Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
IBE-I-2351140
23 januari 2003
Bijgaand doe ik u ter informatie toekomen het Planningsbesluit
klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering. Dit besluit
is in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek
1.
Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek
Regeling van de Staatssecretaris van Volksge-
zondheid, Welzijn en Sport van 14 januari
2003, IBE/I/2304946, op grond van de artike-
len 2, 5 en 6, tweede lid, van de Wet op bij-
zondere medische verrichtingen.
(Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek
en erfelijkheidsadvisering)
Kenmerk Den
Haag
IBE/I/2304946 14 januari 2003
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gezien de adviezen van de Gezondheidsraad (advies van 28 april 1998 inzake DNA-diagnostiek,
advies van 27 mei 1999 inzake Klinisch-genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering. Nadere
advisering voor een nieuwe planningsregeling en advies inzake IVF: afrondende advisering van
1998); en het advies van het College voor zorgverzekeringen (advies inzake Evaluatie plannings-
regeling klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering van 1998);
Gelet op de artikelen 2, 5 en 6, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen;
Besluit:
Artikel 1.
Het is verboden zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, naast
klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, punt
5, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, preïmplantatie genetische dia-
gnostiek uit te voeren of te doen uitvoeren.
Artikel 2.
Er is behoefte aan ten hoogste acht centra voor het uitvoeren van klinisch genetisch onderzoek
en erfelijkheidsadvisering als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, punt 5, van het Besluit aanwijzing
bijzondere medische verrichtingen. Voor het toepassen van preïmplantatie genetische diagnostiek
is er behoefte aan één centrum en op termijn maximaal twee centra.
Artikel 3.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
Kenmerk
IBE/I-23049476
De wijze waarop in de behoefte kan worden voorzien en de voorschriften waaraan bij het uitvoe-
ren van de in artikel 1 bedoelde verrichtingen dient te worden voldaan, zijn neergelegd in de bijla-
ge bij deze regeling.
Artikel 4.
De Regeling klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering van 30 maart 1994 (Stcrt.
68) wordt ingetrokken.
Artikel 5.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 6.
Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijk-
heidsadvisering.
Deze regeling zal met de daarbij behorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden ge-
plaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
Kenmerk
IBE/I-23049476
BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3 VAN HET PLANNINGSBESLUIT KLINISCH GENETISCH ONDERZOEK EN ERFELIJKHEIDS-
ADVIERING
1. Begripsbepaling
Klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering zoals omschreven in artikel 1, onder a,
punt 5, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen omvat prenataal klinisch
genetisch onderzoek, postnataal klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering van com-
plexe aard.
Het postnataal chromosoomonderzoek ten behoeve van de diagnostiek en prognose van prolife-
ratieve stoornissen van beenmerg is een deelverrichting die daar ook onder valt. Deze deelver-
richting zal binnenkort buiten de werkingssfeer van artikel 2 van de Wet op bijzondere medische
verrichtingen worden gebracht.
Preïmplantatie genetische diagnostiek wordt hierbij onder de werkingssfeer van artikel 2 van de
Wet op bijzondere medische verrichtingen gebracht. Onder preïmplantatie genetische diagnostiek
(PGD) wordt verstaan: het onderzoek bij de eicel of het embryo-in-vitro ten behoeve van dia-
gnostiek van constitutionele en erfelijke aandoeningen.
Aangezien het om een deelverrichting van klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering
gaat, wordt PGD bij deze regeling aangewezen als bijzondere verrichting en valt de behoeftebe-
paling daarvan onder dit planningsbesluit.
2. De behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien
2.1
Er is behoefte aan maximaal acht centra waar klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvi-
sering als bedoeld in artikel 1, onder a, punt 5, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische
verrichtingen wordt uitgeoefend. Met de thans beschikbare centra wordt voor de komende pe-
riode voorzien in de behoefte (zie ook 3.5).
