeds gegarandeerd gelijk. Wij gaan er daarom hier vanuit dat shoppen is toegestaan naar pensioenuitvoerders die een (eigen) sekseneutraal tarief aanbieden. Op pagina 7 van laatstgenoemd kamerstuk wordt overigens bij de beantwoording van vragen van de PvdA-fractie van deze opvatting uitgegaan. De controle of een in een concreet geval aangeboden tarief inderdaad sekseneutraal is, is moeilijk. Het verdient daarom aanbeveling om aangaande de wijze waarop het sekseneutrale tarief tot stand is gekomen transparantie voor te schrijven. 54 EK, 200/2001, 26 711, nr. 14a, p. 9. De pensioenuitvoerder waarbij wordt ingekocht gebruikt in dit geval sekseafhankelijke tarieven.


68

Shoppen is alleen mogelijk binnen pijler 2, een deelnemer kan dus geen pensioenmiddelen overbrengen van pijler 2 naar pijler 3. Dit volgt uit de PSW. De uitvoerders binnen pijler 2 moeten allemaal een sekseneutraal tarief voor inkoop van pensioen kennen en ook gebruiken, ook als het om te zetten kapitaal door shoppen van buiten komt (zie ook paragraaf 5.3). Doet men dat niet en wordt een sekseafhankelijk tarief gebruikt voor een kapitaal afkomstig uit een regeling met een gelijke uitkeringsgarantie dan is het onmogelijk om én de Wet uit te voeren én pensioenshoppen toe te staan. In zo'n geval zouden er namelijk tussen mannen en vrouwen door shoppen weer verschillende rechten ontstaan, bij gelijke kapitalen.

Dat er ook verschillen kunnen ontstaan omdat de man bij uitvoerder A shopt en de vrouw bij uitvoerder B is niet relevant55. Waar het om gaat is dat bij shoppen bij dezelfde verzekeraar bij gelijke kapitalen door mannen en vrouwen dezelfde rechten moeten worden verkregen. En dat vereist nu eenmaal een uniform sekseneutraal tarief. Dat betekent dat verzekeraars die shoppers vanuit een premiestelsel, gebaseerd op een gelijke uitkeringsgarantie, geen sekseneutraal tarief willen bieden (wat mag, gezien de in Nederland geldende contractsvrijheid), buiten de boot vallen.

Bij pensioenshoppen is artikel 32ba PSW van toepassing. Artikel 32ba betreft een uitzondering op het algemene afkoopverbod van artikel 32 PSW. Wij zijn van mening dat de overdragende pensioenuitvoerder zich er, voordat hij tot afkoop overgaat, van moet vergewissen of voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 32ba PSW, dus dat ingeval van een gelijke uitkeringsinstantie daadwerkelijk een sekseneutraal tarief wordt aangeboden.

5.6. Het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen premiestelsels

Bij gebruikmaking van het recht op waardeoverdracht in de huidige vorm kan het gebeuren dat het uitgangspunt van de Wet, het bereiken van gelijke behandeling van mannen en vrouwen alleen op micro niveau wordt gerealiseerd. Stel dat een werkgever het systeem hanteert van gedifferentieerde werkgeversbijdragen (en dat dit leidt tot hogere bijdragen voor vrouwen). Een vrouwelijke werknemer wisselt van dienstbetrekking en draagt over naar een werkgever die een gelijke uitkeringengarantie toepast. Deze vrouwelijke deelnemer wordt overgecompenseerd, terwijl een vrouw die de omgekeerde overdracht doet de gelijke behandeling misloopt terzake van haar overgedragen pensioenaanspraken! Voor mannen treedt in dit voorbeeld een spiegelbeeldig effect op. Ook bij de overgang van een premiestelsel naar een rechtenstelsel kan de gelijke behandeling op macro niveau in het gedrang komen. Het bovenstaande wordt hieronder geïllustreerd met drie rekenvoorbeelden.

55 EK, 200/2001, 26 711, nr. 14c, p. 7.


69

Rekenvoorbeeld 1
Een vrouw neemt deel aan een pensioenregeling op basis van een premiestelsel, met gedifferentieerde werkgeversbijdragen. De vrouw wisselt van werkgever en neemt haar kapitaal van 13, waarvoor zij bij de oude pensioenuitvoerder 1 ouderdomspensioen kan krijgen, mee naar de pensioenuitvoerder van haar volgende werkgever (we veronderstellen ten behoeve van de eenvoud dat het kapitaal gelijk is aan het kapitaal op de pensioendatum zoals vermeld in het voorbeeld in paragraaf 5.3.2). Bij die nieuwe pensioenuitvoerder geldt voor de inkoop van 1 ouderdomspensioen het sekseneutrale tarief van 12,36 voor 1 ouderdomspensioen. Zij krijgt dus 13 / 12,36 = 1,05 ouderdomspensioen in plaats van 1 ouderdomspensioen.

Rekenvoorbeeld 2
Een vrouw neemt deel aan een regeling met gelijke werkgeversbijdragen en een sekseneutraal inkooptarief. De vrouw wisselt van werkgever en neemt haar kapitaal van 12,36 mee naar de pensioenuitvoerder van haar nieuwe werkgever, waar een ongelijke werkgeversbijdrage en een ongelijk tarief geldt. Het tarief voor de vrouw is 13 kapitaal om 1 ouderdomspensioen te krijgen. Zij krijgt dan dus 12,36 / 13 = 0,95 ouderdomspensioen in plaats van 1.

Rekenvoorbeeld 3: overgang van premiestelsel met gelijke uitkeringsgarantie (gelijke werkgeversbijdrage) naar rechtenstelsel
Een man en vrouw gaan met hun opgebouwde kapitaal dat voor beide gelijk is aan 12,36 naar een rechtenstelsel. De overdrachtswaarde wordt op basis van de wettelijke rekenregels sekseafhankelijk omgezet in pensioen. Indien in het rechtenstelsel alleen ouderdomspensioen wordt toegezegd, is het tarief voor de man 11 en voor de vrouw 13 per 1 ouderdomspensioen. Aldus resulteert voor de man 1,12 ouderdomspensioen en voor de vrouw 0,95.

Indien gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen ook op macroniveau wenselijk worden geacht, is het wettelijk voorschrijven van slechts één methode om gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen binnen premiestelsels te realiseren een mogelijkheid om dat te bereiken. Dit lost de effecten voor gelijke uitkeringen bij overgang van een premiestelsel naar een rechtenstelsel niet op als die ene methode die van de gelijke uitkeringengarantie zou zijn. In dat geval zou het nodig zijn om de wettelijke rekenregels aan te passen. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 7.6.

5.7. Concurrentie tussen pensioenuitvoerders

Bij premiestelsels speelt het concurrentie aspect als bedoeld in paragraaf 4.5. naar onze mening heviger, omdat het hier om individuele beslissingen gaat (en niet om collectieve). De deelnemer wordt bij het omzetten van kapitaal in pensioen direct geconfronteerd met de gevolgen van zijn keuze, aangezien die keuze rechtstreeks ingrijpt in het morgen ingaande pensioen en niet om een uitkering later in de tijd.


70

Pensioenuitvoerders met een relatief hoog aantal mannelijke verzekerden kunnen een aantrekkelijker tarief bieden dan uitvoerders met een relatief groter aantal vrouwen, als het om alleen ouderdomspensioen gaat. Dit betekent dat er tariefsverschillen ontstaan tussen de pensioenuitvoerders op grond van bestandsverschillen. Wij verwachten dat door concurrentie tussen pensioenuitvoerders deze verschillen zullen verminderen. In paragraaf 4.5. hebben wij dit effect aangeduid door een gelijkenis te trekken met de "Wet van de communicerende vaten".

In hoofdstuk 9 gaan wij in op de vraag of de invoering van een landelijk sekseneutraal tarief de invoering van een systeem van verevening tussen pensioenuitvoerders noodzakelijk maakt. In dat hoofdstuk is een tabel opgenomen waaruit kan worden afgeleid dat de verschillen tussen de verschillende sekseneutrale tarieven van verschillende pensioenuitvoerders naar verwachting betrekkelijk gering zullen zijn, zodat een concurrentieverstorend effect niet aannemelijk is.

5.8. Conclusies

Wij verwachten dat pensioenfondsen en werkgevers die nu een pensioenregeling op basis van een premiestelsel hanteren met gelijke (werkgevers-) bijdragen voor mannen en vrouwen vanaf 1 januari 2005 die situatie zullen handhaven en dus voor de optie van de gelijke uitkeringsgarantie zullen kiezen. Dit omdat de introductie van gedifferentieerde werkgeversbijdragen een moeilijk te communiceren trendbreuk ten opzichte van het verleden zal blijken.56 Voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is de methode van gedifferentieerde werkgeversbijdragen overigens niet toegestaan.

Verzekeraars zullen bij gebruikmaking van de optie van de gelijke uitkeringsgarantie naar verwachting een sekseneutraal tarief vaststellen, waarbij verzekeraars het verschil tussen de sekseneutrale pensioeninkoop en de sekseafhankelijke pensioeninkoop niet met de verzekeringnemer zullen verrekenen. De meeste verzekeraars verrekenen ook bij de vaststelling van ruilvoeten niet met de verzekeringnemer, zodat het niet voor dat hand ligt dat zij dit wel met betrekking tot sekseneutrale inkooptarieven zullen doen.

Binnen premiestelsels moet het afhaken van risicopremies die voor rekening van de deelnemers komen op sekseneutrale wijze gebeuren, omdat anders niet aan de Wet kan worden voldaan.

Als gevolg van de rekenregels van het wettelijk recht op waardeoverdracht kan bij overgang van een premiestelsel met een gelijke uitkeringsgarantie naar een premiestelsel met gedifferentieerde werkgeversbijdragen het doel van gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen in het gedrang komen. Ook bij overgang van een premiestelsel met een gelijke uitkeringsgarantie naar een rechtenstelsel worden gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen op macro niveau niet gerealiseerd. Dit kan worden opgelost door maar één methode toe te staan om in premiestelsels gelijke uitkeringen te realiseren, gecombineerd met een aanpassing van de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht.

56 In vrijwel alle situaties waarin wij spreken over de effecten van de Wet voor premiestelsels, of dit nu is met actuarissen, juristen bij verzekeraars of bij fondsen, of pensioenadviseurs, is de inschatting dat gedifferentieerde werkgeversbijdragen in de praktijk "niet te verkopen" zullen zijn.


71

6. Sekseneutrale sterftetafels

6.1. Inleiding

Het is van groot belang om het verschil tussen een sekseneutrale sterftetafel en een sekseneutraal tarief te kennen. Dit is van belang omdat in de literatuur en ook in de parlementaire geschiedenis deze begrippen allebei worden gebruikt en soms ook worden verward.

Een sekseneutraal tarief kan worden vastgesteld op basis van de afzonderlijke tarieven voor mannen en vrouwen, welke zijn afgeleid van de afzonderlijke sterftetafels voor mannen en vrouwen. Een eenvoudig voorbeeld geeft aan hoe dit moet. Het kopen van 1 ouderdomspensioen kost afgerond voor mannen 11 en voor vrouwen 13 op leeftijd 65 (zie ook bijlage 1). Het sekseneutrale tarief zou vastgesteld kunnen worden als het gemiddelde van het mannen en vrouwentarief, dus 12. Uiteraard kan een sekseneutraal tarief ook op basis van één sekseneutrale sterftetafel worden vastgesteld. Een sekseneutrale sterftetafel geeft een statistisch overzicht met betrekking tot onder meer de sterftekans per leeftijd van een groep mensen zónder dat daarbij wordt onderscheiden of die mensen van het vrouwelijk of van het mannelijk geslacht zijn. Een sekseneutrale sterftetafel (GB)57 geldt voor zowel mannen als vrouwen, zodat er in de basis van het tarief al geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. In bijlage 4 wordt globaal ingegaan op de vraag hoe een sekseneutrale sterftetafel gemaakt zou kunnen worden.

In dit hoofdstuk wordt beschreven waarvoor een sekseneutrale sterftetafel kan worden gebruikt, of de introductie van een sekseneutrale sterftetafel noodzakelijk is om het doel van gelijke uitkeringen van mannen en vrouwen te bereiken en wat de meerwaarde is van een sekseneutrale sterftetafel boven een sekseneutraal tarief.

6.2. Gebruik van sekseneutrale sterftetafels

Rechtenstelsel
Een sekseneutrale sterftetafel zou binnen een rechtenstelsel voor vier verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden:

1. voor de berekening van door de werkgever aan de pensioenuitvoerder te betalen bijdragen (inclusief de op het loon ingehouden bijdragen van de werknemers);

2. voor de berekening van de voorzieningen die de pensioenuitvoerder aanhoudt op de balans;

57 De in Nederland gebruikte nu nog veelal gebruikte sterftetafels worden door het Actuarieel Genootschap vastgesteld, waarbij er een tafel is gebaseerd op de gehele (Nederlandse) mannelijke bevolking (GBM) en een tafel gebaseerd op de gehele vrouwelijke bevolking (GBV). Een sekseneutrale sterftetafel zou dan kunnen worden aangeduid met de letters "GB".


72

3. voor de berekening van sekseneutrale ruilvoeten en andere tarieven voor het herschikken van pensioenen;

4. voor de berekening van de waarde van het pensioen, bijvoorbeeld ingeval van waardeoverdracht of ingeval van afkoop van een klein pensioenbedrag.58

In een rechtenstelsel worden rechten van de werknemer in principe uitsluitend door de pensioentoezegging bepaald. Er bestaat in die zin dus geen rechtstreekse relatie tussen de omvang van de pensioenaanspraken van de werknemer en de omvang van de daarvoor door de werkgever betaalde bijdragen of de pensioenvoorziening op de balans. In een rechtenstelsel moeten de pensioentoezegging en de werknemersbijdrage voor mannen en vrouwen gelijk zijn. De omvang van de werkgeversbijdrage en de voorziening op de balans van de uitvoerder zijn niet relevant voor de rechten van de werknemer. Daarom kan worden geconcludeerd dat het voor de werknemer niet relevant is of de werkgeversbijdrage en de voorziening nu worden berekend op basis van een sekseneutrale sterftetafel of niet. Daarom kan op voorhand worden geconcludeerd dat een sekseneutrale sterftetafel binnen een rechtenstelsel op micro niveau geen toegevoegde waarde heeft voor het bereiken van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Op macro niveau is dat anders, zie paragraaf 7.5.

Premiestelsel
Een sekseneutrale sterftetafel zou binnen een premiestelsel voor vier verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden:

1. voor de berekening van de door de werkgever aan de pensioenuitvoerder te betalen bijdragen (inclusief de op het loon ingehouden bijdragen van de werknemers), te weten de "sekseneutrale premiestaffel";

2. voor de bepaling van het tarief op basis waarvan de pensioenaanspraken worden ingekocht;

3. voor de berekening van de voorzieningen die de pensioenuitvoerder na de pensioeninkoop aanhoudt op de balans;

4. voor de berekening van sekseneutrale ruilvoeten en andere tarieven voor het herschikken van pensioenen.

In een premiestelsel bestaat wel een rechtstreekse relatie tussen de omvang van de rechten op pensioen van de werknemer en de omvang van de daarvoor door de werkgever betaalde bijdragen en de voorziening op de balans (vóór de pensioeninkoop is de voorziening gelijk aan het gespaarde kapitaal). De rechten van de werknemer worden uitsluitend bepaald door de hoogte van de beschikbaar gestelde bijdragen, de daarop in mindering gebrachte risicopremies en de met de voor belegging beschikbare gelden behaalde beleggingsrendementen (bij kapitaalverzekeringen met pensioenclausule worden het kapitaal eveneens opgerent met sterfte).

58 Zie artikel 32 PSW.


73

6.3. Hebben sekseneutrale sterftetafels toegevoegde waarde voor de uitvoering van de Wet?

In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 is aangetoond dat het goed mogelijk is de Wet uit te voeren zonder de (verplichte) invoering van sekseneutrale sterftetafels. Het enige mogelijke probleem is dat er concurrentievervalsing ontstaat. Aangetoond is dat het concurrentieverschil dusdanig klein is dat het niet tot echte concurrentievervalsing zal leiden, dan wel dat de concurrentie op den duur leidt tot het naar elkaar toegroeien van de tarieven van verzekeraars. Om die reden zijn sekseneutrale sterftetafels dan ook niet nodig. Daar komt nog bij dat óók bij sekseneutrale sterftetafels bij de tariefsstelling rekening zal worden gehouden met het bestand. En dan spelen dezelfde zaken als hiervoor omschreven bij een sekseneutraal tarief dat op twee sterftetafels is gebaseerd.

Van belang voor gelijke behandeling is dat er sekseneutrale ruilvoeten zijn (een sekseneutraal tarief voor de pensioeninkoop is niet nodig) bij rechtenstelsels en dat er sekseneutrale tarieven komen bij premiestelsels. Anders is de Wet niet uit te voeren. En of dat sekseneutrale tarief nu dus wordt vastgesteld op basis van twee sekseafhankelijke sterftetafels of op basis van één sekseneutrale sterftetafel, is niet van belang. Een sekseneutrale sterftetafel is geen doel op zich, maar een middel om sekseneutrale tarieven vast te stellen. Net zo als het via andere middelen kan, zoals in de voorgaande hoofdstukken is omschreven. Er is dan ook geen enkele reden om het hanteren van sekseneutrale sterftetafels verplicht te stellen. Immers, het is aan pensioenfondsen en verzekeraars hoe zij hun verplichtingen vaststellen.

Of zij daar sekseneutrale sterftetafels voor gebruiken, met leeftijdsterugstellingen59 gebaseerd op hun eigen bestand, of aparte sterftetafels voor mannen en vrouwen, is in het kader van de Wet niet van belang.

Binnen het Actuarieel Genootschap wordt overigens al twee jaar gestudeerd op het al of niet invoeren van sekseneutrale sterftetafels. Naar ons weten is men er niet uit en komt men er voorlopig ook niet uit. Er moet verder op worden gestudeerd. Wellicht komen die sekseneutrale sterftetafels er op den duur vanzelf. Wij verwachten dat ze eerder door pensioenfondsen zullen worden gebruikt dan door verzekeraars. Pensioenfondsen kunnen eventuele verliezen immers door toekomstige premiestijgingen inlopen; verzekeraars kunnen dat door de tijdens de contractsperiode gegarandeerde tarieven niet.

59 Met behulp van leeftijdsterugstellingen (of leeftijdscorrecties, want het kan zowel plus als min) kan de sterftekans die rechtstreeks volgt uit de sterftetafel worden verhoogd dan wel worden verlaagd. Met behulp van leeftijdsterugstellingen kan ervoor worden gezorgd dat aansluiting wordt gekregen bij het risicoprofiel van het onderhavige bestand. Bijvoorbeeld, indien het bestand voornamelijk bestaat uit rokers en er wordt alleen ouderdomspensioen verzekerd, dan kan een leeftijdsverhoging van x jaar worden gehanteerd. Een 65-jarige wordt dan verondersteld 65+x jaar oud te zijn, waardoor er voor hem een hogere sterftekans wordt gehanteerd. Het verzekeringstarief wordt hiermee lager. Evenzeer kan met behulp van leeftijdsterugstellingen er voor worden gezorgd dat met gebruik van een sekseneutrale sterftetafel toch rekening wordt gehouden met de man/vrouw verdeling van het bestand. Zie bijlage 4.


