Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
7 januari 2003 ASEA/LIV/1436
nr. 2020305220
Onderwerp Datum
Kamervraag/vragen van de leden Halsema en 28 januari 2003
Vendrik
./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Halsema en Vendrik (beiden
GroenLinks) over loonmatiging.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2020305220
Vragen van de leden Halsema en Vendrik (beiden GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid over loonmatiging. (Ingezonden 6 januari 2003)
Vraag 1
Stapt u werkelijk op als de koppeling tussen lonen en uitkeringen wordt geschrapt? 1)
Antwoord 1
Ja, ik hecht zeer aan koppeling van lonen en uitkeringen. Daarbij ga ik er vanuit dat de
verantwoordelijkheid voor instandhouding van de koppeling door overheid, werkgevers en
werknemers gezamenlijk gedragen wordt, zoals ook door de minister-president aangeduid.
(Financieel Dagblad 21-12-2002)
Vraag 2
Wat is uw oordeel over de plannen van de VVD om de vakbeweging te dwingen tot
meerjarige loonmatiging op het niveau van de inflatie onder dreiging van ontkoppeling? 2)
Antwoord 2
De inzet om te komen tot meerjarige loonmatiging deel ik. Ik stel vast dat deze en gene in politiek
en in werkgevers- en werknemerskring hun eigen argumenten hanteren om deze inzet kracht bij te
zetten.
Vraag 3
Is het waar dat zo'n sociaal accoord slechts tot een in het licht van de recente door het
CPB gemelde tegenvaller van 10 miljard euro - zeer bescheiden verbetering van de
budgettaire situatie van de overheid leidt? 3)
Antwoord 3
Meerjarige matiging van de contractloonstijging in de markt- en overheidssector en van de
ontwikkeling van uitkeringen heeft op korte termijn een beperkt effect op het EMU-saldo, omdat
de opbrengst van de belastingen lager zal uitvallen. In 2007 leidt een jaarlijkse matiging van de
groei van alle inkomens op het niveau van de inflatie (zoals geraamd in de Middellange
termijnverkenning uit december 2002)1 tot een verbetering van het EMU-saldo met 0,1%-punt.
Op termijn is inkomensmatiging in zowel de markt- als overheidssector
vooral gunstig voor de economie. Zo zal, volgens berekeningen van het CPB, de werkgelegenheid
in personen in de marktsector in 2007 0,6%-punt hoger uitvallen en in 2010 zelfs 1%-punt. Het
BBP komt hierdoor in 2010 0,5%-punt hoger uit en het EMU-saldo 0,4%-punt.
Vraag 4
Is het waar dat alléén daadwerkelijke ontkoppeling van lonen in de marktsector enerzijds en
uitkeringen en ambtenarensalarissen anderzijds tot een forse budgettaire besparing kan
1 Het verloop van de inflatie in de periode 2004-2007 wordt mede beïnvloed door nieuwe beleidsmaatregelen.
Het is daarom niet zeker welke inkomensmatiging in het uiteindelijke economische scenario voor het
regeerakkoord ervoor zorgt dat de inkomensgroei gelijk is aan de inflatie.
leiden? Zo ja, hoeveel denkt u op grond van de voorliggende ambtelijke notities te kunnen
besparen bij bevriezing van de uitkeringen?
2
Antwoord 4
Matiging van de ontwikkeling van ambtenarensalarissen en uitkeringen heeft zowel positieve als
negatieve effecten op het EMU-saldo. Een beperking van de stijging van de ambtenarensalarissen
en de uitkeringen zal enerzijds leiden tot een besparing op de overheidsuitgaven. Anderzijds zal
door lagere belasting- en premieopbrengsten een deel van de hierdoor bereikte verbetering van het
EMU-saldo weer verloren gaan. Aan de hand van het JADE-model van het CPB2, is een sleutel
voor de effecten van matiging van de ambtenarensalarissen en uitkeringen te ontlenen. Wanneer de
inkomens in de collectieve sector en het minimumloon en de uitkeringen in de periode 2004-2007
jaarlijks met 1%-punt minder stijgen, zal het EMU-saldo in 2007 met 0,4%-punt verbeteren ten
opzichte van de huidige projectie van het CPB. Jaarlijkse matiging van de inkomensgroei in de
collectieve sector en de uitkeringen met 1%-punt betekent overigens een verdergaande matiging
dan tot het inflatieniveau van de recente Economische Verkenning.