2.2
De volgende centra hebben thans een vergunning voor het uitvoeren van klinisch genetisch on-
derzoek en erfelijkheidsadvisering:
- het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht;
- het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam;
- het VU Medisch Centrum te Amsterdam;
- het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam;
- de Stichting Klinische Genetica Zuid-Oost Nederland te Maastricht;
- de Stichting voor Erfelijkheidsvoorlichting te Groningen;
- de Stichting Klinisch Genetisch Centrum Nijmegen te Nijmegen;
- de Stichting Klinisch Genetisch Centrum Leiden te Leiden.
In deze centra kunnen thans alle vormen van klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvise-
ring worden toegepast, uitgezonderd de preïmplantatie genetische diagnostiek (zie hieronder punt
2.3). Met deze regeling wordt in tegenstelling tot die van 1994, de toepassing van prenataal bio-
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Kenmerk
IBE/I-23049476
chemisch onderzoek en de exploitatie van de benodigde celbank niet meer beperkt tot één cen-
trum.
In het kader van de integratie van de klinisch genetische centra in de academische ziekenhuizen
is voor de Amsterdamse situatie de vergunning die aan de Stichting Klinische Genetica Amster-
dam was verleend, omgezet in twee vergunningen, respectievelijk aan het Academisch Medisch
Centrum (AMC) en het VU Medisch Centrum. Daarnaast is het toegestaan in het Nederlands Kan-
ker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI/AvL) te Amsterdam op basis van een daar-
toe strekkende samenwerkingsovereenkomst met het AMC klinisch genetisch onderzoek en
erfelijkheidsadvisering te verrichten op het gebied van de oncogenetica.
Gezien de ontwikkelingen op het gebied van de genetica en de ontwikkeling van de onder 3.5 ge-
noemde netwerkstructuur, is het wenselijk dat alle klinisch genetische centra zo spoedig mogelijk
integreren in de academische ziekenhuizen.
2.3
De toepassing van preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) vindt plaats in de Stichting Klini-
sche Genetica Zuid-Oost Nederland te Maastricht. Indien daar op termijn behoefte aan bestaat,
kan een tweede centrum worden aangewezen.
3. Voorschriften waaraan centra die klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering
toepassen, dienen te voldoen
Voor het toepassen van klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering gelden de hieron-
der genoemde voorschriften.
3.1
De toepassing van klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering vindt plaats met inacht-
neming van (landelijke) protocollen, die, evenals de wijzigingen daarvan, worden toegezonden aan
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Elk protocol dient in overeenstemming te zijn met de kwaliteitseisen die in de rapporten van de
Gezondheidsraad zijn geformuleerd en met de door de beroepsgroepen vastgestelde richtlijnen,
protocollen en overige kwaliteitseisen. Elk protocol bevat in ieder geval voorschriften of regels
met betrekking tot:
a. de
indicatiestelling;
b. de voorlichting over de aard, de mogelijke risico's, de gevolgen en de follow-up van het
onderzoek;
c. de begeleiding voor, tijdens en na het onderzoek en de advisering;
d. de wijze waarop de afronding van het onderzoek en de advisering plaats vinden inclusief de
follow-up;
e. de ervaring en deskundigheid van degenen die bij het klinisch genetisch onderzoek en de
erfelijkheidsadvisering betrokken zijn;
f. het afnemen, verzorgen en versturen van het afgenomen foetaal materiaal;
g. de registratie van het onderzoek en de gevolgen ervan.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
5
Kenmerk
IBE/I-23049476
3.2
Alle centra die klinisch genetisch onderzoek toepassen, dienen als onderdeel van een goede
zorgverlening- zorg te dragen voor een goede registratie van het aantal onderzoeken en erfe-
lijkheidsadviezen, de indicatiestelling en de bijbehorende follow-up van gegevens. Daarbij dient
specifiek aandacht te worden besteed aan de registratie van gegevens betreffende het afnemen
van foetaal materiaal, met name de registratie per soort foetaal materiaal (vruchtwaterpunctie,
chorionbiopsie en navelstrengpunctie) en het aantal gediagnosticeerde afwijkingen.