74

6.4. Overwegingen voor en tegen een overgang op sekseneutrale sterftetafels

Overwegingen van andere aard dan de Wet om op sekseneutrale sterftetafels over te gaan bij de premiestelling en bij de vaststelling van de voorzieningen kunnen zijn:

a. Andere determinanten, zoals inkomen, leiden tot zeker zulke grote verschillen in levensduur als het geslacht (zie bijlage 3). Daarmee wordt bij de vaststelling van de verplichtingen alleen door middel van leeftijdsterugstellingen rekening gehouden. Dat kan dan even goed bij de verdeling van mannen en vrouwen in een bestand.60 Met behulp van leeftijdsterugstellingen kan ervoor worden gezorgd dat aansluiting wordt gekregen bij het risicoprofiel van het onderhavige bestand. Op basis van een verzekeringstechnische analyse kunnen de leeftijdsterugstellingen na verloop desnoods worden bijgesteld.

b. Voor de vaststelling van de verplichtingen is de keuze van de rentevoet veel belangrijker dan de sterftegrondslagen (zie ook paragraaf 9.2.). Een ¼ % hogere of lagere rekenrente leidt al tot een 5% hogere of lagere voorziening. Bij de bepaling van de rekenrente wordt doorgaans uitgegaan van percentages die zijn afgerond op volle procentpunten. Met andere woorden, bij de bepaling van de rekenrente wordt lang niet zo gedetailleerd te werk gegaan als bij de vaststelling van de sterftegrondslagen. Als dat kennelijk acceptabel is, waarom moet dan bij de vaststelling van sterftegrondslagen, waarvan de impact bij de vaststelling van de verplichtingen veel geringer, is dan wel zo gedetailleerd te werk worden gegaan?

c. Eén sterftetafel rekent makkelijker. Het bijhouden van aparte mannen- en vrouwenbestanden is niet meer nodig. Dit is overigens een argument wat minder telt bij verdergaande automatisering.

d. Als de tarieven sekseneutraal zijn, sluiten sekseneutrale sterftetafels bij de reservering daar beter op aan. Nodig is het overigens niet om zo'n naadloze aansluiting te hebben. Pensioenfondsen met doorsneepremies hebben reeds jaren een uniform tarief en reserveren nog steeds op twee verschillende tafels.

e. Uniformering van de sterftetafels komt de transparantie bij het gebruik van sekseneutrale tarieven ten goede.

f. Waardeoverdracht zal niet nadelig kunnen uitvallen voor vrouwelijke werknemers (zie hieronder in paragraaf 7.6.).

60 Zie ook bijlage 3 en "Sterftegrondslagen en discriminatie", G.W. Euverman en H.D. Panneman, Het Financieele Dagblad, 26 februari 2001.


75

Redenen om niet op sekseneutrale sterftetafels over te gaan, kunnen zijn:

a. Ook bij sekseneutrale sterftetafels moeten (sekseneutrale) correcties (leeftijdsterugstellingen) worden aangebracht ten einde rekening te houden met de samenstelling van het bestand. Het is dan praktisch gezien net zo gemakkelijk om aparte tafels blijven hanteren, omdat de hoogte van bijvoorbeeld de voorziening op basis van aparte tafels even groot moet zijn als de voorziening op basis van een sekseneutrale tafel.

b. Invoering van sekseneutrale sterftetafels kan leiden tot de noodzaak van een vereveningssysteem. Op zich is dat juist, maar een vereveningssysteem zet je op bij forse verschillen tussen de ene en de andere uitvoerder. En daar gaat het hier, zoals wordt uiteengezet in hoofdstuk 9, niet om.

c. Met behulp van aparte sterftetafels zijn de risico's die het fonds of de verzekeraar loopt beter vóóraf in te schatten. Wellicht, maar dit lijkt ons niet waarschijnlijk, treedt een nadere verfijning op en worden ook andere determinanten in de toekomst bij de vaststelling van de verplichtingen meegenomen. We hebben al eerder aangegeven dat er verschillende determinanten van sterfte zijn. Wie daar bij het vaststellen van de verplichtingen rekening mee wil en kan houden, schat zijn verplichtingen beter in. Het tevens in de premie verdisconteren van al deze determinanten zien wij als een gevaar, omdat indien de premiedifferentiatie te ver wordt doorgevoerd van verzekeren nauwelijks of geen sprake meer is. Iedereen betaalt dan zijn eigen verwachte schade. En het kan ook tot eenzijdigheid leiden. Onlangs bood een verzekeraar aan hoger gesalarieerden een korting op hun overlijdensverzekering omdat ze langer leven dan lager gesalarieerden. Een laag gesalarieerde krijgt bij diezelfde verzekeraar op de verzekering van ouderdomspensioen echter geen korting. Dat is meten met twee maten.

In bijlage 4 bij dit rapport geven we volledigheidshalve een voorbeeld van hoe een sekseneutrale sterftetafel gemaakt zou kunnen worden.

6.5. Waardeoverdracht

In hoofdstuk 1 hebben wij een onderscheid aangebracht tussen het bereiken van gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen op micro en macro niveau. Wij hebben vervolgens in paragraaf 5.6. uiteengezet dat gelijke behandeling op macro niveau niet is te bereiken als het huidige Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht, dat uitgaat van sekseafhankelijke standaard tarieven, ook na 1 januari 2005 van kracht blijft. Als het standaard tarief in genoemd besluit gebaseerd zou worden op een sekseneutrale sterftetafel, dan wordt gelijke behandeling op macro niveau mogelijk, mits dan ook alleen de gelijke uitkeringsgarantie (sekseneutrale tarieven) zou worden toegestaan als methode om gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen in een premiestelsel te bereiken.

In hoofdstuk 7, waarin de mogelijkheid van de invoering van landelijke sekseneutrale tarieven wordt besproken, gaan wij nader in op deze problematiek.


76

6.6. Conclusies

Binnen rechtenstelsels worden gelijke uitkeringen bereikt zonder dat er sekseneutrale sterftetafels zijn. Sekseneutrale tarieven, zij het alleen in de vorm van sekseneutrale ruilvoeten maar niet in de vorm van sekseneutrale tarieven voor de pensioeninkoop, zijn wel nodig binnen rechtenstelsels.

Voor premiestelsels kunnen sekseneutrale tarieven worden bepaald op basis van sekseafhankelijke sterftetafels. Sekseneutrale sterftetafels hebben daarom nog geen meerwaarde voor de uitvoering van de Wet. Er zijn wel redenen denkbaar om toch sekseneutrale sterftetafels te gebruiken. Bezwaren tegen het gebruik van sekseneutrale sterftetafels zijn eveneens denkbaar, maar niet zwaarwegend.



---

7. Is invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven mogelijk?

7.1. Inleiding

Eén van de vragen waarvan is afgesproken dat deze zal worden beantwoord is of invoering van (landelijk uniforme) sekseneutrale tarieven in Nederland mogelijk is en zo ja op welke wijze.
In de hoofdstukken 4 en 5 hebben wij aangetoond dat het gebruik van sekseneutrale tarieven voor de uitvoering van de Wet noodzakelijk is. Het voorschrijven van het gebruik van sekseneutrale tarieven door alle pensioenuitvoerders is echter niet hetzelfde als het voorschrijven van een zelfde landelijk sekseneutraal tarief voor alle pensioenuitvoerders. Het is mogelijk dat verschillende pensioenuitvoerders verschillende sekseneutrale tarieven hebben, in verband met de verschillende samenstelling van hun verzekerdenbestanden. Door het bestaan van verschillende tarieven, wordt gelijke behandeling op macro niveau niet bereikt, tenzij voor de toepassing van het wettelijk recht op waardeoverdracht gewerkt gaat worden met een sekseneutraal standaard tarief.

In het onderstaande wordt de vraag in de titel van dit hoofdstuk beantwoord.

7.2. Zijn er overwegende actuariële bezwaren?

De invoering van een verplichting om sekseneutrale tarieven te gebruiken stuit naar onze mening niet op overwegende actuariële bezwaren. De invoering van een landelijk uniform sekseneutraal tarief stuit daarentegen naar onze mening wel op actuariële bezwaren. Hieronder bespreken wij een aantal actuariële onderwerpen, waaruit dit blijkt.

De premiestelling
Voor de bepaling van premies en voor de berekening van voorzieningen in rechtenstelsels is het geen probleem om sekseneutrale tarieven te gebruiken. In dit rapport is al aan de orde gekomen dat veel pensioenfondsen met sekseneutrale doorsneepremies werken. Die zijn niet alleen sekseneutraal, maar ook leeftijdsneutraal. In actuarieel opzicht is het werken met sekseneutrale, leeftijds(on)afhankelijke, tarieven derhalve voor die fondsen niet problematisch. Voor verzekeringsmaatschappijen is het in technisch opzicht eveneens mogelijk om sekseneutrale premies te vragen. Al eerder in dit rapport hebben wij aangegeven dat in rechtenstelsels een sekseneutraal tarief voor de inkoop van pensioen niet nodig is om gelijke uitkeringen te bereiken. Het gebruik van sekseneutrale ruilvoeten, conform de huidige wet, volstaat. In een premiestelsel kan zowel de premiestaffel als het inkooptarief zonder problemen op sekseneutrale wijze worden bepaald.

De uitruil van aanspraken
In de hoofdstukken 4 en 5 is duidelijk gemaakt dat voor de uitvoering van de Wet sekseneutrale ruilvoeten noodzakelijk zijn voor de uitruil, zowel in rechten- als in premiestelsels. De praktijk wijst inmiddels uit dat met die sekseneutrale ruilvoeten prima kan worden gewerkt.


78

Berekening van de pensioenvoorziening
De Pensioen- & Verzekeringskamer acht het wenselijk dat voor iedere individuele pensioenverplichting een voorziening wordt gevormd op basis van methoden en grondslagen die voldoende veilig zijn vastgesteld.

De parameters die bij de vaststelling van de voorzieningen worden gehanteerd moeten onderling logisch consistent zijn en de keuze ervan dient prudent te geschieden.61 Vanuit actuarieel-technisch oogpunt hoeft dat niet persé te gebeuren door de voorzieningen op basis van sekseafhankelijke grondslagen te berekenen. Het is ook mogelijk om een sekseneutrale sterftetafel te gebruiken. Met de samenstelling van het bestand kan rekening worden gehouden door middel van leeftijdsterugstellingen (zie ook bijlage 4 waarin globaal wordt ingegaan op de constructie van een sekseneutrale sterftetafel). Indien de voorziening, die is berekend op basis van sekseafhankelijke sterftetafels, wordt omgerekend naar sekseneutrale sterftetafels, kunnen de leeftijdscorrecties zodanig worden gekozen dat de voorziening vóór en na de omrekening aan elkaar gelijk is. In het vervolg is het niet meer noodzakelijk om de samenstelling van het bestand te kennen. Door het monitoren van de sterfteresultaten over de jaren wordt geëvalueerd of de gehanteerde leeftijdsterugstellingen nog steeds prudent zijn, of moeten worden aangepast. Als bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van vrouwen toeneemt, of als vrouwen intreden in "mannenbedrijfstakken" dan zal uit de actuariële analyses vanzelf blijken of de leeftijdsterugstelling aanpassing behoeft. Of het door een actuariële analyse gevonden (negatieve) sterfteresultaat wordt veroorzaakt door mannen of vrouwen, is eigenlijk niet relevant. Met de dynamiek van het verzekerdenbestand wordt zo rekening gehouden. Het is overigens niet zo dat verzekeringsbestanden zo dynamisch zijn dat verzekeraars er zeer grote risico's mee lopen. Het risico van levensduurverlenging in het algemeen is veel groter en dat dragen verzekeraars waarbij pensioenen worden ingekocht sowieso.

Landelijke uniforme sekseneutrale tarieven zijn zonder verevening bezwaarlijk Een verbod op het kunnen toepassen van een terugstelling bij wet, stuit op actuariële bezwaren. Immers, als een pensioenuitvoerder gegeven zijn verzekerdenbestand een leeftijdsterugstelling zou moeten toepassen, maar dat niet mag, komt hij steeds tekort.

Het toepassen van een landelijk sekseneutraal tarief betekent dat niet alleen de sterftedeterminant "geslacht" geen rol meer mag spelen bij de tariefsbepaling, maar ook alle andere sterftedeterminanten welke wellicht een veel grotere invloed hebben dan het geslacht (zie bijlage 3). De verschillen die veroorzaakt zijn door het alleen weglaten van de determinant "geslacht" zijn weliswaar betrekkelijk gering (zie ook paragraaf 9.2.), maar als óók alle andere determinanten die voor de vaststelling van een tarief van belang zijn niet meer mogen worden gebruikt, kunnen de verschillen onaanvaardbaar groot worden.

De premie die een pensioenuitvoerder van bijvoorbeeld rijke, gezond levende, risicoloos werkende personen vraagt is dan steeds te laag en ook de gevormde voorzieningen kunnen op basis van een landelijk uniform tarief niet prudent worden vastgesteld.

61 Actuariële Principes Pensioenfondsen, uitgave februari 1997.


79

Het bij wet voorschrijven van één tarief voor de bepaling van voorzieningen (wat zou impliceren dat de wet ook de leeftijdsterugstelling voorschrijft), is daarom zonder een systeem van landelijke verevening niet mogelijk.62 Immers, het is noodzakelijk dat de pensioenuitvoerders die gegeven het landelijke uniforme tarief tekort komen, moeten worden gecompenseerd. Het alternatief is om het landelijke sekseneutrale tarief zodanig veilig vast te stellen dat niemand er op tekort komt, maar dan worden de pensioenen over de hele linie duurder.
In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de financiële consequenties van het buiten beschouwing laten bij de tariefstelling van de sterftedeterminant geslacht.

Berekening van voorzieningen voor de berekening van vennootschapsbelasting Voor de bepaling van de fiscale winst van een verzekeraar moeten de fiscale voorzieningen worden gebaseerd op de tariefgrondslagen.63 Als een landelijk sekseneutraal tarief wordt ingevoerd, zal voor de fiscale winstbepaling derhalve ook van dat tarief uitgegaan moeten worden. Als er geen landelijk sekseneutraal tarief geldt, maar een verzekeraar toch sekseneutrale tarieven hanteert, dan moeten de fiscale voorzieningen die samenhangen met de betreffende verplichtingen ook op basis van dat sekseneutrale tarief worden gebaseerd. Aangezien de Pensioen- & Verzekeringskamer hier in het kader van de WTV 1993 het mogelijk maakt dat voorzieningen op sekseneutrale basis worden bepaald, behoeven de voorzieningen niet tweemaal berekend te worden. Het moeten uitrekenen van de voorzieningen op sekseneutrale basis (voor de fiscus) en op sekseafhankelijke basis (voor de PVK) is dus niet nodig, waarmee een belangrijk bezwaar wordt weggenomen.

7.3. Wijze van omzetting van pensioenkapitaal in pensioenaanspraken

Deze omzetting is in feite simpel: het beschikbare kapitaal wordt gedeeld door het (landelijk of per pensioenuitvoerder) vastgestelde sekseneutrale tarief voor de betreffende pensioenvormen. Het tarief wordt uitgedrukt in een factor.

Rekenvoorbeelden
Het tarief voor de inkoop van 1.000 levenslang ouderdomspensioen (jaarlijks uit te keren) op leeftijd 65 is 11.214 voor een man en 13.119 voor een vrouw.64 Met andere woorden, indien de verzekeraar over 11.214 beschikt, kan hij aan een 65-jarige man naar verwachting levenslang 1.000 uitkeren. Stel dat het sekseneutrale tarief wordt gebaseerd op 50% mannen en 50% vrouwen, dan resulteert 12.167.

Indien het kapitaal op de pensioendatum bijvoorbeeld 300.000 bedraagt, dan kan hiervoor op basis van het sekseneutrale tarief een levenslang ouderdomspensioen worden aangekocht ter grootte van 300.000 / 12,167 = 24.657 per jaar.

62 Zie hierover ook: TK, vergaderjaar 1991-1992, kamerstuk 22 695, nr. 4, Notitie van staatssecretaris Ter Veld over het hanteren van naar geslacht ongelijke actuariële factoren en het principe van solidariteit tussen mannen en vrouwen binnen aanvullende pensioenregelingen, par. 7.1. 63 Artikel 2, Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001. 64 Op basis van GBM/V 1990-1995.


80

Wij wijzen hierbij nog op het volgende. In een premiestelsel is het van belang wanneer de pensioenaanspraken worden ingekocht: pas bij pensioeningang of ook al bij eerdere beëindiging van het deelnemerschap aan de pensioenregeling. Dit is bijvoorbeeld van belang om te kunnen voldoen aan artikel 8, leden 5 en 6, PSW (gelijke behandeling bij toeslagverlening).65 Maar ook voor de bepaling van het sekseneutrale tarief is het inkoopmoment van belang. Als pensioenaanspraken ingekocht moeten worden bij beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum, betekent dit feitelijk dat er per leeftijd gelegen tussen de 25-jarige leeftijd en de pensioendatum sekseneutrale tarieven nodig zijn. Het tarief voor de inkoop van een uitgesteld pensioen is immers niet gelijk aan het tarief van een direct ingaand pensioen, niet alleen door het effect van de rekenrente maar ook omdat de sterftekansen afhangen van de leeftijd van de verzekerde. Verplichte inkoop van pensioenaanspraken doet zich bijvoorbeeld voor bij vrijwillige aanvullende pensioenopbouw door middel van een premiestelsel, uitgevoerd door een pensioenfonds.66

7.4. Voorkomen van oneerlijke concurrentie

7.4.1. Shoppen richting buitenland

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk dat een buitenlandse verzekeraar, voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964, door het Ministerie van Financiën wordt aangewezen als zogeheten aangewezen pensioenuitvoerder.

Indien de buitenlandse verzekeraar een dergelijke aanwijzing heeft gekregen67 en wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, vierde lid, PSW, is het mogelijk om pensioengelden die zijn gevormd in pijler 2 over te dragen aan die verzekeraar. Je kunt dan dus shoppen. De aangewezen buitenlandse verzekeraar valt niet onder het toezicht van de PVK (dat geldt overigens wel voor buitenlandse verzekeraars met een vaste inrichting in Nederland indien het pensioen bij die vaste inrichting is ondergebracht).

65 Als slapers bij einde deelneming net als gepensioneerden verplicht worden hun kapitaal om te zetten in guldens pensioen, is gelijke behandeling qua toeslagen met gepensioneerden beter te realiseren. Het is te overwegen om in de Pensioenwet te regelen dat slapers ook mogen doorgaan met beleggen ­ gelijke behandeling met actieven derhalve ­ omdat dat wellicht meer oplevert dan de eventuele winstdeling (of indexeringen, zoals vaak het geval is bij individuele aanvullende beschikbarepremieregelingen die door pensioenfondsen worden uitgevoerd). Zie: A.J. van de Griend, De beschikbare premieregeling binnen het pensioenrecht, Pensioenmagazine, 2001/9.
66 Zie: artikel 5, letter d, Regeling taakafbakening pensioenfondsen. 67 Hiervan is thans nog geen sprake, omdat dit in de praktijk erg moeilijk blijkt te zijn. Literatuur: Buitenlandse verzekeraars op de Nederlandse markt: een utopie?, mr. A.J.E.M. Vollenbroek en mr. E. Heemskerk, Pensioenmagazine 2002/2: De auteurs stellen vast dat de Nederlandse wetgeving wel de mogelijkheid biedt om pensioenpremies in aftrek te brengen die betaald worden aan een in het buitenland gevestigde verzekeraar. Zij werpen echter de vraag op of de voorwaarden die daarbij aan de buitenlandse verzekeraar worden gesteld, met name de voorwaarde om in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen, disproportioneel zou kunnen zijn. In gelijke zin: Conclusie A-G Jacobs inzake Danner; het lijkt leuk, maar is het dat ook?, mr. Henriëtte W.L.A. de Lange, Tijdschrift voor pensioenvraagstukken juni 2002, aflevering 3. Anders: Fiscaal vestigingsvereiste bij oudedagsvoorzieningen, M. Eisma, Nederlands Tijdschrift voor Europees Recht 2002/5, blz. 131-133.