Om een toename van de werkgelegenheid en daarmee ook van het BBP mogelijk te maken is het
gewenst dat de contractlonen in de marktsector in dezelfde mate worden gematigd als de inkomens
in de collectieve sector.
Vraag 5
Moet uit uw opmerking in het aangehaalde artikel in Trouw begrepen worden dat indien uw
partij kiest voor ontkoppeling, u dit niet meemaakt en (opnieuw) uw lidmaatschap opzegt?
Antwoord 5
Zie vraag 1. Uw vraag betreffende mijn partijlidmaatschap acht ik niet relevant voor een debat met
uw Kamer.
Vraag 6
Als u zo graag de armoede wilt aanpakken onder mensen die langdurig zijn aangewezen op
een minimumuitkering, waarom heeft het kabinet er dan niet voor gekozen het
initiatiefwetsvoorstel Noorman-Den Uyl te steunen? 4)
Vraag 7
Wat is uw oordeel over het feit, een kamermeerderheid 5) bij gelegenheid van de Algemene
Financiële Beschouwingen de op uw begroting gereserveerde gelden voor
armoedebestrijding per motie heeft weggehaald?
2 Berekeningen zijn gebaseerd op het CPB Memorandum, "Varianten in JADE, zoals gebruikt bij analyse van het
strategische akkoord".
3
Vraag 8
Maakt u hiermee goede sier met een door de vakbeweging - in het kader van het
Najaarsoverleg - bij een onwillig kabinet afgedwongen bedrag van 20 miljoen euro
waarmee in 2003 toch iets gedaan kan worden voor armoedebestrijding?
Antwoord 6, 7 en 8
Het initiatiefwetsvoorstel Noorman-Den Uyl had, evenals een vergelijkbaar wetsvoorstel van het
vorige kabinet dat door het huidige kabinet is ingetrokken, betrekking op én een aanvullende
inkomensondersteuning voor langdurige minima én een herziening van de categoriale bijzondere
bijstand. Het kabinet heeft niet met het initiatiefwetsvoorstel ingestemd, en het conceptwetsvoorstel
van het vorige kabinet ingetrokken, omdat daarin de categoriale bijzondere bijstand werd beperkt,
terwijl in het Strategisch Akkoord is
opgenomen dat die zal worden afgeschaft. Het voorstel van mevrouw Noorman-Den Uyl draagt
onvoldoende bij aan vermindering van de armoedevalproblematiek. Ook zijn de criteria om in
aanmerking te komen voor de aanvullende inkomensondersteuning in de voorstellen niet in lijn met
hetgeen het kabinet ter zake voorstaat.
In het kader van de nieuwe bijstandswet is het voornemen om, conform het Strategisch Akkoord,
te komen tot een toeslag voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief die bovenstaande
nadelen niet kent, ter hand genomen.
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heeft een meerderheid van de Tweede Kamer het
kabinet verzocht de voor 2003 gereserveerde middelen voor de langdurigheids-toeslag in te zetten
ten behoeve van het arbeidsmarktbeleid (motie van Beek, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-
2003, 28 600 nr. 56). De middelen worden, aangevuld met middelen van de sociale partners en
gemeenten, ingezet voor bevordering van de doorstroom van mensen op een ID-baan naar
reguliere banen door middel van een stimuleringsmaatregel voor het regulier maken van ID-banen.
De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van
20 december 2002 (Intercom/2002/97994).
In 2003 treedt geen wijziging op in de gemeentelijke verantwoordelijkheid ten aanzien het
gemeentelijk ondersteuningsbeleid. De in het gemeentefonds voor dit beleid beschikbare middelen
nemen in 2003 toe tot 511 miljoen euro. Daarbovenop stelt het kabinet in 2003
20 miljoen euro extra beschikbaar. Hiermee ontstaat de financiële ruimte om langdurige minima
zonder arbeidsmarktperspectief conform de afspraak in het Najaarsakkoord met de sociale
partners financieel te ondersteunen in 2003.
Ik ben op grond van het bovenstaande van mening dat er voor 2003 sprake is van een evenwichtig
pakket van maatregelen ter ondersteuning van de arbeidsmarktpositie en financiële positie van
kwetsbare groepen.
1) Trouw, 24 december jl.
2) o.a. Het Financiële Dagblad 24 december jl.
3) Zie CPB, MEV 2003, pagina 31. Hieruit blijkt dat de budgettaire situatie ingeval van deze loonmatiging in
2007 slechts met 500 miljoen euro verbetert.
4) Kamerstuk 28 508
5) Kamerstuk 28 600, nr.13