Bij het tot stand brengen van de onder 3.5 genoemde netwerkstructuur dient bijzondere aandacht
te worden besteed aan (landelijk afgestemde) registratie van patiëntengegevens en aan het tot
stand komen van een landelijk protocol voor het bewaren en eventueel nader gebruik van li-
chaamsmateriaal. Met het oog op wetenschappelijk onderzoek en evaluatie van de zorg is het van
belang dat er een uniforme landelijke registratie van de gegevens van het klinisch genetisch on-
derzoek en de erfelijkheidsadvisering en een geprotocolleerde opslag en eventueel nader gebruik
van lichaamsmateriaal tot stand komt c.q. wordt gebruikt.
3.3
Voor het afnemen van foetaal materiaal en het uitvoeren van geavanceerd ultrageluidsonderzoek
naar foetale afwijkingen kan een klinisch genetisch centrum met een of meer ziekenhuizen bij
voorkeur in regionaal verband - samenwerken. Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van het
betreffende klinisch genetisch centrum. De samenwerking terzake is in een overeenkomst vast-
gelegd, die in ieder geval afspraken bevat met betrekking tot :
a. de naleving - voor zover van toepassing - van de onder 3.1 en 3.2 bedoelde
voorschriften;
b. de gynaecologen met wie wordt samengewerkt.
3.4
Het centrum dat preïmplantatie genetische diagnostiek toepast, dient er zorg voor te dragen dat
in overeenstemming met het onder 3.1 gestelde in een protocol (aanvullende) regels zijn gesteld
voor de toepassing van deze vorm van diagnostiek. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de indica-
tiestelling dat de wensouders een individueel verhoogd risico hebben op een kind met een ernsti-
ge genetische aandoening of ziekte. PGD met als reden het toekomstige kind te laten dienen als
donor voor een ander kind kan niet aanvaardbaar worden geacht en dient derhalve in het protocol
te worden uitgesloten. Daarnaast is het noodzakelijk dat een lange-termijn follow-up plaatsvindt
van na PGD geboren kinderen. Het is wenselijk dat onderzoekers zich bij de bestaande internatio-
nale registratie van onderzoeksresultaten aansluiten. Deze registratie dient zodanig te worden in-
gericht dat de verzamelde gegevens voor analyse kunnen worden ontsloten, onder meer ten be-
hoeve van de noodzakelijke follow-up en lange termijn evaluatie.
3.5
De centra voor klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering dienen individueel en geza-
menlijk initiatieven te ontplooien om zich te ontwikkelen tot regionale kenniscentra. Dit met het
oog op het tot stand brengen van een netwerkstructuur waarvan een van de belangrijkste func-
ties is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de zorg buiten de klinisch genetische cen-
tra. Binnen bedoelde netwerkstructuur nemen de klinisch genetische centra een centrale plaats
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
6
Kenmerk
IBE/I-23049476
in. De verantwoordelijkheid voor het functioneren, het kwaliteitsbeleid en de zorgverlening dienen
te worden vastgelegd en er kunnen nadere afspraken worden gemaakt over de taakverdeling,
consultatie, verwijzing etc. De laboratoria dienen binnen genoemd netwerk deel te nemen aan
procedures in het kader van kwaliteitsborging. Bij nieuwe ontwikkelingen of voor zeldzame DNA-
tests is een landelijke taakverdeling gewenst.
Vanwege hun specifieke deskundigheid zullen de klinisch genetische centra's een belangrijke taak
hebben op het gebied van:
- (het ontwikkelen van) expertise op het gebied van counselingsaspecten;
- de gerichtheid op families over meerdere generaties;
- opleiding
en
consultatie;
- kwaliteitsbewaking van indicatiestelling, uitvoering en follow-up van DNA-diagnostiek, dat
wordt verricht ten behoeve van erfeljkheidsadvisering buiten de centra;
- opleidingstaken voor huisartsen, klinisch specialisten en paramedici;
- prenatale
diagnostiek
- klinische
diagnostiek.