81

Als de regels met betrekking tot de sekseneutraliteit niet op die verzekeraar van toepassing zijn, is het mogelijk dat mannen en vrouwen selectief gaan handelen, waardoor er weer verschillen in de hoogte van de pensioenaanspraken gaan ontstaan. Hierdoor wordt een goede uitvoering van de Wet belemmerd. De voorgestelde aanpassing van artikel 12c WGB zou moeten gelden voor alle pensioentoezeggingen waarop het Nederlandse voorschrift van toepassing is, zodat het onderbrengen van de pensioentoezegging bij een buitenlandse verzekeraar zou inhouden dat ook die zich aan het betreffende voorschrift dient te houden. In de wet (PSW) zou vastgelegd kunnen worden dat de werkgever die de pensioentoezegging wenst onder te brengen bij een buitenlandse verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van die wet dat alleen kan als die verzekeraar aantoont zich aan het voorschrift van gelijke uitkeringen voor mannen vrouwen te houden (de PVK zou een register kunnen bijhouden van buitenlandse pensioenverzekeraars die zich aantoonbaar aan het voorschrift houden). Aldus komen Nederlandse verzekeraars niet in een ongunstiger concurrentieverhouding te staan ten opzichte van hun buitenlandse collega's. Het opleggen van een dergelijke eis aan buitenlandse verzekeraars is nodig om de naleving van de wet te kunnen waarborgen. De eis is overigens een stuk minder bezwaarlijk voor die verzekeraars dan de eisen waaraan moet worden voldaan om een "aangewezen pensioenuitvoerder" in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 te kunnen worden.

7.4.2.Shoppen richting Nederland

Op buitenlandse pensioenregelingen is de PSW niet van toepassing.68 Het betreft dus geen pensioentoezeggingen in de (Nederlandse) tweede pijler. Dergelijke pensioenvoorzieningen ontberen aansluiting bij het in Nederland geldende civiele en fiscale rechtssysteem ten aanzien van sociale zekerheid. In het algemeen geldt dat het onderbrengen van buitenlandse pensioentoezeggingen c.q. pensioengelden bij een Nederlandse pensioenuitvoerder lastig is, gegeven de wettelijke beperkingen die dienaangaande in de overige EG-landen gelden. Niettemin zou in theorie een landelijk gebod tot hantering van sekseneutrale tarieven op micro of macro niveau er toe kunnen leiden, dat het voor buitenlanders aantrekkelijk wordt om pensioengelden over te dragen naar een Nederlandse pensioenuitvoerder. Zoals gezegd is de PSW dan niet van toepassing. Om te voorkomen dat op deze wijze wordt geprofiteerd van het voorschrift voor Nederlandse pensioenuitvoerders om sekseneutrale tarieven te hanteren, zou kunnen worden bepaald dat het gebod alleen ziet op PSW-pensioenregelingen. Op dit moment is geen EG-regelgeving te verwachten die zulks in de nabije toekomst onmogelijk zou maken.

68 Verg. artikel 2 lid 3 onder b PSW.


82

7.5. Gebruik van sekseneutrale sterftetafels bij (externe) waardeoverdracht

Het wettelijk recht op waardeoverdracht
In de eerdere hoofdstukken (zie paragrafen 4.4. en 5.6.) is door ons aangetoond dat om gelijke pensioenuitkeringen voor mannen en vrouwen op macro niveau te bewerkstelligen, het noodzakelijk is om waardeoverdrachten op sekseneutrale basis te laten plaatsvinden. In feite is het enige dat daarvoor nodig is de wijziging van de Regeling vaststelling regels ex artikelen 8, 9 en 12 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht.69 In deze regeling is opgenomen op basis van welke actuariële grondslagen waardeoverdrachten dienen te geschieden. Deze regeling is gebaseerd op het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht. De thans in deze regeling opgenomen sekseafhankelijke sterftegrondslagen kunnen worden vervangen door een sekseneutrale sterftetafel of er kan op basis van sekseafhankelijke sterftetafels een standaard sekseneutraal tarief worden omschreven.

In een situatie waarbij naast sekseneutrale tarieven bij waardeoverdracht er landelijke sekseneutrale tarieven voor de vaststelling van pensioenvoorzieningen en de inkoop van pensioen zouden gelden, komen in feite alleen verschillen die worden veroorzaakt door verschillen in kostenopslagen (voor administratie, incasso, etc.) op basis van artikel 11 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht ten gunste of ten laste van de werkgever of het pensioenfonds. Als er géén landelijk sekseneutraal tarief geldt voor de vaststelling van voorzieningen en de inkoop van pensioen, komen op basis van dat artikel ook de verschillen uit hoofde van de sterftegrondslagen ten laste van de werkgever of het pensioenfonds.70

Hieronder worden enkele rekenvoorbeelden gegeven die beogen duidelijk te maken hoe waardeoverdracht op basis van sekseneutrale tarieven zou uitpakken, ervan uitgaande dat géén landelijke sekseneutrale tarieven zouden gelden maar dat sekseneutrale tarieven per pensioenuitvoerder zouden kunnen verschillen.

Rekenvoorbeeld 1: overdracht binnen rechtenstelsels Een 45-jarige man heeft 1.500 ouderdomspensioen opgebouwd. Het pensioenfonds heeft voor deze man een voorziening getroffen op basis van een traditionele mannentafel. Op basis van de actuariële factoren uit bijlage 1 bedraagt de voorziening 4,477 * 1.500 = 6.716.

Stel voor de eenvoud dat de sekseneutrale tarieven gelijk zijn aan het gemiddelde van het mannen en vrouwentarief. Voor een 45-jarige is dat gelijk aan 4,477 * 50% + 5,503 * 50% = 4,990. De wettelijke overdrachtswaarde is dan gelijk aan 4,990 * 1.500 = 7.485. Een verschil met de voorziening van 7.485 - 6.716 = 769. In dit geval moet de voorziening worden aangevuld om tot de wettelijke overdrachtswaarde te komen.
Analoog geldt voor een 45-jarige vrouw een vrijval in de voorziening van 5,503 * 1.500 (voorziening) - 7.485 (overdrachtswaarde) = 769.

69 Regeling van 19 augustus 1994, Stcrt. 1994, 170, zoals deze regeling is gewijzigd bij de Regeling van 24 oktober 1995, Stcrt. 208, en de Regeling van 22 juni 1998, Stcrt. 1998, 118. 70 Dat is nu ook zo bij overdracht op grond van artikel 32b PSW binnen rechtenstelsels.


83

In dit geval moet er bij een uitgaande overdracht voor een man dus geld bij, bij een vrouw valt er geld vrij. Voor de pensioenuitvoerder waar de overdrachtswaarde binnenkomt, geldt dit precies in spiegelbeeld, indien de ontvangende uitvoerder dezelfde actuariële grondslagen hanteert als de overdragende uitvoerder. Verschillen in actuariële grondslagen tussen de ontvangende uitvoerder, de overdragende uitvoerder én de wettelijk voorgeschreven tarieven bij waardeoverdracht bestaan nu ook. Dit wordt voorzover wij kunnen overzien in de regel niet als een probleem ervaren, omdat door toe- en uittredingen de verschillen voor een groot gedeelte worden geneutraliseerd.

Rekenvoorbeeld 2: overdracht tussen premiestelsels Stel voor de eenvoud en een goed begrip dat pensioenuitvoerder A een sekseneutraal tarief hanteert gebaseerd op het mannentarief en pensioenuitvoerder B hanteert een sekseneutraal tarief gelijk aan het vrouwentarief. Een 45-jarige werknemer (man of vrouw) heeft binnen een premiestelsel een kapitaal opgebouwd bij pensioenuitvoerder A ter grootte van 100.000. Hij kan op basis van het sekseneutrale tarief (mannentarief) hiervoor een ouderdomspensioen verkrijgen van 100.000 / 4,477 = 22.336 (zie ook bijlage 1). Indien hij het kapitaal overdraagt naar pensioenuitvoerder B, dan kan hij daar een ouderdomspensioen voor krijgen ter grootte van 100.000 / 5,503 = 18.172.

In dit rekenvoorbeeld is uitgegaan van de thans conform het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht geldende regels rond de overdracht van en naar niet-reguliere (terminologie uit artikel van het besluit) geldende pensioenregelingen. Hieruit blijkt dat als de verschillende pensioenuitvoerders verschillende tarieven voor de inkoop van pensioen hebben, gelijke behandeling op macro niveau niet wordt bereikt. Wij merken volledigheidshalve op dat het bovenstaande voorbeeld op zowel mannen als vrouwen van toepassing is. Als een man en een vrouw met eenzelfde kapitaal verhuizen van uitvoerder A naar uitvoerder B, dan zullen zij exact dezelfde pensioenuitkering krijgen. Maar de uitkering bij B kan wel in hoogte verschillen van de uitkering bij A. In feite wordt geconstateerd dat er verschil in uitkering kan ontstaan doordat pensioenuitvoerders verschillende tarieven hanteren.71 Sekseneutrale tarieven kunnen als volgt worden gebruikt om het verschil in uitkering dat ontstaat door een tariefsverschil tegen te gaan: er wordt voorgeschreven dat het op de overdrachtsdatum aanwezige pensioenkapitaal (de gefinancierde pensioenaanspraken) éérst wordt omgezet in pensioenaanspraken conform de inkooptarieven van de overdragende pensioenuitvoerder.

De gevonden pensioenaanspraken worden vervolgens gewaardeerd conform het wettelijk bepaalde sekseneutrale standaard tarief. De op basis daarvan berekende overdrachtswaarde gaat over naar de overnemende pensioenuitvoerder.72

71 In rechtenstelsel worden deze verschillen bij gebruikmaking van het wettelijk recht op waardeoverdracht "verevend". Wij willen niet stellen dat een dergelijke verevening ook in premiestelsels wenselijk zou zijn, dat is immers een politieke afweging, maar slechts aangeven dat een dergelijke verevening actuarieel- technisch denkbaar is.
72 Conform de systematiek van artikel 11 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht komt, indien de overdrachtswaarde ongelijk is aan het gefinancierde deel van de aanspraken, het verschil ten gunste respectievelijk ten laste van de oude werkgever of van het pensioenfonds waar deze de pensioenregeling heeft ondergebracht.


84

Bij de overnemende pensioenuitvoerder wordt berekend welk pensioenkapitaal benodigd is om met de aldaar gehanteerde inkooptarieven de pensioenaanspraken in te kopen.73 Met een voorbeeld lichten we deze werkwijze toe.

Voorbeeld
We sluiten voor wat betreft het kapitaal en de tarieven aan bij de vorige voorbeelden. Het tarief bij pensioenuitvoerder A is 4.477 per 1.000 ouderdomspensioen, bij uitvoerder B is dat 5.503. Het wettelijke sekseneutrale tarief is 4.990 per 1.000 ouderdomspensioen.

Het over te dragen kapitaal wordt omgerekend naar een ouderdomspensioen op basis van het tarief bij uitvoerder A . Resulteert: 100.000 / 4,477 = 22.336. Vervolgens wordt de overdrachtswaarde gelijkgesteld aan de waarde van dit pensioen op basis van het wettelijk tarief. Resulteert 22.336 * 4,990 = 111.457. De oude werkgever vult het kapitaal aan tot de wettelijke overdrachtswaarde.

De overdrachtswaarde wordt overgedragen naar uitvoerder B. Uitvoerder B rekent op basis van het wettelijke standaardtarief bij waardeoverdracht weer om naar een ouderdomspensioen. Resulteert 111.457 / 4,990 = 22.336. Op basis van het tarief van uitvoerder B resulteert een kapitaal van 22.336 * 5,503 = 122.915. De nieuwe werkgever moet dan 11.458 bijbetalen.

Op deze wijze wordt gelijke behandeling op macro niveau bereikt, ongeacht of er sprake is van een rechtenstelsel of een premiestelsel, zonder dat voor heel Nederland een uniform sekseneutraal tarief wordt voorgeschreven. Als zo'n tarief wel zou worden voorgeschreven, kan conform de huidige systematiek in niet-reguliere pensioenregelingen het voor mannen en vrouwen gelijke kapitaal worden overgedragen.

De hierboven geschetste methode zou gebruikt kunnen worden voor een collectieve overgang met terugwerkende kracht van de methode van de gedifferentieerde werkgeversbijdrage naar de methode van de gelijke uitkeringsgarantie, conform artikel 32ba PSW.

Onevenredig nadeel voor sommige pensioenuitvoerders? Het is de vraag of door het hanteren van sekseneutrale tarieven bij waardeoverdrachten sommige pensioenuitvoerders onevenredig nadeel kunnen leiden. Naar onze mening valt dat mee. Neem een pensioenfonds met een verzekerdenbestand dat overwegend uit vrouwen bestaat. In theorie kan dat fonds daardoor bij binnenkomende waardeoverdrachten verlies leiden, omdat haar eigen sterftegrondslagen zwaarder zijn dan de sekseneutrale grondslagen van het standaard tarief. Daar staat tegenover dat uitgaande waardeoverdrachten ook op basis van het sekseneutrale tarief plaatsvinden, waardoor er winst kan optreden. Bij een evenwicht tussen toe- en uitreders is het effect te overzien.

73 Net als nu met waardeoverdrachten tussen reguliere pensioenregelingen het geval is, komt het positieve resp. negatieve verschil tussen de overdrachtswaarde en de benodigde inkoopsom voor rekening resp. ten gunste van de nieuwe werkgever of van pensioenfonds waar de werkgever de pensioenregeling heeft ondergebracht.


85

Bij een pensioenfonds met verzekerdenbestand dat overwegend uit mannen bestaat, zien we het omgekeerde. Een dergelijk fonds zou in theorie dus op binnenkomende waardeoverdrachten winst kunnen maken en verlies op uitgaande waardeoverdrachten.

7.6. Sekseneutrale tarieven in relatie tot het EG-recht

Het EG-verdrag74 waarborgt de toepassing in iedere lidstaat, waaronder Nederland, van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.75 Het Europese Hof van Justitie heeft meermaals bepaald, dat onder het begrip 'gelijke beloning' mede dient te worden verstaan aanvullende pensioenregelingen.76 Doel en strekking van het EG-verdrag is derhalve de waarborging van een gelijkwaardige pensioenopbouw in gelijke gevallen.

Het beginsel van gelijke beloning zoals neergelegd in het EG-verdrag is nader uitgewerkt in een aantal richtlijnen. De belangrijkste richtlijn in dit kader is de (gewijzigde) vierde richtlijn77 inzake de gelijke behandeling op het terrein van de bovenwettelijke sociale zekerheid. Deze richtlijn beoogt de tenuitvoerlegging in de tweede pijler van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.78 Iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect, wordt verboden, in het bijzonder met betrekking tot (onder meer) het toepassingsgebied van pensioenregelingen, de verplichting tot premiebetaling en premieberekening, de berekening van prestaties alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van recht op prestaties.79 De richtlijn verplicht tot gelijke pensioenuitkeringen in rechtenstelsels. Teneinde dit doel te bereiken is, uitgaande van sekseafhankelijke actuariële berekeningsfactoren, een per geslacht verschillende werkgeversbijdrage gerechtvaardigd als daardoor gelijke uitkeringen worden gerealiseerd.80

Bij premiestelsels mogen, uitgaande van een voor mannen en vrouwen gelijke beschikbare premie, de uitkeringen vanwege de hantering van actuariële factoren verschillen.

Uitgangspunt bij opstelling van de richtlijn is geweest de status quo in de lidstaten, dat door pensioenuitvoerders bij aanvullende pensioenvoorzieningen vrijwel altijd rekening wordt gehouden met het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen (hetgeen bij rechtenstelsels tot uitdrukking kan komen in een voor mannen en vrouwen verschillende werkgeversbijdrage en bij premiestelsels in voor mannen en vrouwen verschillende pensioenuitkomsten).

74 Verdrag van 25 maart 1957, Trb. 1957, 91, laatstelijk gewijzigd 2 oktober 1997, Trb. 1998 11 en 13. 75 Verg. art. 141 leden 1 en 2 EG-verdrag.
76 Zie onder meer Hof van Justitie EG 17 mei 1990 (zaak 262/88) NJ 1992, 436 (Barber). 77 Richtlijn van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (86/378/EEG) laatstelijk gewijzigd bij richtlijn van 20 december 1996 (96/97/EG). 78 Art. 1 vierde richtlijn.
79 Art. 5 lid 1 vierde richtlijn.
80 Art. 6 lid 1 onder i vierde richtlijn. Verg. ook Hof van Justitie EG 22 december 1993 (zaak C-152/91) (Neath/Steeper). Wellicht ten overvloede: de werknemerspremie dient te allen tijde - als onderdeel van het loon - voor mannen en vrouwen gelijk te zijn.


86

De richtlijn verplicht evenwel niet tot een dergelijke discriminatie; er wordt Europeesrechtelijk een minimumniveau ter zake van gelijke behandeling van mannen en vrouwen gewaarborgd, maar niets staat lidstaten in de weg om verdergaande (wettelijke) maatregelen te nemen ter bevordering van een gelijke behandeling van de geslachten. Met de landelijke invoering van een verplichting tot hantering door pensioenuitvoerders van sekseneutrale tarieven zou Nederland verder gaan dan waartoe zij als EG-lidstaat Europeesrechtelijk gezien verplicht is. Een dergelijke stap is evenwel toegestaan en in overeenstemming met doel en strekking van het EG-verdrag, de meer specifieke Europese regelgeving en de daarop gebaseerde Europees-rechtelijke jurisprudentie.81

Een voorschrift tot hantering van sekseneutrale tarieven brengt met zich mee, dat pensioenuitvoerders die op de Nederlandse markt opereren hun tariefstelling anders moeten gaan inrichten. Deze stap dient zowel door Nederlandse pensioenuitvoerders als buitenlandse pensioenuitvoerders, die in Nederland werkzaam zijn, te worden gezet. Derhalve kan niet worden gesteld dat de landelijke invoering van het voorschrift tot hantering van sekseneutrale tarieven op zichzelf een beperking van de toegankelijkheid van de Nederlandse markt met zich meebrengt (en daarmee een mededingingsbeperkend effect zou hebben). Het zou te ver voeren om te betogen dat een andere voorgeschreven werkwijze in Nederland (in vergelijking met de andere EG-lidstaten) voor buitenlandse pensioenuitvoerders mededingingsbeperkend zou werken.

Voor zover nu bekend worden op Europees niveau geen voorschriften of richtlijnen voorbereid, die een landelijk gebod tot hantering van sekseneutrale tarieven op micro of macro niveau voor aanvullende pensioenvoorzieningen zouden verbieden.

7.7. Invoering bij wet

De invoering van sekseneutrale tarieven in Nederland is mogelijk. Hiervoor is uiteraard een wettelijke regeling nodig, hoewel thans pensioenuitvoerders ook op vrijwillige basis een sekseneutraal tarief kunnen hanteren. Wij hebben de vraag opgevat in de zin of de invoering van sekseneutrale tarieven bij wet mogelijk is.

Hoe zou invoering bij wet concreet moeten geschieden? Dit is een vraagstuk op zich dat buiten het kader van dit onderzoek valt. Wij beperken ons hier tot een aantal suggesties, zonder deze diepgaand uit te werken.

