Ministerie van Justitie

LBR: weinig grond voor strafrechterlijke vervolging Hirsi Ali

27 januari 2003

Uitspraken Hirsi Ali dragen niet bij aan dialoog

De gezamenlijke islamitische organisaties in Nederland willen dat het Openbaar Ministerie onderzoekt of de uitlatingen van aankomend VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali over de profeet Mohammed strafbaar zijn.

Ayaan Hirsi Ali uitte afgelopen zaterdag in dagblad Trouw een negatief oordeel over de profeet Mohammed, de stichter van de islam. Het ging hierbij om persoonlijke uitspraken. Vanuit de media en door particulieren is aan het LBR (Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie) de vraag voorgelegd of deze uitspraken voor vervolging in aanmerking komen.

Volgens het LBR is er weinig grond voor een strafrechterlijke vervolging van Hirsi Ali. Het beledigingsartikel in het Wetboek van Strafrecht, 137 c, bepaalt dat opzettelijke belediging van een groep mensen vanwege hun geloof strafbaar is. In het interview is daarvan echter geen sprake, omdat Hirsi Ali in negatieve bewoordingen over de profeet Mohammed spreekt. Hoewel dit veel moslims zal kwetsen, zijn de bewoordingen niet tegen hen gericht. Daarmee zal een vervolging weinig kans van slagen hebben.

Het LBR stelt dat het niet zinvol is veel energie te steken in de vraag of Ayaan Hirsi Ali haar uitlatingen in Trouw, vanuit juridisch oogpunt, wel of niet mocht doen. Volgens het LBR draagt juridische vervolging niet bij aan de inhoudelijke discussie en wederzijds begrip. Wel vindt het LBR dat de uitspraken van de aankomend volksvertegenwoordiger niet bijdragen tot een klimaat waarin partijen nader tot elkaar kunnen komen.