De meer ingewikkelde vormen van genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering (met inbegrip
van het voor- en natraject) kunnen in de centra plaatsvinden en zonodig verder worden ontwik-
keld. Daarbij dienen deze centra te bezien in hoeverre met name het minder complexe onderzoek
en daaraan verbonden erfelijkheidsadvisering (met voor- en natraject) onder hun verantwoorde-
lijkheid elders kan worden uitgevoerd met behoud van een goede kwaliteit van zorg. De daarvoor
in aanmerking komende activiteiten worden dan door andere instellingen en laboratoria op basis
van heldere afspraken over verantwoordelijkheden, taken, werkwijze, protocol en indicatiestelling
in nauwe samenwerking met de centra uitgevoerd.
De klinisch genetische centra dienen ervoor zorg te dragen dat er voldoende kennis aanwezig is
omtrent de laatste stand van de wetenschap. Vanuit deze centra kan vervolgens een verspreiding
van de kennis en toepassing van deze technologie plaatsvinden. Genoemde centra dienen hiertoe
hun medewerking te verlenen aan voorlichtings- en overige activiteiten, gericht op het versprei-
den van kennis en het verdiepen van inzicht in de genetica.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
7
Kenmerk
IBE/I-23049476
TOELICHTING
bij het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering en bij de bijlage bij
het besluit.
A. Algemeen
Onderhavig planningsbesluit is een actualisatie van de Regeling klinisch genetisch onderzoek en
erfelijkheidsadvisering van 1994. Op basis van die regeling zijn er thans acht centra met een ver-
gunning voor het uitvoeren van deze vorm van onderzoek en daarbij behorende erfelijkheidsadvi-
sering.
Klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering is een topklinische voorziening die een
grote deskundigheid en een goede infrastructuur vergt. De bijzondere aard ervan, namelijk onder-
zoek en advisering met betrekking tot al dan niet vastgestelde (erfelijke) afwijkingen, maakt het
noodzakelijk om bij het stellen van eisen aan de kwaliteit niet alleen te letten op de technische en
organisatorische aspecten, maar ook nadrukkelijk op de voorlichting aan en begeleiding van pa-
tiënten. Argumenten om de vergunningplicht te continueren zijn onder meer:
- de technologie is merendeels nog complex, zowel wat betreft de uitvoering als de inter-
pretatie in het geheel van laboratoriumdiagnostiek; kennis hierover is nog sterk in ont-
wikkeling en behoeft concentratie van faciliteiten, infrastructuur en deskundigheid;
- de toepassing van de bedoelde vormen van zorg vereist speciale aandacht op het gebied
van voorlichting, advisering, registratie, privacybescherming en data-opslag;
- concentratie van kennis en patiëntenmateriaal is nodig in verband met kennisontwikkeling
per ziektebeeld.
Door toepassing van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) kan worden zorgge-
dragen voor de randvoorwaarden die een goede kwaliteit en doelmatigheid van deze zorg zeker-
stellen.
In de beleidsnota De toepassing van genetica in de gezondheidszorg 1 is ingegaan op diverse ei-
sen die gesteld dienen te worden aan de toepassing van (klinische) genetica en eisen die daaraan
gesteld zouden moeten worden op het gebied van voorlichting, advisering aan patiënten en
familieleden in het voor- en natraject, eisen aan registratie, privacybescherming en opslag van ge-
gevens. In deze regeling vinden diverse in de nota genoemde aspecten hun weerslag.
Zoals de Gezondheidsraad in zijn advies over DNA-diagnostiek aangeeft zullen steeds minder
DNA-onderzoeken naar erfelijke afwijkingen als complex worden aangemerkt.
De beoordeling welke onderzoeken complex zijn en welke niet, is primair een zaak van de betrok-
ken beroepsgroepen. Dit onderscheid kan zijn weerslag vinden in een taakverdeling binnen een
netwerkstructuur (zie de bijlage bij de regeling onder punt 3.5), waarbij vanzelfsprekend de kli-
nisch genetische centra de verantwoordelijkheid dragen. Bij het ontwikkelen van genoemde net-
werkstructuur kan de wijze waarop hiermee wordt omgegaan en welke partijen verantwoordelijk
zijn, nader worden bezien.