Wellicht is het meest eenvoudig om het geslacht van een verzekerde onder de Wet op de medische keuringen te brengen. Het geslacht wordt immers wel gekenschetst als een medisch-biologische factor, die van belang wordt geacht voor de condities waaronder een pensioenverzekering wordt aangeboden. Inmiddels is in Nederland een wetswijziging ingevoerd, op basis van de gedachte dat discriminatie, die leidt tot verschillen in pensioenuitkeringen tussen mannen en vrouwen in gelijke gevallen, maatschappelijk ongewenst is.

81 Verg. Hof van Justitie EG 10 februari 2000 (zaak C-50/96) (Schröder), waaruit blijkt dat nationaal recht meer rechten kan waarborgen dan het EG-verdrag op het terrein van gelijke behandeling.


87

Concreet betekent deze suggestie dat bij de aanvraag van een pensioenverzekering of de aanmelding van een deelnemer niet zou mogen worden gevraagd naar het geslacht. Dan móet een pensioenuitvoerder wel een sekseneutraal tarief gebruiken. Als de pensioenverzekering eenmaal tot stand is gekomen zou wel gevraagd kunnen worden naar het geslacht, om zo bijvoorbeeld te kunnen bepalen welke leeftijdsterugstelling bij de berekening van de voorzieningen toegepast moet worden (dat is overigens niet persé noodzakelijk, want de terugstellingen kunnen ook worden aangepast aan de ervaringscijfers).

Als deze optie werkelijk haalbaar is, wat verder onderzocht moet worden, zou in de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen neergelegd moeten worden dat ook de werkgeversbijdrage voor mannen en vrouwen gelijk dient te zijn.

Hiermee is overigens nog geen landelijk sekseneutraal tarief ingevoerd. Daarvoor zou een specifiek daarop gerichte wettelijke bepaling moeten worden ingevoerd, bij voorkeur als onderdeel van de WGB. Dit impliceert onder meer een wijziging van artikel 12c van die wet, die er op neer komt dat voor het bereiken van gelijke uitkeringen in premiestelsels er maar één methode is toegestaan, te weten: gelijke werkgeversbijdragen en sekseneutrale tarieven. Het gebruik van sekseneutrale inkooptarieven sluit het gebruik van voor mannen en vrouwen verschillende bijdragen uit, omdat anders weer ongelijke pensioenuitkeringen ontstaan. Dan zou artikel 12c, letter b geschrapt moeten worden. Om gelijke werkgeversbijdragen in een rechtenstelsel te bereiken, dient artikel 12c, letter a, eveneens te worden geschrapt. Een en ander zou gerealiseerd kunnen worden door artikel 12c WGB te schrappen, of deze te vervangen door een bepaling die de strekking heeft dat als het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de werkgever ten behoeve van de aan diens onderneming verbonden persoon, de berekening van dat pensioen en van die geldelijke bijdrage dient te geschieden op basis van voor mannen en vrouwen gelijke tarieven, zodanig dat de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen in gelijke gevallen gelijk is. Op basis daarvan zouden per pensioenuitvoerder verschillende sekseneutrale tarieven toegelaten zijn. Dit betekent dat de uiteindelijke pensioenuitkomst, bij gelijke overige omstandigheden, kan afhangen van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen binnen het bestand van een verzekeraar c.q. de werkgever. Als het wenselijk geoordeeld wordt om dergelijke verschillen ook te elimineren, dan zou de wetswijziging verder moeten gaan en zou een landelijk sekseneutraal tarief bij wet vastgesteld kunnen worden. Als een landelijk sekseneutraal tarief zou worden voorgeschreven, zouden deze bij algemene maatregel van bestuur, gehoord de Pensioen- & Verzekeringskamer, vastgesteld kunnen worden. Hiermee is het mogelijk om het landelijke sekseneutrale tarief aan te passen aan statistisch relevante ontwikkelingen, zoals de publicatie van nieuwe gegevens omtrent de levensverwachting van de bevolking.



---

7.8. Conclusies

Het is mogelijk om bij wet het gebruik van (landelijk uniforme) sekseneutrale tarieven in te voeren.
Er zijn geen overwegende actuariële bezwaren aanwezig om een verplichting in te voeren tot het gebruik van sekseneutrale tarieven die per pensioenuitvoerder kunnen verschillen. Premies, koopsommen en voorzieningen kunnen technisch probleemloos en prudent op sekseneutrale wijze worden bepaald. Het probleemloze gebruik van sekseneutrale ruilvoeten binnen rechtenstelsels bewijst dat het kan.

De invoering van een landelijk uniform sekseneutraal stuit wel op actuariële bezwaren, tenzij een systeem van landelijke verevening zou worden ingevoerd of als een tarief zou worden vastgesteld dat zo veilig is dat niemand erop tekort komt. Een systeem van landelijke verevening is volgens ons onuitvoerbaar. Om concurrentievervalsing door in het buitenland gevestigde verzekeraars te voorkomen, moet in de wet worden vastgelegd dat voor alle pensioentoezeggingen waarop de PSW van toepassing is (landelijke) sekseneutrale tarieven moeten gelden. Overdrachten op basis van het wettelijk recht op waardeoverdracht kunnen op basis van een sekseneutraal standaard tarief plaatsvinden. Het is hiermee zelfs mogelijk om gelijke behandeling op macro niveau te bereiken binnen premiestelsels. Daarom heeft de invoering van een landelijk sekseneutraal tarief geen toegevoegde waarde. Het EG-recht vormt geen belemmering om in Nederland het gebruik van sekseneutrale tarieven voor te schrijven.


89

8. Juridische consequenties van sekseneutrale tarieven

8.1. Inleiding

Eén van de vragen waarvan is afgesproken dat wij die beantwoorden is in hoeverre de invoering van de sekseneutrale tarieven juridische consequenties zou hebben. In dit hoofdstuk gaan wij in op een aantal civielrechtelijke, fiscaalrechtelijke en publiekrechtelijke aspecten van de invoering van al dan niet landelijke sekseneutrale tarieven.

8.2. Contractuele verhoudingen

De inhoud van de pensioentoezegging
In een rechtenstelsel wordt de omvang van de pensioenaanspraken niet bepaald door de hoogte van de bijdrage of de wijze van financiering. De invoering van sekseneutrale tarieven behoeft derhalve niet tot aanpassing van de pensioentoezegging te leiden. Wij verwachten geen substantiële toename van de premie, zodat ook uit dien hoofde een aanpassing van de pensioentoezegging niet nodig is. Op grond van het huidige artikel 2b en 2c PSW en het daarop gebaseerde Besluit gelijke behandeling bij pensioenen is het bij de uitruil van pensioenaanspraken al verplicht om een sekseneutraal tarief te hanteren. Als landelijk geldende sekseneutrale tarieven zouden worden ingevoerd, zal dit wel leiden tot de aanpassing van toezeggingen (de ruilvoeten) die immers doorgaans afhangen van het bestand.

Als sekseneutrale tarieven verplicht worden gesteld, hoeven pensioentoezeggingen op basis van een premiestelsel, die conform de systematiek van artikel 12c, letter a, WGB, zijn gebaseerd op een gelijke uitkeringsgarantie op grond van een gewijzigd tarief, niet te worden aangepast, hoewel het denkbaar is dat werknemers zullen verwachten dat de toegezegde premieniveau's opnieuw in overweging worden genomen. Pensioentoezeggingen gebaseerd op de methode van een gedifferentieerde werkgeversbijdrage voor mannen en vrouwen, moeten wel worden aangepast. De bijdragestaffels moeten sekseneutraal worden. Dat betekent wijziging van het document waarin de pensioentoezegging is vastgelegd, dit kan zijn: pensioenreglement;
pensioenbrief;
(collectieve) arbeidsovereenkomst.


90

Hoewel het verbintenissenrecht mogelijkheden kent om in geval van onvoorziene wijziging van omstandigheden contractuele afspraken te wijzigen en hoewel in veel pensioentoezeggingen een voorbehoud is gemaakt aangaande ingrijpende wijzigingen in de pensioenwetgeving,82 lijkt invoering van een overgangsmaatregel op basis waarvan premiestaffels kunnen worden gewijzigd, op basis van de systematiek van collectieve actuariële neutraliteit op zijn plaats. Een dergelijke overgangsmaatregel beschermt werknemers en kan juridische conflicten voorkomen.

De premiestelling binnen rechtenstelsels
De premiestelling is binnen een rechtenstelsel een uitvloeisel van de gedane pensioentoezegging en het geldende tarief. De invoering van sekseneutrale tarieven zal derhalve per definitie leiden tot een aanpassing van prijsafspraken. Deze zijn contractueel vastgelegd in:
de financieringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever, en/of de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer.

De werknemersbijdrage mag overigens sinds het Neath-arrest83 al geen percentage van de actuariële premie meer bedragen en is dus al sekseneutraal. Op dat punt zal er dus geen wijziging van overeengekomen werknemersbijdragen nodig zijn. Het lijkt voor de hand te liggen dat de invoering van sekseneutrale tarieven bij wet onmiddellijke werking zou hebben, zoals dit het geval was bij de Wet op de medische keuringen. Ook voor deze contractuele verhoudingen menen wij dat in de wet vastgelegd zou moeten worden wat de impact is op bestaande overeenkomsten. Hoe dit precies vormgegeven zou moeten worden, behoeft nader onderzoek.

8.3. Wet fiscale behandeling van pensioenen

Voor de fiscale behandeling van pensioenen in rechtenstelsels zou de invoering van sekseneutrale tarieven geen gevolgen hebben.

Voor de fiscale behandeling van pensioentoezeggingen gebaseerd op een premiestelsels bepaalt artikel 18a, derde lid, Wet op de loonbelasting 1964, dat de beschikbare premie actuarieel wordt vastgesteld. De wet schrijft niet voor dat sekseafhankelijke sterftetafels c.q. tarieven gebruikt moeten worden, zodat een wijziging van de wettekst bij invoering van sekseneutrale tarieven niet nodig lijkt.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet fiscale behandeling van pensioenen is aan de staatssecretaris verzocht om uniform toepasbare staffels voor pensioenregelingen volgens het beschikbare premiestelsel te publiceren. Dit verzoek heeft geleid tot het besluit van 4 november 2000, nr. RTB2000-969M. waarin de grondslagen voor het opstellen van individueel en collectief toepasbare beschikbare premiestaffels nader worden uitgewerkt. De daarin opgenomen staffels zijn gebaseerd op mannentarieven. Als landelijke sekseneutrale tarieven zouden worden voorgeschreven, dan kan dit besluit worden vervangen door een besluit waarin wordt uitgegaan van sekseneutrale tarieven.

82 Op basis van artikel 2, zevende lid, PSW.
83 Europese Hof van Justitie, 22 december 1993, zaak C-152/91 (pb, nr. C-43/1).


91

De huidige gepubliceerde staffels sluiten niet aan op de thans bestaande situatie, waarin voor vrouwen bij de inkoop van pensioen in een premiestelsel vrouwentarieven worden gebruikt. Dat betekent dat de standaardstaffels eigenlijk niet op de praktijk zijn afgestemd.

8.4. Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Volgens artikel 5 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is het mogelijk dat de vereveningsgerechtigde bij scheiding, in plaats van het recht op nabestaandenpensioen84 en het recht op uitbetaling van een gedeelte van het ouderdomspensioen van de vereveningsplichtige, een eigen recht op ouderdomspensioen verkrijgt (conversie).

Op dit moment geschieden conversieberekeningen op basis van voor mannen en vrouwen verschillende sterftetafels. Dit is toegestaan, omdat de gelijke behandelingswetgeving naar de algemene opvatting niet van toepassing is op de hier bedoelde conversies. Dat betekent dat mannelijke en vrouwelijke vereveningsgerechtigden, bij een gelijk ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen opgebouwd door de vereveningsplichtige, een verschillend eigen recht op ouderdomspensioen zullen krijgen. Als er landelijke sekseneutrale tarieven worden ingevoerd, zouden deze berekeningen ook op sekseneutralebasis kunnen plaatsvinden. Dat lijkt ons vanuit het oogpunt van gelijke behandeling in zijn algemeenheid wenselijk, omdat op deze wijze de partners gelijk worden behandeld, ongeacht of zij man of vrouw zijn en ongeacht of hun partner een man of een vrouw was.85 Dit ondanks het gegeven dat een scheiding niets te maken heeft met de arbeidsverhouding.

Rekenvoorbeeld
Stel, een mannelijke deelnemer heeft op leeftijd 65 1.000 levenslang ouderdomspensioen opgebouwd en 700 nabestaandenpensioen. De waarde hiervan is op basis van de factoren in bijlage 1 gelijk aan 11,214 * 1.000 + 2,961 * 700 = 13.287. In de situatie dat een vrouw dezelfde pensioenen heeft opgebouwd op leeftijd 65, is de waarde gelijk aan 13,119 * 1.000 + 0,879 * 700 = 13.734.

Indien in geval van scheiding pensioenen worden geconverteerd, wordt in de regel de volgende berekening gemaakt:
de waarde van het volledige bijzonder nabestaandenpensioen wordt berekend; de waarde van het recht op uitbetaling van 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde OP wordt berekend;
die waarden worden opgeteld en omgerekend in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de vereveningsgerechtigde.

84 In de zin van artikel 8a PSW.
85 Zie ook: Prof.dr. E. Lutjens, m.m.v. D-J Smit en M. Diazoni, Levensverwachting en pensioen, Geslacht afhankelijke of sekse-neutrale actuariële factoren?, Deventer, 1995, p.89.


92

Een complicerende factor bij deze casus is dat de contante waarde van de helft van de waarde van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen moet worden berekend op basis van twee levens. Het te verevenen ouderdomspensioen herleeft namelijk indien de vereveningsgerechtigde overlijdt (de deelnemer krijgt dat gedeelte dan weer terug86). De contante waarde factor bedraagt op leeftijd 65 9.953 voor een levenslang ouderdomspensioen van een mannelijke deelnemer, uit te keren zolang hij als zijn ex-echtgenote blijven leven. Voor een vrouwelijke deelnemer is dat 8.823 op leeftijd 65. Tussen deze contante waarden bestaat een verschil, omdat wordt verondersteld dat de vrouw 3 jaar jonger is dan de man.

De vereveningsgerechtigde partner krijgt de helft van de waarde van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Hier wordt bijgeteld het nabestaandenpensioen waarop de partner recht behoudt. Vervolgens wordt voor de waarde van deze pensioenen een "eigen" pensioen aangekocht.

Op basis van het bovenstaande resulteert 9,953 * 50% + 2.961 = 7.938 voor de vrouw van de mannelijke deelnemer, en 8.823 * 50% + 879 = 5.291 voor de man van een vrouwelijke deelnemer. Hiervoor krijgt de vereveningsgerechtigde vrouw een levenslang ouderdomspensioen van 7.938 / 13,119 = 605 en de vereveningsgerechtigde man 5.291 / 11,214 = 472,-. Een verschil derhalve van 28%.

Een groot gedeelte van dit verschil wordt veroorzaakt door het veronderstelde leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen van 3 jaar. Wordt een leeftijdsverschil van 0 jaar gehanteerd, dan is het verschil in uitkomst 5%.

Indien in de bovenstaande som sekseneutrale tarieven zouden worden gehanteerd, is het verschil in uitkomst nihil.

8.5. Stichting FVP

De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering kan op grond van de Wet privatisering FVP voorzien in aanvullende pensioenvoorzieningen voor werkloze werknemers. De zogenoemde voortzettingsbijdragen worden op basis van het Bijdragereglement 199987 en Uitvoeringsreglement 199988 vastgesteld op basis van sekseafhankelijke standaardtarieven. Ook de zogenoemde inkoopbijdrage voor een direct ingaand gelijkblijvend nabestaandenpensioen die bij overlijden van een werkloze werknemer kan worden bepaald, wordt vastgesteld op basis van een sekseafhankelijk tarief. Bij de vaststelling van een verplichting om sekseneutrale tarieven te gebruiken, zullen de betreffende standaard tarieven aangepast moeten worden. Uitgaande van de huidige werkwijze zal het FVP de sekseneutrale tarieven alsdan gaan hanteren voor alle rechthebbenden.

86 Als de conversie eenmaal heeft plaatsgevonden, herleeft het ouderdomspensioen niet bij overlijden van de vereveningsgerecthtigde.
87 Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, 17 december 1998. 88 Zie vorige noot.


93

8.6. Conclusies

Bij de invoering van sekseneutrale tarieven zullen toezeggingen op basis van rechtenstelsels over het algemeen geen wijziging behoeven, omdat reeds nu bij het gebruik van keuzemogelijkheden op sekseneutrale basis wordt gewerkt. In premiestelsels waarbij nog geen sekseneutrale premiestaffels gelden, zullen deze aangepast moeten worden. Een overgangsmaatregel die beoogt werknemers daarbij te beschermen, lijkt ons daarbij nodig.
De gepubliceerde fiscale standaard staffels voor premiestelsels zullen aangepast moeten worden na de invoering van een verplichting om sekseneutrale tarieven te gebruiken. Wij vinden het vanuit een oogpunt van gelijke behandeling wenselijk om ook bij conversieberekeningen in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uit te gaan van sekseneutrale tarieven.


94

9. Financiële gevolgen van invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven

9.1. Inleiding

De invoering van een al dan niet landelijk sekseneutraal tarief voor alle pensioenuitvoerders, betekent dat de ene uitvoerder daarbij tekort schiet en de andere daar aan over houdt. Dat zou een roep om verevening tussen de pensioenuitvoerders kunnen opleveren. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag of dat nodig is.

9.2. Verevening tussen pensioenuitvoerders

Een verevening is administratief een verzwaring en ook technisch lastig uitvoerbaar, omdat de technische resultaten van een pensioenuitvoerder moeilijk te splitsen zijn. Ook werkt een vereveningssysteem alleen maar goed indien alle verzekeraars exact dezelfde verzekeringstechnische grondslagen hanteren (dit zou bij invoering van landelijke sekseneutrale tarieven eveneens voorgeschreven kunnen worden), omdat als dat niet zo is, het grondslagenverschil ook wordt verevend. Administratief gezien ontstaat een verzwaring indien het grondslagenverschil wordt geëlimineerd. Al met al denken wij dat een systeem van landelijke verevening niet uitvoerbaar is, of alleen tegen hoge kosten. Daarnaast is een vereveningssysteem naar onze mening niet goed voor de marktwerking. Wordt er niet verevend, dan is het nodig om het uniforme tarief van alle uitvoerders veilig vast te stellen, opdat vrijwel niemand er op verliest. Maar dat betekent vervolgens dat het geheel duurder wordt.

In ons voorbeeld in paragraaf 5.2.1. kost 1 ouderdomspensioen voor mannen 11, voor vrouwen 13 en kost de combinatie van ouderdomspensioen met 70% nabestaandenpensioen 14 voor mannen en voor vrouwen. Vrouwen kiezen naar verwachting, zoals eerder uitgelegd, altijd voor alleen ouderdomspensioen. Stel nu eens dat de mannen voor x% de combinatie kiezen. Dan ziet het combinatietarief en het ouderdomspensioentarief er uit als vermeld in onderstaande tabel bij een bestand van y% mannen.

