Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
TRCJZ/2003/743
datum
27-01-2003

onderwerp
Problemen bij kamperen bij de boer na uitspraak Raad van State Trc2003/312

bijlagen

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de beantwoording toekomen op de vragen gesteld door de heer Geluk (VVD) over problemen bij kamperen bij de boer na uitspraak Raad van State.

datum
27-01-2003

kenmerk
TRCJZ/2003/743

bijlage

1.
Als 'kampeermiddel' gelden volgens artikel 1 van de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan. De wet is op dit punt zonder meer duidelijk. De uitvoering en de handhaving van de kampeerregelgeving WOR zijn volledig gedecentraliseerd naar de gemeenten. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft bij de uitvoering van de WOR een beleid gevoerd waarbij een afwijkende telmethode wordt gehanteerd, die thans door de Raad van State niet is geaccepteerd.

2 en 3.
Door de uitspraken van de Raad van State komt de gewenste verbreding van de landbouw in de vorm van verblijfsrecreatie in ons land niet in gevaar.
De tot nu toe in de jurisprudentie geaccepteerde lengte voor de korte periode waarin minicampings in plaats van 10 maximaal 15 kampeermiddelen mogen plaatsen, is 8 tot 10 weken, dat wil zeggen maximaal 70 dagen. Dat is een periode die lang genoeg is om de totale spreidingsperiode van de zomervakanties in het onderwijs te dekken. De voorliggende uitspraak van de Raad van State, dat de in afwijking hiervan door de gemeente Schouwen-Duiveland gehanteerde periode van 90 dagen niet meer redelijkerwijs als kort valt aan te merken, is in dit licht begrijpelijk. Ook kunnen B&W op basis van het derde lid van artikel 8 WOR meerdere korte perioden aanwijzen gedurende welke het plaatsen van ten hoogste 15 kampeermiddelen kan worden toegestaan. Vele gemeenten koppelen dit aan overige (school)vakantieperioden in ons land, zoals meivakantie, rond Hemelvaart en Pinksteren en herfstvakantie.
Wel zullen als gevolg van de uitspraak van de Raad van State exploitanten van minicampings bij hun streven de capaciteit van hun terreinen optimaal te benutten een strikter beleid omtrent het plaatsen van bijzettentjes en dergelijke moeten voeren. De kampeerregelgeving van de WOR maakt het overigens mogelijk om aanzienlijk grotere kampeerbedrijven op het platteland te vestigen. Alleen is dan wel sprake van een vergunningplichtige situatie en is een positieve bestemming nodig; dit in tegenstelling tot het kleinschalige kamperen bij de boer waarbij het voldoende is als het bestemmingsplan zich hier niet tegen verzet.
Afhankelijk van de manier waarop gemeenten de mogelijkheden binnen het kader van de WOR benutten, hoeft er geen sprake te zijn van economische schade.

4 en 5.
Een voorstel tot wijziging van de kampeerregelgeving WOR is binnen mijn departement in voorbereiding. In dit wijzigingsvoorstel zal onder meer tegemoet worden gekomen aan de in de voorliggende situatie geconstateerde divergentie tussen de wettekst en de wijze waarop daarmee in een aantal gemeenten in de praktijk wordt omgegaan. Gelet op het stadium waarin het desbetreffende wetsvoorstel verkeert - binnenkort zal het in de Ministerraad worden gebracht en vervolgens aan de Raad van State worden voorgelegd - is het uitgesloten dat de betreffende wijzigingen voor de start van het kampeerseizoen 2003 van kracht kunnen worden. Tijdens het kampeerseizoen 2003 zal derhalve de huidige kampeerregelgeving WOR met bijbehorende jurisprudentie, inclusief de recente uitspraken van de Raad van State, van kracht zijn. Gelet op het hierboven onder 2 en 3 gestelde hoeft dit geen onoverkomelijk probleem met zich te brengen.

6.
De kampeerregelgeving WOR biedt een landelijk kader waarbinnen de gemeenten de vrijheid hebben een eigen kampeerbeleid vorm te geven. De uitvoering en de handhaving van de kampeerregelgeving WOR zijn volledig naar de gemeenten gedecentraliseerd. Daarbij zijn geen gedetailleerde voorschriften gegeven omtrent de invulling van het gemeentelijk beleid.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

dr. C.P. Veerman

datum

kenmerk

bijlage
Vragen

Vragen van het lid Geluk (VVD) aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over problemen bij kamperen bij de boer na uitspraak Raad van State. (Ingezonden 14 januari 2003)

1
Is het waar dat een gezin met bijvoorbeeld twee kleine tentjes voor de kinderen en een caravan wordt beschouwd als drie kampeereenheden? Zo ja, wordt dit in de praktijk overal eenduidig toegepast en hoe wordt dit gehandhaafd?

2
Komt door deze uitspraken de gewenste verbreding van de landbouw in heel Nederland direct ernstig in gevaar? Is door deze uitspraak van de Raad van State en de uitspraak dat er slechts gedurende 70 dagen, wat voorheen door jurisprudentie 90 dagen was, 5 eenheden extra bijgeplaatst mogen worden 'het kamperen bij de boer' voor ondernemers immers economisch nog wel interessant?

3
Hoe groot taxeert u de economische schade op het platteland door deze uitspraken, waar juist eerdere jurisprudentie een en ander wel mogelijk maakte?

4
Welke actie heeft u inmiddels genomen, na de brief aan de Tweede Kamer van 12 maart 2002 van uw ambtsvoorganger, waarin werd aangekondigd de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) aan te passen om onduidelijkheid van interpretatie over de 'korte periode' en de 'kampeereenheid' te voorkomen?

5
Is het te verwachten dat de voorgestelde aanpassingen van de WOR vóór het vakantieseizoen 2003 kunnen worden gerealiseerd? Zo nee, hoe is dit dan te bespoedigen en hoe denkt u de ontstane problematiek op te lossen?

6
Bent u de mening toegedaan dat dit soort gedetailleerde regelgeving beter aan gemeenten kan worden overgelaten?

Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Schreijer-Pierik, Buijs en Spies.

up Reageren
Homepage

---