1 Kamerstukken II, 2000-2001, 27543, nr. 2.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
8
Kenmerk
IBE/I-23049476
B. Toelichting op de begripsbepaling genoemd onder 1 in de bijlage bij het planningsbesluit
In zijn advies inzake DNA-diagnostiek stelt de Gezondheidsraad dat somatisch DNA-onderzoek
kan worden beschouwd als elke andere vorm van laboratoriumonderzoek. Aangezien deze vorm
van onderzoek op dit moment nog voor het merendeel complex is, doet de Gezondheidsraad de
aanbeveling om de toepassing van complexe chromosoom- en DNA-diagnostiek van somatische
afwijkingen in genetisch materiaal tijdelijk onder de werkingssfeer van artikel 8 van de Wet op
bijzondere medische verrichtingen te brengen. Indien deze aanbeveling niet zou worden overge-
nomen adviseert de Gezondheidsraad om het chromosoomonderzoek onder artikel 2 van deze
wet te houden en de toepassing van somatische DNA-diagnostiek daaraan toe te voegen.
In de nota de Toepassing van de genetica in de gezondheidszorg heb ik aangegeven dat ik geen
principieel onderscheid zie tussen DNA-diagnostiek en chromosoomonderzoek van somatische
afwijkingen. Op grond daarvan heb ik besloten om voor deze vormen van diagnostiek uit te gaan
van zelfregulering en alleen het DNA-onderzoek naar erfelijke afwijkingen te concentreren. Ik zal
dan ook het postnataal chromosoomonderzoek ten behoeve van de diagnostiek en prognose van
proliferatieve stoornissen van beenmerg buiten de werkingssfeer van artikel 2 van de Wet op bij-
zondere medische verrichtingen brengen. Daartoe zal ik bonnenkort het Besluit aanwijzing bijzon-
dere medische verrichtingen wijzigen. Dit planningsbesluit zal dan niet meer van toepassing zijn
op deze vorm van onderzoek en diagnostiek.
Preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) dient te worden onderscheiden van preïmplantatie
genetische screening (PGS). Bij PGD gaat het om een individueel verhoogd risico op een kind met
een ernstige genetische aandoening of ziekte. Bij PGS gaat het om routinematige beoordeling van
de embryo's in het kader van de terugplaatsing (zie ook onderdeel C van de toelichting onder ad
2.3). De komende periode zal worden nagegaan of en zo ja, onder welke randvoorwaarden PGS
wenselijk en aanvaardbaar kan worden geacht. De Gezondheidsraad zal medio april 2003 een sig-
nalement over dit onderwerp uitbrengen. Mede op grond daarvan zal worden bepaald of en zo ja,
op welke wijze deze vorm van diagnostiek zal worden geregeld.
C. Toelichting op de behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien, genoemd
onder 2 in de bijlage bij het planningsbesluit
ad 2.1
De toekomstige behoefte aan klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering is afhankelijk
van diverse ontwikkelingen op wetenschappelijk, maatschappelijk en ethisch gebied. In zijn Ad-
vies inzake klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering geeft de Gezondheidsraad aan
dat er rekening mee dient te worden gehouden dat het aantal aanvragen voor klinisch genetisch
onderzoek en erfelijkheidsadvisering de komende jaren zal stijgen.
In samenhang met de ontwikkelingen op het gebied van het Human Genome Project en verder
onderzoek naar de functie van genen zal het indicatiegebied van DNA-diagnostiek de komende
jaren verder worden uitgebreid. Daarnaast zal door technologische ontwikkelingen (bijvoorbeeld
op het gebied van de DNA-micro-chips) een aanmerkelijke schaalvergroting op het gebied van de
DNA-diagnostiek mogelijk worden.
Alleen al met het oog op een betere afstemming van medicatie op de genetische constitutie van
patiënten zullen de komende periode wellicht tienduizenden DNA-testen gaan plaatsvinden.
Sommige methoden van laboratoriumonderzoeken zullen vervangen worden door DNA-techno-
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
9
Kenmerk
IBE/I-23049476
logie. DNA-onderzoek zal naar verwachting een rol gaan spelen bij het op grotere schaal vroeg-
tijdig opsporen van ziekten. Op langere termijn zal DNA-onderzoek naar verwachting gemeengoed
zijn op een breed terrein van de gezondheidszorg. Somatische DNA-diagnostiek zal een gevestig-
de plaats krijgen in de diagnostiek van kanker. Met het oog daarop zal in het kader van de organi-
satie van de zorg er rekening mee moeten worden gehouden dat het aantal DNA-onderzoeken de
komende jaren tenminste zal verdubbelen.