Het combinatietarief is (als altijd in de voorbeelden in dit rapport) 14. Dat komt omdat bij deze combinatie vrouwen en mannen even duur zijn. Het ouderdomspensioentarief bedraagt tussen de 11,6 en de 12,8. Het verschil blijkt dus maximaal 10% te zijn. Maar dan moet wel 60% van de mannen voor alleen ouderdomspensioen gaan kiezen, ten opzichte van 20% als startwaarde. Blijft dat percentage op 20% (en dat is reëler) dan is het verschil slechts 5%. En dat is een dusdanig klein verschil dat het praktisch gezien met de concurrentievervalsing als gevolg van het verbieden dat met de sterftedeterminant "geslacht" rekening gehouden wordt naar onze mening wel mee zal vallen. In verzekeringsland komen wel grotere premieverschillen voor dan 5% tussen de verschillende maatschappijen.


95

Tabel. Sekseneutrale tarieven bij een bestand met y% mannen, die voor x% voor uitruil van het nabestaandenpensioen kiezen. y x Combinatietarief () Tarief voor ouderdomspensioen () 20 14 12,8 30 40 14 12,7 60 14 12,6 20 14 12,8 40 40 14 12,6 60 14 12,5 20 14 12,7 50 40 14 12,4 60 14 12,2 20 14 12,5 60 40 14 12,2 60 14 12,1 20 14 12,4 70 40 14 12,0 60 14 11,8 20 14 12,1 80 40 14 11,8 60 14 11,6

Zou een landelijk uniform tarief voor alle uitvoerders van bijvoorbeeld 12,4 worden voorgeschreven, dan zijn de verschillen tussen de premie op het eigen bestand en de premie over het landelijke bestand maximaal 2 à 3% bij gelijke omruilkans voor mannen.

Voor zo'n klein verschil is het opzetten van een landelijke verevening ­als het alleen om de sterftedeterminant "geslacht" zou gaan- naar onze mening overbodig. Maar, schijn bedriegt. Zoals in paragraaf 7.3. is aangegeven, kan een pensioenuitvoerder bij de vaststelling van een landelijk uniform tarief niet meer inspelen op de effecten van andere sterftedeterminanten. Dus is, om te voorkomen dat sommige pensioenuitvoerders structureel tekort komen, landelijke verevening bij de invoering van een landelijk uniform tarief toch onontkoombaar. Een landelijke verevening waarbij naast de verschillen op basis van geslacht ook de verschillen op basis van andere sterftedeterminanten wordt verevend is naar onze mening onuitvoerbaar.

De toegevoegde waarde van een landelijk sekseneutraal tarief is daarbij naar onze mening nagenoeg nihil, omdat gelijke behandeling op macro niveau grotendeels kan worden bereikt door per pensioenuitvoerder verschillende sekseneutrale tarieven voor te schrijven, gecombineerd met een wettelijk recht op waardeoverdracht gebaseerd op een wettelijk vastgesteld standaard tarief.

9.3. Verevening tussen werkgevers

In paragraaf 7.6. is door ons beschreven hoe externe waardeoverdracht op sekseneutrale basis zou kunnen plaatsvinden met behulp van een wettelijk sekseneutraal standaard tarief, zonder dat er in bredere zin landelijke sekseneutrale tarieven zouden gelden.


96

De daar beschreven systematiek komt neer op een verevening tussen werkgevers van verschillen tussen de sekseneutrale tarieven die hun pensioenuitvoerders gebruiken bij waardeoverdracht. De plussen en minnen komen immers door de in het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht ten goede c.q. ten laste van de werkgever.89 Het gaat hier echter niet om een methode van verevening, die op zichzelf niet gericht is op het wegwerken van verschillen bij de pensioenuitvoerders, maar die is gericht op het gladstrijken van die verschillen ten behoeve van de werknemer die overdraagt.

9.4. Leiden sekseneutrale tarieven leiden tot een wijziging van de gemiddelde premie?

Pensioenfondsen
De praktijk bij pensioenfondsen sinds jaar en dag is dat wordt gewerkt met een doorsneepremie die is afgestemd op de bestandssamenstelling. De doorsneepremie is voor iedere werknemer gelijk, ongeacht het geslacht of de leeftijd. Bij pensioenfondsen gaat het er dus bij het beantwoorden van deze vraag om of de pensioenlasten gaan stijgen indien er wordt gewerkt met sekseneutrale tarieven. In hoofdstuk 3 hebben wij geconcludeerd dat bij pensioenfondsen al met sekseneutrale tarieven wordt gewerkt. Met name als het gaat om de uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen en vice versa.
De sekseneutrale tarieven zullen worden afgestemd op de bestandssamenstelling (mannen/vrouwen) en op een inschatting van de kans dat mannen en vrouwen gebruik zullen maken van bepaalde ruil- of shopmogelijkheden die in de pensioenregeling worden aangeboden. Voor de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen doet de bestandssamenstelling er niet zo veel toe. Voor alleen ouderdomspensioen zijn de verschillen beperkt.

Bij de vaststelling van de ruilvoeten voor de ruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen en vice versa wordt in de praktijk ook gekeken naar de bestandssamenstelling en de gebruikmakingsfrequentie. Indien blijkt dat bijvoorbeeld méér vrouwen gebruik maken van de mogelijkheid om nabestaandenpensioen te ruilen voor ouderdomspensioen dan is aangenomen bij het vaststellen van de ruilvoet, dan wordt hierop door het pensioenfonds verlies gemaakt. Het pensioenfonds heeft dan binnen het kader van de eis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid de mogelijkheid om de ruilvoet bij te stellen.

Het bovenstaande leidt tot de verwachting dat het invoeren van sekseneutrale tarieven bij pensioenfondsen niet tot een materiële wijziging van de gemiddelde premie zal leiden.

Verzekeraars
Het bovenstaande is in grote lijnen ook van toepassing op verzekeraars. Een belangrijk verschil tussen verzekeraars en pensioenfondsen is dat pensioenfondsen eventuele verliezen kunnen compenseren door een toekomstige premieverhoging, terwijl verzekeraars de ingekochte pensioenen moeten garanderen.

89 Of ­als de pensioenuitvoerder een pensioenfonds is- het fonds.


97

De uitruilpraktijk van verzekeraars (zie ook bijlage 2) wijst evenwel uit dat voor wat betreft het ruilen van nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen gewoon sekseneutrale percentages worden aangeboden, zonder dat dat tot nu toe heeft geleid tot premiestijgingen. Ook geldt dat de ruilvoeten kunnen worden aangepast indien de werkelijkheid zal afwijken van de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de ruilvoet.
Verder zal voor wat betreft de inkoop van alleen ouderdomspensioen voor een kapitaal op de pensioendatum een verzekeraar geneigd kunnen zijn om een veiligheidsmarge in te bouwen voor de mogelijkheid dat hij meer vrouwen dan mannen binnenkrijgt. Op leeftijd 65 kost op basis van de CRC-tafel 1 ouderdomspensioen 11,455 voor een man en 14,260 voor een vrouw (zie bijlage 1)90. Dat is dus gemiddeld 12,858 bij 50% mannen en 50% vrouwen. Stel nu eens dat een verzekeraar dit gemiddelde tarief hanteert en in plaats van 50% vrouwen 80% vrouwen binnenkrijgt voor ouderdomspensioen. Het gemiddelde tarief moet dan 13,699 zijn, terwijl 12,858 wordt gehanteerd. Dat is een verhoging van 6,5%. In dat geval maakt de verzekeraar verlies en zal hij genoodzaakt zijn om het tarief aan te passen. Dat kan niet gedurende de contractsperiode, en daarom ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de verzekeraar op voorhand een veiligheidsopslag zal willen hanteren. Maar dan loopt de verzekeraar het risico dat hij geen klanten krijgt indien een andere verzekeraar de kans dat hij meer vrouwen binnenkrijgt dan mannen wat lager inschat. Bij het vaststellen van het uniforme tarief zullen naar onze verwachting concurrentieoverwegingen een rol spelen. Wij verwachten derhalve dat een stijging van de gemiddelde premie, zeker als we kijken naar het aandeel van verzekeraars in de totale pensioenlasten (zie ook de tabel in hoofdstuk 2) niet of nauwelijks aan de orde zal zijn. Indien daarentegen alle verzekeraars voor het ouderdomspensioen het vrouwentarief gaan hanteren, dan stijgt de gemiddelde premie van 12,858 naar 14,260, dat is een stijging van ruim 10%. Op het totaal bezien ­ het gaat hier om verzekerde regelingen ­ zou het dan gaan om minder dan 20% van de verzekerde deelnemers.

9.5. Conclusies

Het is nodig om bij de invoering van landelijke sekseneutrale tarieven een (duur / zo goed als onuitvoerbaar) systeem van landelijke verevening in te voeren, omdat bij het voorschrijven van een landelijk tarief ook het toepassen vanwege andere sterftedeterminanten dan geslacht noodzakelijke leeftijdsterugstellingen daardoor niet meer mogelijk is. Uit een oogpunt van gelijke behandeling heeft een dergelijke stap geen toegevoegde waarde, aangezien gelijke behandeling kan worden bereikt door sekseneutrale tarieven voor te schrijven die per pensioenuitvoerder mogen verschillen, gecombineerd met een wettelijk recht op waardeoverdracht gebaseerd op een sekseneutraal standaardtarief.
Wij verwachten derhalve dat een verplichting tot het gebruiken van sekseneutrale tarieven niet tot een materiële stijging van de gemiddelde premies bij pensioenfondsen en verzekeraars zal leiden.

90 Hier wordt uitgegaan van een tarief op basis van een CRC-tafel, omdat wij het hier over de situatie bij verzekeraars hebben. In eerdere voorbeelden zijn iets afwijkende tarieven te vinden, deze zijn echter gebaseerd op de GBM/GBV-tafels.


98

10. Effecten van het gebruik van sekseneutrale tarieven

10.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal vragen rond het effect van de invoering van sekseneutrale tarieven, zoals: in hoeverre wordt het doel van gelijke behandeling bereikt, hoe kan antiselectie worden voorkomen en wat is het effect op de concurrentiepositie van verzekeraars?
In hoofdstuk 9 hebben wij geconcludeerd dat de invoering van een landelijk sekseneutraal tarief geen toegevoegde waarde heeft voor het doel van gelijke behandeling en dat het daarvoor benodigde systeem van landelijke verevening naar onze inschatting onuitvoerbaar is. In dit hoofdstuk gaat het over sekseneutrale tarieven die per pensioenuitvoerder mogen verschillen.

10.2. Zou het gebruik van sekseneutrale tarieven leiden tot het wegwerken of verminderen van verschillen in uitkeringen tussen mannen en vrouwen?

Bij het beantwoorden van deze vraag richten we ons op premiestelsels. Immers, bij rechtenstelsels wordt al voldaan aan gelijke uitkeringen.

Het gebruik van sekseneutrale tarieven zal op termijn leiden tot het volledig wegwerken van de verschillen in pensioenuitkeringen tussen mannen en vrouwen. Op termijn, omdat de invoering van sekseneutrale tarieven naar verwachting niet met terugwerkende kracht ingevoerd zal worden. Zowel artikel 2b als 2c PSW hebben ­voor wat betreft rechtenstelsels- uitsluitend toepassing voor de vanaf 1 januari 2002 opgebouwde pensioenaanspraken. Als besloten zou worden om voor premiestelsels bijvoorbeeld vanaf 1 januari 2005 sekseneutrale tarieven in te voeren, dan lijkt het derhalve aannemelijk dat die tarieven gaan gelden voor vanaf die datum betaalde bijdragen. Dat betekent dat terzake van de opbouw onder premiestelsels voor wat betreft de periode tot 1 januari 2005 ongelijke tarieven voor mannen en vrouwen mogelijk blijven. Dat betekent onder andere dat pensioenuitvoerders twee kapitalen zouden moeten administreren: één waarvoor te zijner tijd sekseafhankelijke tarieven gelden en één waarvoor sekseneutrale tarieven gelden. Dat is vanuit administratief oogpunt een verzwaring. Dit zou in theorie91 voor de nog niet in pensioen omgezette pensioenkapitalen kunnen worden ondervangen. Wij maken daarbij onderscheid tussen premiestelsels met een gelijke uitkeringsgarantie en premiestelsels met gedifferentieerde werkgeversbijdragen.

91 Wij geven hier geen oordeel over de wenselijkheid daarvan, wij geven hier een mogelijke vormgeving aan. Voor de beoordeling van de wenselijkheid hiervan, is het naar onze mening noodzakelijk de effecten hiervan op macro-economisch niveau te onderzoeken. Gelet op wat wij in hoofdstuk 9 over landelijke verevening hebben geschreven, vermoeden wij dat de effecten niet zo groot zullen zijn.



---

Gelijke uitkeringsgarantie
In deze situatie zijn ­ uitgaande van gelijke beleggingsopbrengsten ­ de kapitalen voor mannen en vrouwen gelijk, behalve voor zover in het verleden ongelijke risicopremies voor de dekking van het overlijdensrisico aan het kapitaal zijn ontrokken. Sekseneutrale tarieven kunnen in theorie wettelijk van toepassing worden verklaard op de per 1 januari 2005 opgebouwde kapitalen.

Gedifferentieerde werkgeversbijdragen
De kapitalen zijn voor mannen en vrouwen ­ ook als wordt uitgegaan van gelijke beleggingsopbrengsten - niet gelijk. Analoog aan de methode zoals beschreven in paragraaf 7.6. kunnen de kapitalen op basis van de sekseafhankelijke tarieven worden omgezet in pensioenaanspraken. Deze aanspraken zijn voor mannen en vrouwen hetzelfde. Vervolgens kunnen de pensioenaanspraken worden omgezet in kapitalen op basis van de sekseneutrale tarieven. Dit kan worden vormgegeven als een "collectief actuarieel neutrale" operatie.

Rekenvoorbeeld
Stel het kapitaal voor een 35-jarige man bedraagt per 31 december 2004 2.982 en voor een vrouw is dit 3.681. De man kan hiervoor op leeftijd 35 1.000 levenslang ouderdomspensioen aankopen en een vrouw ook (zie bijlage 1). Stel voorts dat het sekseneutrale tarief het gemiddelde is van het mannen- en het vrouwentarief, dus 50% * 2,982 + 50% * 3,681 = 3,332. Het omgerekende sekseneutrale kapitaal wordt dan voor beiden 3,332 * 1.000 = 3.332. Voor de man moet de uitvoerder 350 bijleggen, voor de vrouw valt 350 vrij.

10.3. Op welke wijze kan in de wet- en regelgeving de kans op antiselectie verkleind worden?

Antiselectie doet zich voor indien een deelnemer aan een pensioenregeling een keuze maakt die hem een geldelijk voordeel oplevert terwijl de pensioenuitvoerder/het collectief daarvan nadeel ondervindt. Dat doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat een gezonde deelnemer kiest voor alleen ouderdomspensioen in plaats van de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, en bijvoorbeeld in de situatie dat een ongezonde deelnemer zijn ouderdomspensioen omzet in nabestaandenpensioen.

Antiselectie zal zich, als sekseneutrale tarieven worden voorgeschreven voor de inkoop van pensioen, alléén voordoen indien een deelnemer dáár kan gaan kopen waar hij het goedkoopst uit is. Dat kan indien shoppen in de pensioenregeling is toegestaan en als er géén landelijk uniform sekseneutraal tarief wordt voorgeschreven. Dat zou in het bijzonder het geval zijn indien het binnen pijler 2 mogelijk zou zijn om aan shoppers een sekseafhankelijk tarief aan te bieden. Dan zouden bijvoorbeeld vrouwen kiezen voor het lagere sekseneutrale tarief bij een eigen pensioenuitvoerder, en voor wat betreft het nabestaandenpensioen gaan shoppen (zie ook paragraaf 4.2.) bij verzekeraars die het lage nabestaandenpensioentarief voor vrouwen aanbieden.


100

Indien de vrouwen alleen voor wat betreft het ouderdomspensioen bij de eigen pensioenuitvoerder kunnen blijven, zal op den duur het sekseneutrale tarief voor ouderdomspensioen niet meer kloppen als dat is gebaseerd op bijvoorbeeld het gemiddelde tarief voor mannen en vrouwen. De pensioenuitvoerder zal daardoor genoodzaakt zijn het tarief te verhogen, maar dan zijn de mannen weer te duur uit en zullen willen gaan shoppen. Wij hebben echter in hoofdstuk 5 gezien dat volgens de huidige wet een sekseneutraal tarief geboden moet worden als een gelijke uitkeringsgarantie geldt, óók bij pensioenshoppen. Als dit in de wet verankerd is en blijft, wordt de hier beschreven vorm van antiselectie voorkomen.

Antiselectie in verband met sekseneutrale tarieven kan worden tegengegaan door sekseneutrale tarieven voor te schrijven in zowel pijler 2 als pijler 3 of door pensioenshoppen te verbieden. Het verbieden van shoppen92 is volgens ons een weg terug, terwijl dat overigens de flexibiliteit voor deelnemers aan een pensioenregeling beperkt.

Indien niet het gebruik van landelijke sekseneutrale tarieven is voorgeschreven, blijft de mogelijkheid van antiselectie theoretisch gezien bestaan, omdat de uitvoerders de sekseneutrale tarieven zullen baseren op hun bestandssamenstelling. Maar de verschillen die daardoor kunnen ontstaan zijn dermate beperkt, dat dit de antiselectie naar onze verwachting niet zal aanmoedigen. De motivering voor deze verwachting is gelijk aan hetgeen in hoofdstuk 9 geschreven is over de landelijke verevening in het geval dat sekseneutrale tarieven zouden worden ingevoerd. Verder zullen door concurrentie de verschillen tussen de tarieven -en daarmee het verschijnsel van antiselectie- langzamerhand afnemen (zie de paragrafen 4.5., 5.7. en 10.5.).

10.4. Hebben sekseneutrale tarieven effect op de arbeidsmarktpositie (loonkosten) van vrouwen?

Deze vraag is alleen relevant als een werkgever bij zijn personeelsaannamebeleid zich laat leiden door een verschil in pensioenkosten tussen mannen en vrouwen. Met andere woorden, neemt een werkgever eerder een man aan dan een vrouw of andersom omdat de man voor wat betreft de pensioenkosten goedkoper is dan een vrouw of juist duurder?93

Onze persoonlijke indruk is dat werkgevers zich over het algemeen er niet van bewust zijn dat er verschil in pensioenkosten kan bestaan tussen mannen en vrouwen. Dat lijkt ons overigens ook logisch, omdat ten eerste de meerderheid (meer dan 80%) van de pensioenregelingen wordt uitgevoerd door pensioenfondsen die in zijn algemeenheid een doorsneepremie hanteren. Hier zijn dus de pensioenkosten voor mannen en vrouwen vanuit de werkgever gezien aan elkaar gelijk (zie ook de tabel in hoofdstuk 2). Ten tweede was het tot voor kort gebruikelijk om voor werknemers de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen te verzekeren.

92 Zie de special over pensioenshoppen van Pensioenmagazine, 2000/2. 93 Zie hierover ook: TK 1991/1992, 22 695, nr. 4, Notitie van staatssecretaris Ter Veld over het hanteren van naar geslacht ongelijke actuariële factoren en het principe van solidariteit tussen mannen en vrouwen binnen aanvullende pensioenregelingen, hoofdstuk 6.


101

Die combinatie is voor mannen en vrouwen op de pensioendatum nagenoeg even duur. Gedurende de actieve periode (dat is de periode vóór de pensioendatum) is de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenspensioen voor vrouwen zelfs goedkoper dan voor mannen (zie bijlage 1). Als een werkgever zich bij de aanname van personeel zou laten leiden door pensioenkosten, dan zou hij dus in het verleden geneigd moeten zijn geweest om eerder vrouwen aan te nemen dan mannen. In dit kader merken wij op dat de prijsverhouding tussen mannen en vrouwen voor de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen de laatste decennia meer naar elkaar is toegegroeid. De combinatie was voor vrouwen vroeger ten opzichte van mannen zelfs nog goedkoper. Wij hebben niet de indruk dat in het verleden vrouwen op de arbeidsmarkt zijn bevoordeeld ten opzichte van mannen, omdat hun pensioenkosten lager waren dan die van mannen. Sterker nog, vrouwen werden in het verleden veelal van pensioenregelingen uitgesloten!

Rest de vraag in hoeverre de toepassing van sekseneutrale tarieven een effect heeft op de loonkosten van vrouwen. Zoals al gezegd zal het voor wat betreft de combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen geen effect hebben. Ook voor pensioenen die zijn ondergebracht bij een pensioenfonds heeft toepassing van sekseneutrale tarieven geen effect op de loonkosten van vrouwen. Als toepassing van sekseneutrale tarieven in deze situatie al een effect heeft, dan zal het effect voor mannen en vrouwen gelijk zijn.

Waar toepassing van sekseneutrale tarieven wel een effect kan hebben, is bij een beschikbare premieregeling die alléén voorziet in ouderdomspensioen. Doordat nu het sekseneutrale tarief zal worden afgeleid van het mannen- en vrouwentarief, zal het uniforme sekseneutrale tarief per definitie lager zijn dan of gelijk zijn aan het vrouwentarief (zie ook bijlage 1). Het verschil kan oplopen tot zo'n 10% in positieve zin, uitgaande van een uniform tarief dat is afgestemd op 50% mannen en 50% vrouwen. Als het sekseneutrale tarief zou worden afgeleid van het mannentarief, dan zou het verschil op leeftijd 65 zo'n 25% bedragen. Het lijkt ons echter zeer onwaarschijnlijk dat het sekseneutrale tarief voor ouderdomspensioen wordt gelijkgesteld aan het mannentarief.

Al met al komen wij tot de conclusie dat het toepassen van sekseneutrale tarieven naar verwachting geen noemenswaardig effect zal hebben op de loonkosten van vrouwen. Slechts in het geval dat door middel van een premiestelsel alleen ouderdomspensioen kan worden verzekerd, kunnen de loonkosten voor vrouwen omlaag gaan.

10.5. Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, wat betreft de concurrentiepositie van de pensioenuitvoerders binnen Nederland?

In de paragrafen 4.5. en 5.7. hebben wij uiteengezet dat voor wat betreft de concurrentiepositie van pensioenuitvoerders binnen Nederland, dankzij de marktwerking, uiteindelijk de sekseneutrale tarieven van pensioenuitvoerders naar elkaar toe zullen groeien. Voorwaarde hiervoor is dat geen landelijk systeem van verevening wordt ingevoerd.


102

Pensioenuitvoerders die in pijler 2 actief zijn, pensioenfondsen, kunnen in theorie deelnemers aan pijler 3 verliezen, als daar aantrekkelijker sekseafhankelijke tarieven gelden (ouderdomspensioentarief gebaseerd op een mannentafel bijvoorbeeld, is voor mannelijke verzekerden aantrekkelijker dan een sekseneutraal tarief). Dit effect doet zich eigenlijk alleen voor terzake van vrijwillige voorzieningen, omdat werknemers over het algemeen niet vrijelijk kunnen kiezen waar zij hun oudedagsvoorziening opbouwen. De markt voor vrijwillige voorzieningen in de derde pijler (lijfrenten) is overigens minder aantrekkelijk dan die in de tweede pijler, vanwege onder andere de beperkte fiscale mogelijkheden in de derde pijler. Het effect van lekkage naar de derde pijler zal daarom naar onze verwachting erg beperkt zijn.

10.6. Welke effecten zijn te verwachten van invoering van sekseneutrale tarieven, wat betreft de internationale concurrentiepositie van de pensioenuitvoerders?

Als wordt voorgeschreven dat als voorwaarde om pijler 2 pensioenen in Nederland te mogen aanbieden sekseneutrale tarieven gehanteerd moeten worden, dan zullen Nederlandse pensioenuitvoerders niet worden benadeeld ten opzichte van buitenlandse.

Zie ook paragraaf 7.5.

10.7. Conclusies

De invoering van sekseneutrale tarieven brengt het doel van gelijke behandeling dichterbij, maar dat zal binnen premiestelsels zonder aanvullende maatregelen aangaande de reeds voor 1 januari 2005 opgebouwde pensioenaanspraken naar verwachting vrij lang duren (zie paragraaf 10.2.). Maatregelen op dat punt zijn technisch haalbaar, maar of deze ook wenselijk zijn is een politieke kwestie. Het is niet nodig om door (aanvullende) wettelijke maatregelen het risico op antiselectie te verkleinen. Dit, omdat de huidige wetgeving de mogelijkheden hiertoe al beperkt en omdat de mogelijkheid van antiselectie binnen de tweede pijler door het naar elkaar toegroeien van sekseneutrale tarieven zal verminderen. Antiselectie die ontstaat doordat werknemers kunnen uitwijken naar de derde pijler (waar sekseafhankelijke tarieven gelden), kan worden ondervangen door ook in de derde pijler sekseneutrale tarieven voor te schrijven.
Wij verwachten dat de concurrentieverhouding van verzekeraars binnen Nederland door de invoering van sekseneutrale tarieven niet zal worden verstoord en dat buitenlandse verzekeraars hierdoor -mits bij wet wordt vastgelegd dat voor PSW-pensioenen altijd sekseneutrale tarieven moeten gelden- op de Nederlandse markt geen concurrentie voordeel zullen verkrijgen.


103

11. Samenvatting

In dit onderzoek worden de mogelijkheden verkend om van overheidswege te komen tot een landelijke invoering van het voorschrift tot hantering van sekseneutrale tarieven in aanvullende pensioenvoorzieningen. Aan de hand van meer specifieke deelonderwerpen, zoals omschreven in hoofdstuk 1, worden de voor- en nadelen van een dergelijk voorschrift in kaart gebracht. In dit hoofdstuk worden de bevindingen van het rapport per onderwerp kort samengevat. Ten behoeve van de toegankelijkheid van de studie wordt bij ieder onderwerp verwezen naar de uitgebreidere beschouwing in het rapport.

1. Gelijkheid bij rechtenstelsels
Zowel pensioenfondsen als verzekeraars hanteren bij uitruil in rechtenstelsels al een sekseneutrale ruilvoet die voldoet aan de artikelen 2b en 2c PSW en het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen. Ook worden al sekseneutrale afkoopvoeten gebruikt voor kleine pensioenen als bedoeld in artikel 32 lid 7 PSW. Op antiselectie kan worden geanticipeerd met aannames bij de berekening van de ruilvoet. Bovendien kan de ruilvoet worden aangepast aan waargenomen effecten van antiselectie. Aan de Wet94 wordt voldaan, zodat sekseneutrale sterftetafels dus niet nodig zijn voor gelijke behandeling.

Zie voor een uitgebreide beschouwing hoofdstuk 4.

2. Gelijkheid bij premiestelsels
Volgens artikel 12c, tweede lid, WGB zijn er twee methoden om in premiestelsels tot gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen te komen: (a) de gelijke uitkeringsgarantie;
(b) gedifferentieerde werkgeversbijdragen.
Teneinde de Wet te kunnen uitvoeren zijn voor beide methoden sekseneutrale tarieven nodig, zowel voor pensioeninkoop als voor -uitruil. Verzekeraars zullen beide moeten kunnen aanbieden, want de keuze is aan de sociale partners. Verzekeraars die alleen variant (b) aanbieden, prijzen zich uit de markt.

Zie voor een uitgebreide beschouwing hoofdstuk 5.

3. Wettelijk recht op waardeoverdracht
Bij overgang van een premie- naar een rechtenstelsel en bij overgang tussen premiestelsels kan waardeoverdracht, volgens het huidige systeem van het wettelijk recht daarop, leiden tot ongelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen. De regels voor waardeoverdracht moeten in het kader van de Wet dan ook nog eens worden bezien. Het is mogelijk om waardeoverdracht op basis van een sekseneutraal standaard tarief te laten plaatsvinden, hetgeen voor de genoemde 'probleemoverdrachten' een oplossing zou zijn.

Zie voor een uitgebreide beschouwing de paragrafen 4.4. en 5.6.

94 Wet van 21 december 2000 houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en enkele andere wetten in verband met recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen, Stb. 2000, 625.


104

4. Concurrentie tussen pensioenuitvoerders
Concurrentie op sekseneutrale tarieven voor pensioenuitruil dan wel -inkoop zal leiden tot convergentie van die tarieven bij zowel rechten- als premiestelsels. Invoering van een verplichting om sekseneutrale tarieven te gebruiken, die per uitvoerder kunnen verschillen, is mogelijk zonder dat een stelsel van landelijke verevening nodig is. Een dergelijk vereveningssysteem zou concurrentieverstorend kunnen werken.

Zie voor een uitgebreide beschouwing de paragrafen 4.5, 5.7 en hoofdstuk 9.

Het bestaan van verschillende ruilvoeten bij pensioenuitvoerders leidt naar onze mening niet tot concurrentievervalsing.

Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 4.5.

Betreffende de pensioeninkoop in premiestelsels zullen bij een gedwongen hantering van sekseneutrale tarieven vanwege bestandssamenstellingen tariefverschillen ontstaan tussen pensioenuitvoerders. Door concurrentie zullen deze verschillen op termijn verminderen.

Zie voor een uitgebreide beschouwing de paragraaf 5.7.

De invoering van sekseneutrale tarieven in de tweede pijler kan er in theorie toe leiden dat vrijwillige individuele aanvullende verzekering van pensioen via de derde pijler aantrekkelijk wordt. Pensioenfondsen zijn niet actief in de derde pijler, zodat dit een versterking van de positie van verzekeraars tot gevolg zou kunnen hebben. Naar verwachting zal de 'lekkage naar de derde pijler' in omvang zeer gering zijn.

Zie voor een uitgebreide beschouwing de paragraaf 10.5.

Als sekseneutrale tarieven worden voorgeschreven voor alle PSW-pensioentoezeggingen, wordt voorkomen dat buitenlandse verzekeraars die op de Nederlandse markt opereren in een gunstigere positie komen dan Nederlandse pensioenuitvoerders.

Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 7.5.1.

Op buitenlandse pensioenvoorzieningen is de PSW niet van toepassing. Als het voorschrift van sekseneutrale tarieven gaat gelden voor PSW-pensioenregelingen, wordt voorkomen dat Nederlandse pensioenuitvoerders worden gedwongen tot hantering van sekseneutrale tarieven bij de uitvoering van buitenlandse pensioenvoorzieningen.

Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 7.5.2.

5. Meerwaarde van de invoering van (landelijke) sekseneutrale tarieven De invoering van landelijke sekseneutrale tarieven in de tweede pijler is zonder een systeem van landelijke verevening niet mogelijk vanwege bezwaren van actuariële aard. Een systeem van landelijke verevening is naar onze mening onuitvoerbaar, of slechts uitvoerbaar tegen hoge kosten. Voor rechtenstelsels heeft een sekseneutraal inkooptarief geen toegevoegde waarde, de huidige sekseneutrale ruilvoeren zijn afdoende.


105

Overigens biedt de invoering van landelijke sekseneutrale tarieven geen toegevoegde waarde voor het bereiken van het doel van gelijke behandeling ten opzichte van een eenvoudiger alternatief. De invoering van een verplichting om sekseneutrale tarieven te gebruiken voor de inkoop van pensioen in een premiestelsel, die per pensioenuitvoerder kunnen verschillen, gecombineerd met een recht op waardeoverdracht gebaseerd op een sekseneutraal standaard tarief, is een eenvoudiger alternatief. De meerwaarde hiervan is dat hiermee de gelijke behandeling op macro niveau, zoals omschreven in hoofdstuk 1, kan worden bereikt, wat binnen het huidige wettige stelsel niet zo is. Het al dan niet maken van deze stap vergt een politieke afweging. Bij ongewijzigde wetgeving zullen pensioenuitvoerders overigens evengoed een sekseneutraal tarief nodig hebben. Sekseneutrale tarieven zullen binnen premiestelsels leiden tot gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen, zij het pas op termijn (tenzij ook voor de reeds opgebouwde aanspraken gelijke behandeling zou worden voorgeschreven).

Zie voor een uitgebreide beschouwing hoofdstuk 7 en hoofdstuk 9.

6. Invloed van sekseneutrale tarieven op hoogte gemiddelde premie De invoering van het voorschrift tot hantering van sekseneutrale tarieven zal niet leiden tot een materiële stijging van de gemiddelde premies bij pensioenuitvoerders.

Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 9.4.

7. Antiselectie
Landelijke invoering van sekseneutrale tarieven in zowel de tweede als de derde pijler alsmede een wettelijk shopverbod zouden antiselectie kunnen tegengaan. Gegeven de ontwikkelingen op pensioenterrein ligt een shopverbod niet voor de hand, terwijl zulks tot een beperking van de flexibiliteit van pensioenregelingen zal leiden. Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 10.3.

8. Invloed van sekseneutrale tarieven op de arbeidsmarktpositie van vrouwen Een voorschrift tot hantering van sekseneutrale tarieven zal niet of nauwelijks effect hebben op de arbeidsmarktpositie van vrouwen. Ter toelichting: de toepassing van sekseneutrale tarieven zal bij een (tot voor kort gebruikelijke) verzekeringscombinatie van ouderdoms- en nabestaandenpensioen op spaarbasis geen effect hebben op de loonkosten van vrouwen (overigens zal een eventueel effect voor mannen en vrouwen gelijk zijn). Slechts in het geval dat door middel van een premiestelsel alleen ouderdomspensioen kan worden verzekerd, kunnen de loonkosten voor vrouwen dalen.

Zie voor een uitgebreide beschouwing paragraaf 10.4.

9. Sekseneutrale sterftetafels
Na invoering van sekseneutrale tarieven voor uitruil en voor gelijke uitkeringen in premiestelsels, is de invoering van al of niet verplicht te hanteren sekseneutrale sterftetafels niet noodzakelijk; ten opzichte van de thans op grond van de Wet in de PSW en de WGB neergelegde voorschriften heeft dat geen toegevoegde waarde.

Zie voor een uitgebreide beschouwing hoofdstuk 6.


106

Bijlage 1.

Premieverschillen tussen mannen en vrouwen

In deze bijlage wordt ingegaan op de premies die voor mannen en voor vrouwen gelden als wordt uitgegaan van sekseafhankelijke sterftetafels. Wij hebben de actuariële koopsommen zowel berekend op de sterftetafel 1990-1995 als op de door verzekeraars gehanteerde zogenaamde CRC tafels. Bij de tafel 1990-1995 hebben we de door pensioenfondsen meest gebruikte leeftijdsterugstellingen gebruikt. Voor mannen is dat 2 jaar en voor vrouwen 1 jaar. Bij de tafels 1990-1995 is een rentevoet van 4% gehanteerd. Bij de CRC tafels is eveneens 4% gehanteerd, hoewel verzekeraars tegenwoordig 3% als rekenrente hanteren.

1. Koopsom voor 1000 ouderdomspensioen

GBM/GBV Leeftijd Man Vrouw V/M 90/95 -2/-1
4% 25 1998 2476 124% 35 2982 3681 123% 45 4477 5503 123% 55 6863 8344 122% 65 11214 13119 117%

CRC Leeftijd Man Vrouw V/M 4% 25 2035 2758 136% 35 3025 4094 135% 45 4520 6105 135% 55 6913 9215 133% 65 11455 14260 125%

Als alleen naar ouderdomspensioen wordt gekeken, dan blijken vrouwen gemiddeld rond 20% duurder te zijn dan mannen op basis van de GBM/GBV. Op basis van de CRC tafel is dit zo'n 30%. Op 65 zijn die percentages 17% (GBM/GBV) en 25% (CRC). Een fors verschil, dat slechts kan worden verklaard door het feit dat het bestand dat verzekeraars verzekeren blijkbaar niet overeenkomt met dat van de gehele bevolking. Daardoor wordt het verschil tussen mannen en vrouwen blijkbaar nog groter. Overigens ligt het tarief op de CRC tafel zowel voor mannen als voor vrouwen hoger dan het tarief op basis van de gehele bevolking.


107

2. Koopsom voor de combinatie van 1000 ouderdomspensioen en 700 nabestaandenpensioen (met risicodekking over nog niet doorgebrachte diensttijd)

GBM/GBV Leeftijd Man Vrouw V/M 90/95 -2/-1
4% 25 3280 3049 93% 35 4847 4482 92% 45 6982 6537 94% 55 10009 9471 95% 65 14175 13998 99%

CRC Leeftijd Man Vrouw V/M 4% 25 3241 3163 98% 35 4844 4673 96% 45 7114 6896 97% 55 10506 10049 96% 65 14758 14867 101%

Op basis van de gehele bevolking zijn vrouwen in de combinatie onder 65 jaar zo'n 6% goedkoper dan mannen. Bij de CRC tafel is dat zo'n 3%. Op 65 jaar blijkt de koopsom voor de combinatie van vrouwen en mannen vrijwel gelijk te zijn.

3. Koopsom voor de combinatie van 1000 ouderdomspensioen en 700 risiconabestaandenpensioen (per deelnemersjaar). Verondersteld is een mogelijke deelnemerstijd van 30 jaar.

GBM/GBV Leeftijd Man Vrouw V/M 90/95 -2/-1
4% 25 2169 2590 119% 35 3413 3929 115% 45 5356 6008 112% 55 8439 9291 104% 65 11214 13119 117%

CRC Leeftijd Man Vrouw V/M 4% 25 2116 2826 133% 35 3298 4254 129% 45 5196 6515 125% 55 9424 9971 106% 65 11455 14260 125%

Ook hier zijn vrouwen duurder dan mannen. Op de GBM/GBV scheelt dat 13% en op de CRC tafel 23%. Op 65 jaar zijn die percentages 17% (GBM/GBV) en 25% (CRC).


108

4. Koopsom voor 700 nabestaandenpensioen met risicodekking over nog niet doorgebrachte diensttijd

GBM/GBV Leeftijd Man Vrouw V/M 90/95 -2/-1
4% 25 1282 573 45% 35 1865 801 43% 45 2505 1034 41% 55 3146 1127 36% 65 2961 879 30%

CRC Leeftijd Man Vrouw V/M 4% 25 1206 405 34% 35 1819 579 32% 45 2594 791 30% 55 3593 834 23% 65 3305 607 18%

Kijken we alleen naar nabestaandenpensioen dan zijn de kosten voor vrouwen slechts 40% (GBM/GBV) resp. 30% (CRC) van die voor mannen.


109

Bijlage 2.

De uitruilpraktijk van verzekeraars

Wij hebben bij een aantal verzekeraars nagevraagd hoe zij met de uitruilproblematiek rond artikel 2b PSW omgaan, in de gevallen waarin de ruilvoet door de verzekeraar zelf wordt vastgesteld. Dit heeft geleid tot de volgende uitkomsten.