De Gezondheidsraad geeft aan dat er voorwaarden moeten worden geschapen voor een beheer-
ste ontwikkeling van de toepassing van DNA-diagnostiek. Het merendeel van de DNA-bepalingen
bij kiembaanmutaties is complex en komt in aanmerking voor concentratie in de academische zie-
kenhuizen door toepassing van artikel 2 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen. Ik heb
op grond daarvan de vergunningsplicht op de toepassing van erfelijkheidsdiagnostiek (met inbe-
grip van DNA-diagnostiek) en erfelijkheidsadvisering, zoals bedoeld in artikel 1, onder a, punt 5,
van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen grotendeels gecontinueerd.
De verwachte stijging van het aantal onderzoeken is geen reden voor uitbreiding van het aantal
vergunninghoudende instellingen. De Gezondheidsraad geeft aan dat het huidige aantal klinisch
genetische centra voldoende zal zijn. Om aan de vraag te kunnen voldoen is een nadere uitwer-
king van de organisatie van de zorg op het gebied van de genetica evenwel een vereiste, namelijk
het tot stand brengen van een netwerkstructuur die voorziet in een samenwerking met en onder-
steuning van andere instellingen. Dat betekent dat niet alle in dit verband bedoelde zorg bij de
vergunninghouders dient te worden geconcentreerd. Wel zal deze onder de verantwoordelijkheid
van de vergunninghouders moeten vallen.
ad 2.2
In de afgelopen jaren hebben de centra voor klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvise-
ring binnen de ziekenhuiszorg in zekere zin een uitzonderingspositie ingenomen; een aparte finan-
ciering, een apart budget, een aparte (juridische) organisatie. Redenen hiervoor waren dat deze
vorm van zorg moest worden beschermd en (financieel) moest worden gestimuleerd met het oog
op de ontwikkeling van een goede kwaliteit van de zorg.
Na een advies hierover van de voormalige Ziekenfondsraad heb ik reeds in 1996 de klinisch gene-
tische centra en de academische ziekenhuizen te kennen gegeven dat zij er rekening mee moeten
houden dat aanpassing van de organisatie van deze vorm van zorg wenselijk en nodig is. De argu-
menten hiervoor zijn:
- de klinische genetica heeft zich inmiddels een vaste plaats in de gezondheidszorg verwor-
ven, waardoor een afzonderlijke positie om de ontwikkeling te stimuleren niet meer nood-
zakelijk is;
- integratie van klinische genetica en erfelijkheidsadvisering in de praktijk van een acade-
misch ziekenhuis zal in de komende periode voor elk medisch specialisme aldaar van
steeds groter belang worden. Integratie kan namelijk bijdragen aan de noodzakelijke ver-
dergaande multidisciplinaire benadering en afstemming;
- met bedoelde integratie kan worden bevorderd, dat de klinisch genetische centra op dit
gebied steeds meer de rol van wetenschappelijke kenniscentra gaan vervullen, van waar-
uit verdere verspreiding van kennis en van de toepassing van genetisch onderzoek en er-
felijkheidsadvisering naar andere ziekenhuizen op verantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Inmiddels zijn drie centra geïntegreerd in academische ziekenhuizen, te weten de centra te
Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. De integratie van het centrum in Maastricht zal eind 2002
zijn beslag krijgen. De overige centra zijn in een gevorderd stadium van het integratieproces.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
10
Kenmerk
IBE/I-23049476
ad 2.3
Preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) is het onderzoek bij de eicel of het embryo-in-vitro
ten behoeve van diagnostiek van constitutionele en erfelijke aandoeningen. Alleen embryo's die
de desbetreffende genetische afwijking niet hebben, worden teruggeplaatst in de baarmoeder van
de vrouw.