1. Portefeuillebrede ruilvoet
Voor de uitruil van het nabestaandenpensioen wordt 17,5% extra ouderdomspensioen verkregen. Hierbij is er van uitgegaan dat het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt.
Deze ruilvoet geldt voor zowel mannen als vrouwen op leeftijd 65. Bij lagere leeftijden gelden overigens andere percentages. Indien er technische resultatendeling van toepassing is (de verzekeraar keert dan een gedeelte van het technische resultaat, dat kan ontstaan doordat het feitelijke kansproces afwijkt van de veronderstellingen die aan de tarieven ten grondslag liggen, uit aan de verzekeringnemer), loopt het resultaat op uitruil mee in de technische resultatendeling. De betreffende verzekeraars passen geen extra opslagen toe op de tarieven, anders dan dat het nabestaandenpensioen wordt gefinancierd door middel van het systeem van onbepaalde partner met gehuwdheidsfrequentie 1 op de pensioendatum.
Met dat systeem wordt er voor gezorgd dat op de pensioendatum voor iedere deelnemer ongeacht de burgerlijke staat een voorziening voor nabestaandenpensioen aanwezig is.

Bij de berekening van het percentage van de ruilvoet heeft de verzekeraar rekening gehouden met een schatting van het percentage mannen resp. vrouwen dat van de uitruil gebruik maakt. Voor vrouwen is dat percentage hoger verondersteld dan voor mannen. Daarnaast wordt ook de procentuele verdeling tussen mannen en vrouwen in het bestand van de verzekeraar, in de berekening betrokken. Alle risico's die gepaard gaan met de uitruil worden door de verzekeraars gedragen: verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen, vrouwen maken wel of niet meer gebruik van uitruil dan mannen (selectie) enzovoort.

2. Bestandsafhankelijke ruilvoet
De hoogte van de ruilvoet is afhankelijk van het procentuele aantal vrouwen resp. mannen (de bestandssamenstelling) in het contract. Hier geldt dus niet zoals bij 1 hiervoor dat voor de gehele portefeuille één percentage geldt, maar dat dat percentage van het bestand van de verzekerde werkgever afhangt.


110

De tabel ziet er op 65 jaar als volgt uit:

Percentage vrouwen Ruilvoet 0 ­ 5 19% 5 ­ 15 16% 15 ­ 35 13% 35 ­ 65 10% 65 ­ 100 8%

Portefeuillebrede ruilvoet
3. De ruilvoet bedraagt voor de hele portefeuille 24,5%. Gelijk systeem als sub 1, maar met een afwijkend en fors hoger percentage.

4. Portefeuillebrede ruilvoet, met verschillende bijdragen voor mannen en vrouwen Eén verzekeraar hanteert als enige grote verzekeraar in Nederland een echt afwijkend systeem. Men heeft op portefeuilleniveau de sekseneutrale ruilvoet vastgesteld op 20% (bij een OP/NP verhouding van 100/70). Actuarieel gezien gaan vrouwen er met deze ruilvoet (net als bij de andere) op vooruit, terwijl mannen erop achteruit gaan. Dit betekent een subsidieregeling van mannenbedrijven naar vrouwenbedrijven. Het MKB heeft volgens de verzekeraar laten weten deze solidariteit "tussen het ICT-bedrijf en de schoonheidssalon" volstrekt onaanvaardbaar te vinden. De betreffende verzekeraar is aan dit bezwaar tegemoet gekomen door het mannentarief goedkoper te maken en het vrouwentarief duurder. De verzekeringnemer betaalt dus vooraf voor de extra kosten die uitruil van nabestaandenpensioen voor vrouwen met zich meebrengt. Daarbij worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van het ruilgedrag van mensen: Van de mannen ruilt 20% het nabestaandenpensioen uit en van de vrouwen is dat 90%. De afwijkingen van deze veronderstellingen komen in principe voor rekening en risico van verzekeraar. Indien er technische resultatendeling van toepassing is, loopt het resultaat op uitruil via het technische resultaat. Bij grotere contracten is het mogelijk om de uitruilvoet klantspecifiek te maken, maar dan wordt wel het tarief aangepast. Dit laatste geldt overigens ook voor de overige verzekeraars.

Op de omgekeerde uitruil zijn de meeste verzekeraars nog aan het studeren. Het gaat daarbij om het ruilen van ouderdomspensioen in ouderdomspensioen met nabestaandenpensioen. Wij kwamen bij één verzekeraar een percentage tegen van 23%, d.w.z. voor het nabestaandenpensioen moest 23% van het ouderdomspensioen worden ingeleverd.
Bij een andere verzekeraar lagen die percentages afhankelijk van het bestand tussen de 10% en de 20%.



---

Bijlage 3.

Determinanten van sterfte

In deze bijlage wordt in het kort een beschrijving gegeven van factoren die van invloed kunnen zijn op de levensduur van mensen. Het noemen van deze sterftebepalende factoren vinden wij belangrijk, omdat het eigenlijk vreemd is dat verzekerings- en pensioenland op voorhand onderscheid maakt naar geslacht als sterftebepalende factor, terwijl er nog een groot aantal andere factoren is waarmee geen rekening wordt gehouden. De reden waarom wel met geslacht en niet met overige sterftedeterminanten rekening wordt gehouden is veelal gelegen in het probleem dat bijvoorbeeld levensstijl een lastig te achterhalen determinant is.
De mogelijke sterfte bepalende factoren waaraan we aandacht willen schenken zijn: geslacht;
levensstijl;
burgerlijke staat;
sociaal-economische factoren;
afkomst.

Geslacht
De verwachte gemiddelde levensduur is in de loop der jaren sterk toegenomen. In 1850 bedroeg de gemiddelde levensduur ongeveer 38 jaar voor een man en 40 jaar voor een vrouw. Tegen het einde van de 20e eeuw bedroeg de levensverwachting van mannen 75 jaar en voor vrouwen 80 jaar. Deze stijging komt voornamelijk door de sterke afname van de kindersterfte.95 Al lange tijd ligt de gemiddelde levensduur voor vrouwen hoger dan voor mannen. Op grond van biologische factoren heeft de wetenschap echter nog geen sluitende verklaring voor dit verschil kunnen vinden. In bepaalde fasen van het leven worden wel biologische verschillen geconstateerd tussen mannen en vrouwen. H. Maier96, onderzoeker van het Max Planck Institute for Demographic Research, vermoedt dat vrouwen van nature iets gezonder zijn. Er zijn daarvoor verschillende hypothesen. Ten eerste zijn er de seksespecifieke hormonen, zoals de oestrogenen die de gezondheid zouden bevorderen. Verder hebben vrouwen twee X-chromosomen en mannen maar één X-chromosoom. Maier vermoedt dat de X-chromosomen van vrouwen elkaar aanvullen. Toch verwacht Maier dat de leeftijden waarop mannen en vrouwen overlijden steeds dichter bij elkaar gaan liggen als de leefstijlen van mannen en vrouwen meer op elkaar gaan lijken97. De verwachte levensduur van mannen en vrouwen in 2001 is respectievelijk 75,5 jaar en 80,7 jaar98. Het is echter niet goed mogelijk om het verschil in levensduur op basis van biologische factoren te verklaren.

95 Stichting Pensioenwetenschap 2001, Studies naar lang leven en pensioenvoorzieningen, J.B. Kuné, Lang leven, pensioenvoorziening en welvaart: kijken in de 21e eeuw. 96 Verschil in sterftecijfers seksen worden kleiner, Xandra van Gelder, de Volkskrant, 4 april 2001 97 Stichting Pensioenwetenschap 2001, Studies naar lang leven en pensioenvoorzieningen, J.B. Kuné, Lang leven, pensioenvoorziening en welvaart: kijken in de 21e eeuw. 98 Het Centraal Bureau voor de Statistiek, www.cbs.nl.


112

Levensstijl
De verklaring voor het verschil in de verwachte levensduur tussen man en vrouw is deels terug te voeren op sociale gewoontes, in plaats van biologische factoren. Eén van deze factoren is de levensstijl. Bepaalde slechte leefgewoontes leiden er toe dat de levensduur negatief wordt beïnvloed. Het wel of niet roken laat een groot verschil in de verwachte levensduur zien.99 Voor vrouwen geldt dat niet-rokers gemiddeld 6 jaar langer leven. Voor mannen is het verschil in levensduur zelfs 7 jaar. Een ander punt binnen de levensstijl dat de levensduur beïnvloedt, is de alcoholconsumptie. Bovenmatige alcoholconsumptie zal er voor zorgen dat de verwachte levensduur zal afnemen. De laatste jaren lijkt het alsof vrouwen de levensstijl van mannen hebben overgenomen. Het is daarom te verwachten dat het verschil in de verwachte levensduur in de komende jaren zal afnemen. Een laatste punt over de levensstijl is de voeding. Slechte voeding zal er toe leiden dat de verwachte levensduur afneemt. Immers, als iemand verantwoord eet, dan zal die persoon ook gezonder zijn. Over het algemeen zal gelden dat gehuwde mensen gezonder eten dan ongehuwden. Ongehuwden zullen over het algemeen minder tijd nemen om te eten.

In Denemarken is onderzoek gedaan naar de verwachte levensduur van vrouwen.100 Het blijkt dat de verwachte levensduur sterk is afgenomen als gevolg van een wijziging in hun leefstijl. Ten eerste zijn vrouwen veel meer gaan werken. Daarnaast zijn ze meer gaan roken en tot slot houden ze er een meer mannelijke levensstijl op na.

Burgerlijke staat
De burgerlijke staat van een persoon kan ook invloed hebben op de verwachte levensduur. Indien men gehuwd is, dan is de sterftekans aanzienlijk kleiner dan voor alleenstaanden. Hiervoor zijn twee theorieën. De eerste theorie die zegt dat de "gezonde" mensen een grotere kans hebben om in het huwelijk te treden dan de "ongezonde" mensen. De tweede theorie zegt dat het huwelijk gezondheidsbevorderend werkt. Het effect van de burgerlijke staat op de gezondheid verloopt niet rechtstreeks, maar via veranderingen in een aantal intermediaire factoren zoals psychosociale factoren, materiële omstandigheden en leefwijzen. De sterftekansen onder niet-gehuwde mannen blijken 30-60% hoger te liggen dan voor gehuwde mannen. Voor niet-gehuwde vrouwen geldt dat de sterftekans 25-50% hoger ligt. 101 Overigens dient te worden opgemerkt dat het verschil in gezondheid tussen gehuwden en niet-gehuwden voornamelijk afhankelijk is van het feit dat gehuwden vaker niet-rokers zijn en over het algemeen minder drinken. Daarom zullen ze een langere verwachte levensduur hebben. Daarnaast geldt dat gehuwde mensen waarschijnlijk gezonder eten dan ongehuwde mensen.

99 Stichting Pensioenwetenschap 2001, Studies naar lang leven en pensioenvoorzieningen, H.W.M. van Broekhoven, Dalende sterftekansen schudden verzekeraars wakker. 100 Verschil in sterftecijfers seksen wordt kleiner, Xandra van Gelder, de Volkskrant 4 april 2001 101 Jaarverslag 1996, Erasmus Universiteit, www.eur.nl/publicaties/jv96/totde.html.


113

Sociaal-economische factoren
De verwachte levensduur is mede afhankelijk van de sociaal economische status. Met andere woorden: de hoogte van het inkomen, het genoten onderwijs en het gestegen welvaartsniveau en de daarmee samenhangende leefomstandigheden. Mensen met een hoger inkomen leven gemiddeld langer. Er is aangetoond dat de gemiddelde leeftijdsverwachting tussen hoog- en laagopgeleiden 4,5 jaar bedraagt102. Verder is de verwachte levensduur ook afhankelijk van het werk dat mensen doen. Immers, er mag verwacht worden dat fabrieksarbeiders in een minder gezonde werkomgeving werken dan kantoormedewerkers wat ook tot uitdrukking komt in de gezondheid van de mensen. Mensen met een lage sociaal economische status kijken meer naar korte termijn oplossingen103. Ze roken bijvoorbeeld om de stress te onderdrukken, maar maken zich niet druk over toekomstige consequenties. Lager opgeleiden gaan minder vaak naar een medische specialist, maar het is niet duidelijk of het van de invloed is op gezondheidsverschillen.

Regio/Afkomst
Van Kopenhagen laat in haar onderzoek zien dat de verschillen in sterftekansen tussen Europese landen verklaard kunnen worden uit verschillen in demografische factoren uit deze landen104. Ze laat zien wat de leeftijd van mannen is, indien respectievelijk 25%, 50% en 75% van de beginpopulatie is overleden. Het onderzoek is gedaan op basis van gegevens van 1990 voor een aantal landen in Europa. Indien 25% van de beginpopulatie is overleden, dan blijkt de overige populatie in Nederland 68 jaar te zijn. In België is dat 65 jaar en voor Roemenië slechts 60 jaar. Als 75% van de beginpopulatie is overleden, dan zijn de leeftijden van de overige populatie voor Nederland, België en Roemenië respectievelijk 84 jaar, 82 jaar en 80 jaar.

Het RIVM heeft onderzoek105 gedaan naar de Nederlandse levensverwachting in Europese context. Uit het onderzoek blijkt het verschil in verwachte levensduur bij geboorte voor landen in Europa sterk te verschillen. In 1996 had Portugal voor mannen de laagste verwachte leeftijd van 72 jaar. Zweden had met 77 jaar de hoogste verwachte leeftijd. De Nederlandse mannen hadden een verwachte leeftijd van 75 jaar. De vrouwen bleken in Denemarken de laagste verwachte leeftijd te hebben van 78 jaar. In Frankrijk hadden de vrouwen met een levensverwachting van 83 jaar de hoogste levensverwachting van Europa. De Nederlandse vrouw had een levensverwachting van 81 jaar.

In Duitsland is onderzoek106 gedaan naar de levensverwachting voor en na de val van de muur. Het is gebleken dat in de periode 1980-1996 de levensverwachting in Oost- Duitsland voor mannen met 3,1 jaar is toegenomen en voor vrouwen met 5,3 jaar.

102 De Actuaris 5/4 1998, D.L. Knook.
103 Een vrije keuze voor ongezond leven, Wim Köhler, NRC Handelsblad, 24 april 2001 104 De Actuaris, januari 1998, Verschillen in sterfte tussen Europese landen verklaard uit demografische factoren, Padma van Kopenhagen
105 RIVM, Lang leve Nederland!, Een analyse van trends in de Nederlandse levensverwachting in een Europese context, EA. van der Wilk, P.W. Achterberg, P.G.N. Kramers, maart 2001 106 Demographic Research, Old-age Mortality in Germany prior to and after Reunification. Arjan Gronça, Hike Brockman, Heiner Maier.


114

In West-Duitsland is in die periode de voor mannen de verwachte leeftijd met 3,9 jaar toegenomen en voor vrouwen met 3,4 jaar. De verhogingen van de verwachte leeftijden komen voornamelijk doordat de oudere bevolking langer leeft.

Er is tevens een verband tussen de sterftekans en de regio waarin men leeft. Een verklarende factor hiervoor kan het verschil in godsdienst zijn, deze kan namelijk gezien worden als een proxy voor de leefwijze.107 Ook de urbanisatiegraad van de regio waarin men woont, is van invloed. Stedelijke gebieden brengen over het algemeen meer risico's met zich mee. Daarnaast valt op dat vrouwen in steden relatief veel meer roken en daarom vaker aan longkanker overlijden.

Veelal zijn allochtonen minder hoog geschoold, waardoor ze fysiek zwaarder werk doen dat minder goed is voor de gezondheid. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat allochtonen vaak een andere leefwijze hebben. De sociaal economische status van allochtonen is vaak lager, net als het opleidingsniveau, wat ertoe leidt dat de verwachte levensduur lager is.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat deze factoren geen van allen gescheiden zullen plaatsvinden en dat er daardoor enige interactie tussen de factoren zal zijn.

107 Statistisch magazine 93/3, Determinanten van Sterfte, W.D. van Doorn.


115

Bijlage 4.
Voorbeeld van een sekseneutrale sterftetafel
In deze bijlage wordt globaal ingegaan op de wijze waarop een sekseneutrale sterftetafel zou kunnen worden geconstrueerd. Een sekseneutrale sterftetafel kan worden gebruikt om een uniform tarief te maken voor de aankoop van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in een beschikbare premieregeling. Verder zou een sekseneutrale sterftetafel kunnen worden gebruikt voor de berekening van de pensioenvoorzieningen.

De bedoeling van deze bijlage is om te laten zien dat het mogelijk is om een sekseneutrale sterftetafel te maken, die op totaalniveau aansluit bij de vaststelling van voorzieningen op basis van de traditionele sterftetafels. Wij wijzen er op dat er vele wegen zijn die naar Rome leiden. De door ons gehanteerde methode is maar één van de verscheidene methodes om een sekseneutrale sterftetafel te construeren. Analoog aan het vaststellen van een sekseneutraal tarief, wordt er een gemiddelde gemaakt van levenskansen van mannen en vrouwen. Vervolgens kan rekening worden gehouden met de feitelijke bestandssamenstelling door het hanteren van leeftijdscorrecties.

In deze bijlage zijn tabellen opgenomen waarin de cijfers van een vergelijking van de voorziening pensioenverplichtingen op basis van een traditionele en op basis van een sekseneutrale sterftetafel worden weergegeven.

Gebruikelijke sterftetafels
De nu meest gehanteerde sterftetafels door pensioenfondsen zijn de GBM/V 1990/1995 tafels van het Actuarieel Genootschap. Deze tafels zijn gebaseerd op sterftequotiënten die door het CBS zijn berekend uit de waargenomen aantallen overlijdensgevallen in de periode 1990-1995 in Nederland. Het CBS berekent voor mannen en vrouwen separaat sterftequotiënten. De sterftequotiënten vertonen geen glad en monotoon verloop. Daarom wordt het ruwe basismateriaal van het CBS met bepaalde wiskundige methoden afgerond. Met behulp van de afgeronde sterftequotiënten wordt de sterftetafel geconstrueerd, waarbij de basis wordt gevormd door 10.000.000 nuljarigen. De sterftetafel GBM/GBV 1990-1995 ziet er in verkorte vorm als volgt uit:
Leeftijd Aantal mannen Aantal vrouwen 0 10.000.000 10.000.000 10 9.981.889 9.987.797 20 9.946.704 9.967.997 30 9.874.907 9.933.739 40 9.762.527 9.863.108 50 9.510.446 9.699.132 60 8.852.127 9.303.855 70 7.154.807 8.370.635 80 3.930.374 6.177.870 90 795.376 2.281.106 100 7.406 137.612


116

Uit de bovenstaande sterftetafel volgt bijvoorbeeld dat de kans dat een 30-jarige man 50 wordt gelijk is aan 9.510.446/9.874.907 = 96%.

De constructie van een sekseneutrale sterftetafel
Wij onderscheiden in hoofdlijnen drie manieren om een sekseneutrale sterftetafel te construeren. De drie mogelijkheden zijn:
1. uniforme tafel (Menstafel);
2. samengestelde tafel;
3. Franse tafel.

Uniforme tafel
De constructie van een uniforme tafel kan op exact dezelfde wijze geschieden als waarop de huidige sterftetafels door het Actuarieel Genootschap worden geconstrueerd. Het is dan wel noodzakelijk dat sterftequotiënten beschikbaar zijn die zijn gebaseerd op sterftewaarnemingen waarbij niet wordt gedifferentieerd naar geslacht. Het CBS publiceert geen mens-sterftequotiënten voor mannen en vrouwen tezamen.

Wij hebben van het CBS begrepen dat de mens-sterftequotiënten in principe wel door het CBS kunnen worden geproduceerd, maar dat deze quotiënten geen deel uitmaken van de officiële publicaties van het CBS. Het CBS heeft ons een sterftetafel ter beschikking gesteld die is gebaseerd op waargenomen sterftegevallen, zonder dat onderscheid wordt gemaakt naar geslacht.

Indien men rekening wil houden met het statistisch aangetoonde verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen, kan op de uniforme tafel een leeftijdscorrectie worden toegepast zodanig dat de voorziening op basis van sekseneutrale sterftetafels aansluit bij de voorziening op basis van de bestaande sterftetafels.