In zijn derde deeladvies inzake IVF (afrondende advisering) van 1998, heeft de Gezondheidsraad
geadviseerd over PGD. De Gezondheidsraad stelt vast dat PGD in het stadium van medisch-we-
tenschappelijk onderzoek verkeert. Voordat sprake kan zijn van reguliere toepassing in de gezond-
heidszorg is meer wetenschappelijk onderzoek op deze terreinen vereist. Daarnaast zal weten-
schappelijk onderzoek de vraag moeten beantwoorden in hoeverre PGD van invloed is op de im-
plantatiekans per embryo en de kans op een doorgaande zwangerschap.
In deze regeling wordt uitgegaan van PGD als alternatief voor prenatale diagnostiek. Het toepas-
singsgebied sluit, voorzover PGD technisch mogelijk is, in beginsel geheel aan bij de indicaties
voor prenatale diagnostiek. PGD vindt plaats bij (on)vruchtbare paren die een vastgesteld indivi-
dueel verhoogd risico hebben op een kind met een ernstige genetische aandoening of ziekte en
die de voorkeur geven aan PGD boven prenataal onderzoek. Preïmplantatie genetische screening
(PGS) is niet in deze regeling opgenomen (zie de bijlage onder 2.3 en onderdeel B van de toelich-
ting).
D. Toelichting op de voorschriften, genoemd onder 3 in de bijlage bij het planningsbesluit
ad 3.1
In het advies inzake DNA-diagnostiek geeft de Gezondheidsraad met betrekking tot genetisch on-
derzoek de aspecten aan waarvoor specifieke kwaliteitseisen moeten gelden. Ik ben met de Ge-
zondheidsraad van mening, dat deze kwaliteitseisen uitgewerkt en opgenomen dienen te worden
in het kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen, laboratoria en beroepsverenigingen en tevens een rol die-
nen te spelen in de afspraken met ziektekostenverzekeraars. De Gezondheidsraad geeft daarbij
aan dat de betrokken beroepsgroepen verantwoordelijk zijn voor een goede kwaliteit van hun
voorlichting, het diagnostisch onderzoek en het natraject. Het natraject betreft dan de begeleiding
en advisering van de onderzochte persoon met inbegrip van een eventuele follow-up om de kans
op ziekteverschijnselen of het verloop van de ziekte te beïnvloeden. Dit kan periodiek diagnos-
tisch onderzoek en tijdige interventie bij de ziekte betreffen, dan wel preventieve operatieve of
medicinale behandeling, dieet e.d.
Met de Gezondheidsraad ben ik van mening dat genetisch onderzoek dat kan leiden tot het vast-
stellen van een belangrijk risico op een ernstige ziekte, niet mag plaatsvinden zonder dat een ver-
antwoord natraject is gegarandeerd. Instellingen die dergelijke vormen van genetisch onderzoek
verzorgen, dienen zich te verplichten hiervoor de mogelijkheden beschikbaar te stellen.
In de loop der jaren zijn voor de verschillende onderdelen van het klinisch genetisch onderzoek en
erfelijkheidsadvisering door de betrokken beroepsverenigingen specifieke kwaliteitseisen en proto-
collen opgesteld. Daarnaast heeft de Nederlandse Antropogenetische Vereniging (NAV) in samen-
werking met de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) (een aantal landelijke commis-
sies voor kwaliteitsbewaking en bevordering opgericht. Deze werken aan het tot stand brengen
van een verantwoord landelijk kwaliteitssysteem voor erfelijkheidsadvisering, DNA- en chromo-
soomonderzoek. De chromosoom- en DNA-laboratoria werken aan het opzetten van een accredi-
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
11
Kenmerk
IBE/I-23049476
tatiesysteem. Ook op andere deelgebieden wordt inmiddels hard gewerkt aan het tot stand
brengen van systemen voor kwaliteitstoetsing en kwaliteitsborging. Dit zal door de betrokken
beroepsgroepen mede met het oog op de gewenste integratie van de klinisch genetische centra in
de academische ziekenhuizen en eerder genoemde netwerkvorming nader moeten worden uitge-
werkt.