Samengestelde tafel
Een andere manier om een sekseneutrale sterftetafel te construeren is een samengestelde tafel. Als basis gelden de aantallen die in de traditionele GBM/V tafels staan. Door de aantallen mannen en vrouwen bij elkaar op te tellen ontstaat een nieuwe tafel waaruit opnieuw sterftekansen kunnen worden afgeleid108. Indien men rekening wil houden met de bestandsverdeling, dan kunnen de aantallen gewogen bij elkaar worden opgeteld. De weging op basis waarvan de optelling plaatsvindt, kan zijn het gemiddelde over alle leeftijden op basis van het gehele bestand. Er wordt dus voor iedere leeftijd dezelfde weging gehanteerd. Het is ook mogelijk om rekening te houden met de verdeling van mannen en vrouwen per leeftijd of leeftijdscategorie. Wij zien daarin wel een nadeel, namelijk dat de bestandssamenstelling in de loop der jaren wijzigt, zodat de sterftetafel weer moet worden aangepast. Dit zal zich met name voordoen bij kleine fondsen. Het resultaat is dat er grote verschillen ontstaan in de voorziening pensioenverplichtingen voor achtereenvolgende jaren.

108 Het is ook mogelijk om vanuit de sterftekansen voor mannen en vrouwen opnieuw een sterftetafel te creëren. Een uitwijding over het technische verschil met de door ons gehanteerde methode valt buiten de scope van dit onderzoek.


117

Franse tafel
De Franse tafel ontleent zijn naam aan de manier waarop in Frankrijk een sekseneutrale sterftetafel geconstrueerd is. De tafel die gebruikt wordt, is afhankelijk van de aard van de verzekering of pensioentoezegging. Voor pensioenen met een uitkering bij overlijden wordt ongeacht het geslacht van de deelnemer een mannentafel gebruikt, voor pensioenen met een uitkering bij leven wordt een vrouwentafel gebruikt. Het idee hierachter is dat verzekeren bij overlijden duurder is voor mannen en verzekeren bij leven duurder is voor vrouwen. Het verschil in verwachte uitkeringsduur is dus de reden waarom in Frankrijk voor de ouderdomsfactoren een "vrouwentafel" en voor de factoren voor het nabestaandenpensioen een "mannentafel" wordt gebruikt. Dit wordt gedaan om extra veiligheid in de tariefstelling in te bouwen.

Actuariële factoren
De sterftetafels worden gebruikt bij de vaststelling van de verplichtingen van een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij. Omdat de verplichtingen bij een pensioenfonds voornamelijk bestaan uit verplichtingen voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen, wordt in deze bijlage slechts ingegaan op de factoren die gebruikt worden bij het vaststellen van de verplichtingen voor deze vormen van verzekeringen. Bij het vaststellen van de factoren voor het ouderdomspensioen is naast de overlevingskans de rekenrente van belang. Voor de bepaling van de sekseneutrale factoren in deze bijlage hanteren we een rekenrente van 4%. Bij het bepalen van de factoren voor het nabestaandenpensioen is er naast de overlevingskans en de rekenrente nog een belangrijk element. Daar waar nu in zijn algemeenheid uitgegaan wordt van een leeftijdsverschil van drie jaar tussen mannen en vrouwen, moet nu gezocht worden naar een uniform leeftijdsverschil. Immers er wordt nu vanuit gegaan dat een mannelijke verzekerde een vrouwelijke partner heeft die drie jaar jonger is en dat een vrouwelijke deelnemer een drie jaar oudere mannelijke partner heeft. Wij hebben ervoor gekozen om bij de sekseneutrale sterftetafel een leeftijdsverschil van nul jaar als uitgangspunt te nemen. Het feitelijke gemiddelde leeftijdsverschil zal bij diverse verdelingen van mannen en vrouwen hiervan afwijken. Daarom worden zodanige leeftijdsverschuivingen gehanteerd dat weer aansluiting wordt gevonden bij de reservering op de aparte mannen- en vrouwentafels, waarbij het leeftijdsverschil tussen man en vrouw drie jaar is.

Een sekseneutrale sterftetafel
Wij hebben bij het CBS de sterftecoëfficiënten opgevraagd van mannen en vrouwen tezamen. Deze sterftecoëfficiënten zijn gebaseerd op de meldingen in de Gemeentelijke Basis Administratie over de waarnemingsperiode 1990-1995. Op basis van de afrondingsmethode die door het AG wordt gehanteerd - ook wel bekend als afronding volgens Makeham ­ hebben wij een sterftetafel geconstrueerd voor de gehele bevolking (GB).


118

De sekseneutrale sterftetafel ziet er dan als volgt uit:

Leeftijd Aantal mensen 0 10.000.000 10 9.987.480 20 9.961.746 30 9.910.996 40 9.823.666 50 9.625.471 60 9.127.391 70 7.886.276 80 5.260.121 90 1.631.870 100 47.193

Vergelijking van de sekseafhankelijke tafels met de sekseneutrale sterftetafel Om het verschil tussen de GBM/V tafels en de GB tafel inzichtelijk te maken, hebben wij de volgende berekeningen uitgevoerd. Allereerst is een voorziening voor levenslang ouderdomspensioen in combinatie met 70% nabestaandenpensioen berekend. Dat is gedaan voor de leeftijden 25 tot en met 64. Aangezien pensioen tijdsevenredig wordt opgebouwd, waardoor de ouderen een zwaarder gewicht hebben dan de jongeren, hebben wij een tijdsevenredige weging aangebracht. Er is verondersteld dat de populatie uit 50% mannen en 50% vrouwen bestaat. Het resultaat treft u aan in tabel 1.

Tabel 1.
GBM/
GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/az az/z leeftijd
25 1 0,025 1,800 1,705 2,384 0,616 0,073 2,142 1,066 0,072 99% 30 6 0,025 2,198 1,991 2,906 0,710 0,525 2,613 1,239 0,522 100% 35 11 0,025 2,687 2,326 3,546 0,809 1,159 3,191 1,435 1,154 100% 40 16 0,025 3,291 2,705 4,333 0,910 2,031 3,902 1,650 2,023 100% 45 21 0,025 4,044 3,118 5,306 1,005 3,212 4,785 1,875 3,201 100% 50 26 0,025 5,000 3,549 6,522 1,084 4,799 5,895 2,097 4,786 100% 55 31 0,025 6,247 3,964 8,063 1,138 6,929 7,318 2,294 6,916 100% 60 36 0,025 7,952 4,314 10,064 1,156 9,830 9,203 2,441 9,821 100% 64 40 0,025 9,864 4,502 12,143 1,145 12,980 11,222 2,501 12,973 100%

169 168 100%


119

Toelichting:
n/ax: contante waarde van 1 ouderdomspensioen uit te keren vanaf leeftijd 65. verzekerde is een man;
ax/y: contante waarde van 1 latent nabestaandenpensioen, verzekerde is een man en de medeverzekerde is een vrouw;
n/ay: contante waarde van 1 ouderdomspensioen uit te keren vanaf leeftijd 65. verzekerde is een vrouw;
ay/x: contante waarde van 1 latent nabestaandenpensioen, verzekerde is een vrouw en de medeverzekerde is een man;
n/az: analoog aan hiervoor, maar dan sekseneutraal; az/z: analoog aan hiervoor, maar dan sekseneutraal; VPV: voorziening pensioenverplichtingen.

Duidelijk wordt dat:
op totaalniveau er geen verschil bestaat tussen de voorziening op basis van GBM/V en GB;
het GB-tarief voor ouderdomspensioen voor mannen duurder is dan het GBM/V- tarief. Voor vrouwen is dat andersom;
het GB-tarief voor nabestaandenpensioen voor vrouwen duurder is dan het GBM/V- tarief. Voor mannen is dat andersom;
de ruilvoet voor de ruil van 1 nabestaandenpensioen in 1 ouderdomspensioen op leeftijd 65 bedraagt 22% (2,501/11,222).

Wij hebben ook vingeroefeningen gedaan voor andere leeftijdswegingen. Bijvoorbeeld de groep 25-44 weegt twee maal zo zwaar als de groep 45-64 en andersom. Ook hebben wij de berekening uitgevoerd indien bij iedere leeftijd evenveel pensioen is verzekerd. Daaruit blijkt dat de leeftijdsverdeling in deze situatie geen materiële invloed heeft op de uitkomsten.

Aangezien statistisch gezien vrouwen langer leven dan mannen en dus ouderdomspensioen voor vrouwen duurder is dan voor mannen (voor nabestaandenpensioen geldt het omgekeerde), hebben wij onderzocht in hoeverre de bestandsverdeling van invloed is op de resultaten. Wij hebben dezelfde exercitie gedaan voor een bestand met 100% mannen en 0% vrouwen, en voor een bestand met 100% vrouwen en 0% mannen. De resultaten treft u aan in tabel 2 en tabel 3.


120

Tabel 2. 100% mannen
GBM/GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd Weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 1,705 2,384 0,616 0,075 2,142 1,066 0,072 96% 30 6 0,025 2,198 1,991 2,906 0,710 0,539 2,613 1,239 0,522 97% 35 11 0,025 2,687 2,326 3,546 0,809 1,187 3,191 1,435 1,154 97% 40 16 0,025 3,291 2,705 4,333 0,910 2,074 3,902 1,650 2,023 98% 45 21 0,025 4,044 3,118 5,306 1,005 3,269 4,785 1,875 3,201 98% 50 26 0,025 5,000 3,549 6,522 1,084 4,865 5,895 2,097 4,786 98% 55 31 0,025 6,247 3,964 8,063 1,138 6,992 7,318 2,294 6,916 99% 60 36 0,025 7,952 4,314 10,064 1,156 9,875 9,203 2,441 9,821 99% 64 40 0,025 9,864 4,502 12,143 1,145 13,015 11,222 2,501 12,973 100%

170 168 99%

Tabel 3. 100% vrouwen
GBM/GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd Weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 1,705 2,384 0,616 0,070 2,142 1,066 0,072 103% 30 6 0,025 2,198 1,991 2,906 0,710 0,510 2,613 1,239 0,522 102% 35 11 0,025 2,687 2,326 3,546 0,809 1,131 3,191 1,435 1,154 102% 40 16 0,025 3,291 2,705 4,333 0,910 1,988 3,902 1,650 2,023 102% 45 21 0,025 4,044 3,118 5,306 1,005 3,155 4,785 1,875 3,201 101% 50 26 0,025 5,000 3,549 6,522 1,084 4,733 5,895 2,097 4,786 101% 55 31 0,025 6,247 3,964 8,063 1,138 6,866 7,318 2,294 6,916 101% 60 36 0,025 7,952 4,314 10,064 1,156 9,786 9,203 2,441 9,821 100% 64 40 0,025 9,864 4,502 12,143 1,145 12,945 11,222 2,501 12,973 100%

167 168 101%

Uit tabel 2 en tabel 3 wordt duidelijk dat:
tussen de verschillende leeftijden er (kleine) verschillen ontstaan. Die zijn voor de jongere leeftijden procentueel gezien het grootst, maar aangezien de prijs per pensioen voor jongeren goedkoper is dan voor ouderen, is het nominale verschil klein.
en op totaalniveau, dus gemiddeld bezien, nauwelijks verschil bestaat tussen de voorziening op basis van GBM/GBV en GB. Dit wordt veroorzaakt doordat de prijs per pensioen voor ouderen hoger is dan voor de jongeren.

Aangezien er in Nederland een tendens waarneembaar is dat het nabestaandenpensioen in pensioenregelingen wordt verzekerd op risicobasis in plaats van op spaarbasis, hebben wij de berekening ook uitgevoerd voor alleen ouderdomspensioen.


121

Nabestaandenpensioen op risicobasis betekent dat er alleen een overlijdensdekking bestaat vóór de pensioendatum en daarna niet meer. Bij nabestaandenpensioen op spaarbasis is ook het overlijdensrisico ná de pensioendatum verzekerd. Verder hebben wij deze berekening gedaan voor een bestand dat bestaat uit 70% mannen en 30% vrouwen en andersom.
Tabel 4. Alleen ouderdomspensioen, 70% mannen en 30% vrouwen GBM/
GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 0,000 2,384 0,000 0,049 2,142 0,000 0,054 108,44% 30 6 0,025 2,198 0,000 2,906 0,000 0,362 2,613 0,000 0,392 108,41% 35 11 0,025 2,687 0,000 3,546 0,000 0,810 3,191 0,000 0,878 108,36% 40 16 0,025 3,291 0,000 4,333 0,000 1,441 3,902 0,000 1,561 108,28% 45 21 0,025 4,044 0,000 5,306 0,000 2,322 4,785 0,000 2,512 108,19% 50 26 0,025 5,000 0,000 6,522 0,000 3,547 5,895 0,000 3,832 108,03% 55 31 0,025 6,247 0,000 8,063 0,000 5,264 7,318 0,000 5,671 107,75% 60 36 0,025 7,952 0,000 10,064 0,000 7,727 9,203 0,000 8,283 107,19% 64 40 0,025 9,864 0,000 12,143 0,000 10,548 11,222 0,000 11,222 106,39%

129 138 107,5%

Tabel 5. Alleen ouderdomspensioen, 30% mannen en 70% vrouwen GBM/
GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 0,000 2,384 0,000 0,055 2,142 0,000 0,054 97% 30 6 0,025 2,198 0,000 2,906 0,000 0,404 2,613 0,000 0,392 97% 35 11 0,025 2,687 0,000 3,546 0,000 0,904 3,191 0,000 0,878 97% 40 16 0,025 3,291 0,000 4,333 0,000 1,608 3,902 0,000 1,561 97% 45 21 0,025 4,044 0,000 5,306 0,000 2,587 4,785 0,000 2,512 97% 50 26 0,025 5,000 0,000 6,522 0,000 3,943 5,895 0,000 3,832 97% 55 31 0,025 6,247 0,000 8,063 0,000 5,827 7,318 0,000 5,671 97% 60 36 0,025 7,952 0,000 10,064 0,000 8,487 9,203 0,000 8,283 98% 64 40 0,025 9,864 0,000 12,143 0,000 11,459 11,222 0,000 11,222 98%

142 138 97%

Uit tabel 4 en tabel 5 wordt duidelijk dat:
de GB-tafel voor mannen duurder is dan de GBM-tafel; de GB-tafel voor vrouwen goedkoper is dan de GBV-tafel; het verschil tussen de GB tafel en de GBM/GBV tafel voor mannen relatief groter is dan voor vrouwen. Dat komt doordat het aandeel vrouwen in de bevolking relatief toeneemt met de leeftijd. De sterftekans uit de GB-tafel zal daarom met name bij de hogere leeftijden meer gaan lijken op de sterftekans van de vrouw.


122

Deze waarnemingen zijn logisch te verklaren uit het feit dat de GB-tafel in feite een gemiddelde is van de GBM en de GBV-tafels. De afwijking kan worden opgeheven door een leeftijdscorrectie toe te passen. In de situatie dat het aandeel mannen groter is dan het aandeel vrouwen, moet een leeftijdsverhoging worden toegepast. Immers, hoe hoger de leeftijd is, des te lager is de overlevingskans en des te lager is de prijs voor ouderdomspensioen. Bij een overweging van vrouwen geldt dat andersom. Bij de overweging van mannen is een leeftijdsverhoging van 2 jaar toegepast, bij de overweging van vrouwen is een leeftijdsterugstelling van 1 jaar toegepast.

Tabel 6. Alleen ouderdomspensioen, 70% mannen en 30% vrouwen, leeftijdsverhoging 2 jaar
GBM/
GBV VPV GBV VPV Verschil Leeftijd weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 0,000 2,384 0,000 0,049 1,947 0,000 0,049 99% 30 6 0,025 2,198 0,000 2,906 0,000 0,362 2,376 0,000 0,356 99% 35 11 0,025 2,687 0,000 3,546 0,000 0,810 2,903 0,000 0,798 99% 40 16 0,025 3,291 0,000 4,333 0,000 1,441 3,554 0,000 1,422 99% 45 21 0,025 4,044 0,000 5,306 0,000 2,322 4,365 0,000 2,292 99% 50 26 0,025 5,000 0,000 6,522 0,000 3,547 5,391 0,000 3,504 99% 55 31 0,025 6,247 0,000 8,063 0,000 5,264 6,722 0,000 5,210 99% 60 36 0,025 7,952 0,000 10,064 0,000 7,727 8,515 0,000 7,664 99% 64 40 0,025 9,864 0,000 12,143 0,000 10,548 10,481 0,000 10,481 99%

129 127

Tabel 7. Alleen ouderdomspensioen, 30% mannen en 70% vrouwen, leeftijdsterugstelling 1 jaar
GBM/
GBV VPV GB VPV Verschil Leeftijd weging weging n/ax ax/y n/ay ay/x n/ax ax/y leeftijd
25 1 0,025 1,800 0,000 2,384 0,000 0,055 2,237 0,000 0,056 101% 30 6 0,025 2,198 0,000 2,906 0,000 0,404 2,729 0,000 0,409 101% 35 11 0,025 2,687 0,000 3,546 0,000 0,904 3,332 0,000 0,916 101% 40 16 0,025 3,291 0,000 4,333 0,000 1,608 4,073 0,000 1,629 101% 45 21 0,025 4,044 0,000 5,306 0,000 2,587 4,992 0,000 2,621 101% 50 26 0,025 5,000 0,000 6,522 0,000 3,943 6,142 0,000 3,992 101% 55 31 0,025 6,247 0,000 8,063 0,000 5,827 7,611 0,000 5,899 101% 60 36 0,025 7,952 0,000 10,064 0,000 8,487 9,541 0,000 8,587 101% 64 40 0,025 9,864 0,000 12,143 0,000 11,459 11,587 0,000 11,587 101%

142 144


123

Enkele kanttekeningen
Wij merken volledigheidshalve op dat bij de gehanteerde aanpak van leeftijdscorrecties geen onderscheid is gemaakt tussen de voorziening voor ouderdomspensioen (lang leven) en de voorziening voor nabestaandenpensioen (kort leven). Dat betekent dat de voorziening voor lang leven op basis van de GBM/GBV tafel niet gelijk is aan de voorziening voor lang leven op basis van de sekseneutrale sterftetafel. Dat geldt ook voor de voorziening voor kort leven. Bij een combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen is de totale voorziening op basis van de GBM/GBV tafel en de GB tafel wel gelijk. Afhankelijk van de bestandsverdeling is de voorziening voor lang leven op basis van de sekseneutrale sterftetafel hoger dan op basis van de GBM/GBV tafels, terwijl de voorziening voor kort leven dan juist lager is.

En dat zal dan weer voor mannen precies andersom zijn als voor vrouwen. Dit zou consequenties kunnen hebben voor het technisch resultaat van een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij, waarbij het nog maar de vraag is of er juist op mannen of juist op vrouwen verlies wordt geleden of winst wordt gemaakt. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Mogelijke afwijking sekseneutrale sterftetafel t.o.v. traditionele tafel
Lang leven Kort leven Mannen + - Vrouwen - +

Wij vermoeden dat op totaalniveau - dat wil zeggen lang leven en kort leven samen - het technische resultaat niet substantieel zal afwijken van de resultaten die in de huidige praktijk ontstaan. Er zal waarschijnlijk overloop plaatsvinden vanuit de reservering voor mannen naar vrouwen, waarbij de lang leven stroom tegengesteld zal zijn aan de kort leven stroom. Dit zal echter nader onderzocht en onderbouwd moeten worden.