ad 3.2
Sinds het in werking treden van de Regeling klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvise-
ring (1994) geldt het voorschrift dat de centra een uniforme landelijke registratie tot stand
brengen. In de afgelopen periode hebben de centra daaraan gewerkt en beschikken zij over een
registratiesysteem, dat binnen een netwerkstructuur verder kan worden uitgewerkt om te komen
tot een uniforme landelijke registratie. In dat registratiesysteem is ruime aandacht besteed aan
de privacybescherming van de patiënt/ consument. Er is een Model-privacy reglement opgesteld,
waarin de Wet persoonsregistratie (thans Wet bescherming persoonsgegevens, WBP) en de Wet
inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst naar de specifieke situatie van de klinische
genetica worden vertaald. Langs deze weg kan door een zorgvuldige registratie en administratie
in de klinisch genetische centra de privacy worden gewaarborgd.
ad 3.5
Door de snelle wetenschappelijke voortgang op het gebied van de genetica zal niet alleen bij me-
dische specialisten in de klinisch genetische centra, maar ook bij die in andere ziekenhuizen de
behoefte om gebruik te kunnen maken van genetische technologie groter worden. Mede dankzij
de informatietechnologie zal bovendien veel klinisch genetisch onderzoek vereenvoudigd kunnen
worden (standaardisatie en automatisering). Mede op grond van de adviezen van de Gezond-
heidsraad ga ik uit van een zeer aanmerkelijke groei van de vraag naar klinisch genetisch onder-
zoek en erfelijkheidsadvisering. Ik verwacht dat met name het DNA-onderzoek de komende jaren
sterk zal toenemen.
Daarnaast is de verwachting dat op het gebied van de genetische diagnostiek tal van nieuwe ont-
wikkelingen zullen plaatsvinden, die juist een zeer gespecialiseerde kennis en infrastructuur be-
hoeven. Derhalve is het gewenst dat de klinisch genetische centra zich tot regionale kenniscentra
ontwikkelen. In dergelijke centra zal voldoende kennis aanwezig moeten zijn omtrent de laatste
stand van de wetenschap. Aldaar kunnen dan de meer ingewikkelde vormen van genetisch onder-
zoek en erfelijkheidsadvisering (met inbegrip van het voor- en natraject) plaatsvinden en zonodig
verder worden ontwikkeld. Vanuit deze centra kan vervolgens een verspreiding van deze techno-
logie plaatsvinden.
Hierdoor zal het wenselijk en mogelijk worden dat met behoud van een goede kwaliteit van de
zorg, een deel van het minder complexe klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering
binnen een netwerkstructuur, ook in andere instellingen - zij het in nauwe samenwerking met de
klinisch genetische centra - plaatsvindt.
Met deze netwerkstructuur kan snel worden ingespeeld op de ontwikkelingen op het gebied van
de toepassing van genetica in de gezondheidszorg. Vele vormen van genetisch onderzoek en er-
felijkheidsadvisering die aanvankelijk complex zijn en bij voorkeur in de klinisch genetische centra
worden toegepast, zullen in een latere fase wellicht niet meer als complex worden aangemerkt.
Minder complexe onderzoeken kunnen in zo'n netwerkstructuur, onder bepaalde voorwaarden,
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
12
Kenmerk
IBE/I-23049476
door andere instellingen worden overgenomen. Op deze wijze kan, met behoud van een goede
kwaliteit van de zorg, verdere verspreiding van deze medische technologie plaatsvinden. Daarmee
zal bovendien naar verwachting voldoende capaciteit vrijkomen om de te verwachten groei van
het aantal onderzoeken op te vangen, zodat het aantal vergunninghoudende instellingen geen uit-
breiding behoeft.
Ook de eerstelijns gezondheidszorg zal van dat netwerk deel moeten uitmaken, omdat zij in toe-
nemende mate geconfronteerd zal worden met vragen van patiënten en gezonde personen over
hun erfelijke risico's en de consequenties daarvan. In veel gevallen kan de advisering daaromtrent
inclusief het eventueel doorverwijzen naar de desbetreffende ziekenhuizen tot de gewone taken
van huisartsen en bijvoorbeeld genetisch consulenten gaan behoren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp