Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF1282 Zaaknr: 00588/02
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 28-01-2003
Datum publicatie: 28-01-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
28 januari 2003
Strafkamer
nr. 00588/02
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdam van 8 mei 2001, nummer 23/002823-99, in de strafzaak tegen:
, gevestigd te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 1999 - de
verdachte ter zake van 1. "doen plegen van in een krachtens wettelijke
bepalingen vereiste goederenaangifte een onjuiste of onvolledige
opgave doen, met het oogmerk de belasting van de goederen geheel of
ten dele te ontduiken, meermalen gepleegd, begaan door een
rechtspersoon" en 2. "doen plegen van opzettelijk een ingevolge
wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist of onvolledig doen,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig rechten bij
invoer zouden kunnen worden geheven, meermalen gepleegd, begaan door
een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van negentigduizend
gulden, waarvan f 45.000,--, voorwaardelijk met een proeftijd van twee
jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
C.J. van Bavel, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad
het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar
van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst, mede gelet op de toelichting, de klacht dat
het Hof het verweer dat sprake is van inkoopagenten en (derhalve) van
inkoopcommissies als bedoeld in art. 32, eerste lid onder a sub i,
Communautair Douanewetboek (CDW) ten onrechte, althans onvoldoende
gemotiveerd heeft verworpen.
3.2. De bestreden uitspraak houdt, voorzover hier van belang, het
volgende in.
"Aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het Hof het
volgende voorop.
heeft omstreeks 1993 het plan opgevat om vanuit Japan
gebruikte piano's en vleugels te importeren naar Nederland, teneinde
deze instrumenten in Europa af te zetten. Hierbij is bij
de vraag gerezen hoe de inkoop van de gebruikte instrumenten het beste
gestalte kon krijgen. De opbouw van een eigen inkooporganisatie ter
plaatse is in dit verband afgewogen tegen het daartoe inschakelen van
Japanse bedrijven. heeft hierop besloten om met een aantal
Japanse ondernemingen in zee te gaan. Om te bewerkstelligen dat de in
Japan te maken kosten beheersbaar zouden blijven, is gezocht naar een
constructie waardoor deze kosten gekoppeld werden aan de instrumenten
die daadwerkelijk vanuit Japan werden aangeleverd. Dit resulteerde in
één (of meer) overeenkomst(en) met de Japanse wederpartij(en) op grond
waarvan telkens bij levering van instrumenten - naast het
voor de instrumenten in rekening gebrachte bedrag - een bedrag diende
te voldoen wegens verrichte 'diensten' in Japan. De verhouding tussen
de voor instrumenten en diensten te betalen bedragen werd gesteld op
11:9. Aldus diende het bedrag dat voor instrumenten in rekening werd
gebracht als grondslag voor het totale bedrag dat telkens door
aan de Japanse ondernemingen moest worden voldaan. De
prijs per instrument werd als volgt berekend: 50% van het bedrag werd
bepaald door objectieve omstandigheden zoals het merk, het type en het
bouwjaar; de overige 50% bestond uit winst voor de Japanse
ondernemingen. Het bedrag dat de Japanse ondernemingen bij de inkoop
van de instrumenten feitelijk hadden betaald - zo zij al iets hadden
betaald speelde bij de prijsbepaling ten opzichte van geen
rol.
Door de Japanse ondernemingen zijn per zending instrumenten telkens
ten minste twee facturen naar gestuurd. De eerste
vermeldde het aantal en de soorten instrumenten waaruit de levering
bestond, alsmede de prijs die daarvoor in rekening werd gebracht; de
tweede telkens voorzien van hetzelfde volgnummer als de eerste maar
met de toevoeging van de letter B, vermeldde de kosten die met de
desbetreffende zending gemoeid waren. De verhouding tussen de bedragen
die op grond van deze beide facturen in rekening werden gebracht, was
telkens 11:9. stelde haar douane-expediteur vervolgens
uitsluitend de eerstbedoelde factuur ter hand, hetgeen ertoe leidde
dat de tweede factuur (met de letter B) bij de goederenaangifte steeds
buiten beschouwing bleef. Daarnaast werden rekeningen gestuurd ter
zake van rente, vertragingsrente en 'commission'.
(...)
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat ten aanzien van de
Japanse ondernemingen sprake was van een agentschap ten behoeve van
. Derhalve zouden de kosten die telkens op de tweede
factuur (met de letter B) en de overige facturen stonden moeten worden
aangemerkt als 'inkoopcommissies' zoals bedoeld in artikel 32, eerste
lid onder a sub i, van het Communautair Douanewetboek.
Het hof verwerpt deze stelling, reeds omdat uit de stukken van het
dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is voorgevallen
blijkt (1) dat de betreffende Japanse ondernemingen - naast
- diverse andere klanten hadden, (2) dat deze
ondernemingen zelf konden bepalen naar welke klant zij bepaalde
instrumenten verzonden, (3) dat deze ondernemingen zelfstandig winsten
maakten en (4) dat deze ondernemingen op geen enkele wijze
vennootschapsrechtelijk verbonden waren met .(...)"
3.3.1. Het gaat, naar uit de vaststellingen van het Hof volgt, in deze
zaak - samengevat - om het volgende.
De verdachte is importeur van piano's en vleugels vanuit Japan naar
Nederland. Deze instrumenten worden in Japan door Japanse
ondernemingen ingekocht. De instrumenten worden naar Nederland
verscheept en hier te lande ten invoer aangegeven door een door de
verdachte ingeschakelde douane-expediteur. Ten behoeve van deze
aangifte worden de douane-expediteur facturen ter hand gesteld. In die
facturen is de - forfaitair bepaalde - waarde van de instrumenten
verwerkt, welke waarde niet afhangt van de prijs die de Japanse
onderneming daarvoor betaalt. Naast deze waarde dient de verdachte
krachtens overeenkomst aan de Japanse ondernemingen een bedrag te
voldoen wegens verrichte diensten. De verhouding tussen het voor de
instrumenten en voor de diensten te bepalen bedrag is gesteld op 11:9.
Aldus dient het bedrag dat voor de instrumenten in rekening wordt
gebracht als grondslag voor het totale bedrag dat telkens door de
verdachte aan die ondernemingen moet worden voldaan. De prijs per
instrument bestond uit vorenbedoelde forfaitaire waarde en een aan de
Japanse onderneming te betalen, procentueel vastgesteld, bedrag aan
winst.
Door de Japanse ondernemingen zijn per zending instrumenten telkens
tenminste twee facturen ter betaling aan de verdachte gezonden. De ene
factuur vermeldde als voor de zending in rekening gebrachte prijs het
totaalbedrag van die forfaitaire waarde en die winstopslag; de andere,
voorzien van de letter B, vermeldde kosten die met die zending waren
gemoeid. De verhouding tussen de bedragen die op grond van deze beide
facturen door de Japanse ondernemingen aan de verdachte in rekening
werden gebracht was telkens 11:9, zodat de forfaitaire waarde en
winstopslag tezamen 55% vormde van het totaalbedrag dat de verdachte
aan de Japanse ondernemingen moest voldoen, terwijl de resterende 45%
betrekking had op de door die ondernemingen gemaakte kosten. Daarnaast
zonden de Japanse ondernemingen aan de verdachte facturen ter zake van
onder meer commissies.
De verdachte stelde alleen de eerste factuur - 55% van het
verschuldigde totaalbedrag, opgebouwd uit de bedoelde forfaitaire
waarde en winstopslag - aan de douane-expediteur ter hand. De
zogenoemde B-facturen en overige facturen ter zake van kosten en
commissies bleven buiten de douaneaangifte.
3.3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard,
verkort en zakelijk weergegeven, dat zij in de krachtens wettelijke
bepalingen vereiste aangiften ten invoer tot verbruik van aan
belasting onderworpen goederen een onjuiste of onvolledige opgave
heeft gedaan door daarin een te laag bedrag aan statistische
douanewaarde te doen opgeven. Het Hof heeft het bewezenverklaarde
gekwalificeerd als onder 1 weergegeven.
3.3.3. Het in het middel bedoelde verweer houdt blijkens de ter
terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2001 overgelegde
pleitnota, voorzover hier van belang, in dat de aangegeven
douanewaarde niet te laag is opgegeven, omdat bij de opgave van de
douanewaarde de bedragen die de verdachte op de onder 3.3.1 bedoelde
B-facturen en overige facturen aan de Japanse ondernemingen heeft
betaald niet behoeven te worden opgeteld, aangezien het daarbij gaat
om aan haar Japanse inkoopagenten verschuldigde inkoopcommissies dan
wel om kosten die overigens buiten de douanewaarde mogen worden
gehouden.
3.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke
bepalingen van belang.
- Art. 29 CDW:
"1. De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van
die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of
te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de
Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing
overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:
(...)
3.a. De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling
die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor
de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle
betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde
goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper
aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper,
werkelijk zijn of moeten worden gedaan. (...)
b. De door de koper of voor zijn rekening verrichte activiteiten,
waaronder die welke verband houden met het verhandelen van de
goederen, doch met uitzondering van de activiteiten waarvoor in
artikel 32 in een aanpassing is voorzien, worden niet als een
indirecte betaling aan de verkoper beschouwd, ook niet indien deze
activiteiten kunnen worden geacht de verkoper tot voordeel te strekken
of met diens instemming te zijn verricht. De kosten van deze
activiteiten worden bij de vaststelling van de douanewaarde van de
ingevoerde goederen niet bij de werkelijk betaalde of te betalen prijs
geteld."
- Art. 32 CDW:
"1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van
artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of
te betalen prijs verhoogd met:
a) de volgende elementen, voorzover zij ten laste komen van de koper
en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te
betalen prijs:
i) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies.
ii) kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden
geacht met de goederen één geheel te vormen.
iii) kosten van het verpakken, waaronder zowel het arbeidsloon als
materiaal is begrepen;
b)(...)
i) materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in
de ingevoerde goederen worden verwerkt;
(...)
e)
i) de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen
en
ii) de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en van de
behandeling van de ingevoerde goederen, tot de plaats van binnenkomst
van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.
2. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk
betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks
uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te
geschieden.
3. Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijke
betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met
uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.
4. In dit hoofdstuk wordt onder "inkoopcommissies" verstaan, de door
een importeur aan zijn agent betaalde vergoedingen voor de dienst die
erin bestaat hem te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen
waarvan de waarde dient te worden bepaald."
- Art. 33 CDW:
"De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde,
op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk
betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden:
(...)
e) inkoopcommissies."
3.4. Uit de weergegeven bepalingen volgt dat van de douanewaarde geen
deel uitmaken de 'inkoopcommissies' als bedoeld in art. 32, vierde
lid, CDW die door een importeur aan zijn agent zijn betaald. Voor de
beantwoording van de vraag of sprake is van een agentschap is in
gevallen als de onderhavige de feitelijke situatie bepalend, derhalve
of de inkoopagent, al dan niet handelend op eigen naam, in feite de
importeur heeft vertegenwoordigd door bij de aankoop van de goederen
voor diens rekening te handelen (vgl. HvJ EG 25 juli 1991, Jur. EG.
1991, p. I-4319, C-299/90 (Gebr. Hepp Gmbh & Co. KG). Indien aan de
hand van het voorgaande moet worden aangenomen dat de leverancier als
een inkoopagent dient te worden aangemerkt, maken de door de importeur
aan die inkoopagent betaalde inkoopcommissies als bedoeld in art. 32,
eerste lid onder a sub i, CDW onder de in art. 33 CDW vermelde
voorwaarde geen deel uit van de douanewaarde.
3.5. De door het Hof vastgestelde omstandigheden, te weten dat de
Japanse ondernemingen naast de verdachte diverse andere klanten
hadden, dat deze ondernemingen zelf konden bepalen naar welke klant
zij bepaalde instrumenten verzonden, dat deze ondernemingen
zelfstandig winsten maakten en dat zij op geen enkele wijze
vennootschapsrechtelijk verbonden waren met de verdachte, sluiten -
gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is vermeld, waaronder in het
bijzonder dat handelen op eigen naam niet aan het zijn van inkoopagent
in de weg behoeft te staan - niet uit dat deze ondernemingen in het
onderhavige geval als inkoopagenten moeten worden aangemerkt. Het
oordeel van het Hof dat de Japanse ondernemingen niet als zodanig
kunnen worden aangemerkt en dat (reeds) op die grond geen sprake kan
zijn van inkoopcommissies is zonder nadere motivering, welke
ontbreekt, dan ook niet begrijpelijk.
3.6. Het middel treft derhalve doel. De bestreden uitspraak kan daarom
niet in stand blijven.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden
beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak
op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in
bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op
28 januari 2003.
*** Conclusie ***
Nr. 00588/02
Mr Machielse
Zitting 19 november 2002
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 8 mei 2001 voor 1.
doen plegen van in een krachtens wettelijke bepalingen vereiste
goederenaangifte een onjuiste of onvolledige opgave doen, met het
oogmerk de belasting van de goederen geheel of ten dele te ontduiken,
meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, en 2. doen plegen
van opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte
onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn
dat te weinig rechten bij invoer zouden kunnen worden geheven,
meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een
geldboete van fl. 90.000,-, waarvan fl. 45.000,- voorwaardelijk.
2. Mr A.M.F. van Veghel, advocaat te Utrecht, heeft cassatie
ingesteld. Mr C.J. van Bavel, advocaat te Utrecht, heeft een
schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Voor een goed begrip van de zaak lijkt mij een summiere schets
van de activiteiten van voorzover in deze van belang,
zinvol. Volgens de vaststelling van het hof was de gang van zaken als
volgt. importeert vanuit Japan piano's en vleugels. Deze
instrumenten worden in Japan door Japanse bedrijven ingekocht. Zij
worden naar Nederland verscheept en hier te lande ten invoer
aangegeven door een door ingeschakelde expediteur. Om deze
aangifte te kunnen verrichten krijgt de expediteur de beschikking over
facturen. In die facturen is de waarde der instrumenten verwerkt. Die
waarde is forfaitair bepaald en hangt niet af van de prijs die het
Japanse bedrijf ervoor heeft moeten betalen. Naast die forfaitaire
waarde betaalt , blijkens de ter terechtzitting door de
vertegenwoordiger van verdachte afgelegde verklaring, aan zijn Japanse
relaties een winstopslag. Forfaitaire waarde en winstopslag vormen
samen 55% van de prijs die aan de Japanners diende te
voldoen. De rest, 45%, heeft betrekking op kosten die de Japanse
bedrijven hebben gemaakt. Aan de expediteur wordt alleen als
goederenwaarde de 55% van het totaalbedrag dat aan de
Japanse leverancier betaald, doorgegeven. De Japanse leveranciers
zonden aan per lading twee facturen; een ter betaling van
de forfaitaire waarde en winstopslag en een voor de kosten. Daarnáást
zijn nog facturen aangetroffen van de Japanse ondernemingen aan
ter zake van 'Commissions/Interest'. De bewijsmiddelen
tonen aan dat er - op een enkele transactie na - per kavel
instrumenten 3 facturen bestonden. Alleen de eerste factuur
(forfaitaire kosten en winstopslag) heeft als grondslag gediend voor
de bepaling van de douanewaarde. De kostenbetalingen en
commissiebetalingen zijn in hun totaliteit buiten de douaneaangifte
gehouden en de vraag rijst of deze praktijk in overeenstemming is met
de voorschriften over de bepaling van de douanewaarden van goederen in
het Communautair Douanewetboek (voortaan. CDW)(1).
3.2. Artikel 29 CDW luidt - voorzover in dit verband van belang - als
volgt:
Artikel 29
1. De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van
die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of
te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de
Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing
overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:
(....)
3. a) De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling
die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor
de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle
betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde
goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper
aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper,
werkelijk zijn of moeten worden gedaan.
(....)
b) De door de koper of voor zijn rekening verrichte activiteiten,
waaronder die welke verband houden met het verhandelen van de
goederen, doch met uitzondering van de activiteiten waarvoor in
artikel 32 in een aanpassing is voorzien, worden niet als een
indirecte betaling aan de verkoper beschouwd, ook niet indien deze
activiteiten kunnen worden geacht de verkoper tot voordeel te strekken
of met diens instemming te zijn verricht. De kosten van deze
activiteiten worden bij de vaststelling van de douanewaarde van de
ingevoerde goederen niet bij de werkelijk betaalde of te betalen prijs
geteld.
De inhoud van de artikelen 32 en 33, waarnaar art. 29 verwijst, luidt,
voorzover hier van belang, als volgt:
Artikel 32
1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel
29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te
betalen prijs verhoogd met:
a) de volgende elementen, voor zover zij ten laste komen van de koper
en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te
betalen prijs:
i) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies,
ii) kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden
geacht met de goederen één geheel te vormen,
iii) kosten van het verpakken, waaronder zowel het arbeidsloon als het
materiaal is begrepen;
b) (....)
i) materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in
de ingevoerde goederen worden verwerkt;
(....)
e) i) de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen
en
ii) de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en van de
behandeling van de ingevoerde goederen, tot de plaats van binnenkomst
van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.
2. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk
betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks
uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te
geschieden.
3. Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk
betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met
uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.
4. In dit hoofdstuk wordt onder "inkoopcommissies" verstaan, de door
een importeur aan zijn agent betaalde vergoedingen voor de dienst die
erin bestaat hem te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen
waarvan de waarde dient te worden bepaald.
(....)
Artikel 33
De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde,
op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk
betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden:
(....)
e) inkoopcommissies;
3.3. In geschil is of de aangegeven douanewaarde niet te laag is
opgegeven en of daarbij niet hadden moeten worden opgeteld bedragen
die op de '45%-facturen' zijn betaald.
Het arrest houdt hieromtrent het volgende in:
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat ten aanzien van de
Japanse ondernemingen sprake was van een agentschap ten behoeve van
. Derhalve zouden de kosten die telkens op de tweede
factuur (met de letter B) en de overige facturen stonden moeten worden
aangemerkt als 'inkoopcommissies' zoals bedoeld in artikel 32, eerste
lid onder a sub i, van het Communautair Douanewetboek.
Het hof verwerpt deze stelling, reeds omdat uit de stukken van het
dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is voorgevallen
blijkt (1) dat de betreffende Japanse ondernemingen - naast
- diverse andere klanten hadden, (2) dat deze
ondernemingen zelf konden bepalen naar welke klant zij bepaalde
instrumenten verzonden, (3) dat deze ondernemingen zelfstandig winsten
maakten en (4) dat deze ondernemingen op geen enkele wijze
vennootschapsrechtelijk verbonden waren met .
De stelling die het middel betrekt is dat de kenmerken die het hof hier heeft opgesomd niet relevant zijn voor de vraag of er sprake was van agentschappen en inkoopcommissies. De steller van het middel beroept zich onder meer op een uitspraak van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen van 25 juli 1991, zaaknummer C-299.90 (Hepp).
3.4.1. Het ging in die zaak om de aankoop van goederen door de Gebr.
Hepp GmbH & Co van een Koreaanse onderneming, waarbij het Zwitserse
Novimex Fashion Ltd als tussenpersoon optrad. In die uitspraak
besliste het Hof onder vigeur van de voorganger van het CDW dat er ook
sprake kan zijn van een agentschap indien een tussenpersoon op eigen
naam handelt, maar voor rekening van de importeur. Daaraan doet niet
af dat de tussenpersoon aan de importeur factureert als ware de
tussenpersoon de verkoper. Beslissend is de feitelijke situatie.
Maar de uitspraak houdt nog meer in. De vraag die was opgeworpen was
of voor de bepaling van de douanewaarde de prijs in de overeenkomst
tussen leverancier en tussenpersoon of die tussen de tussenpersoon en
importeur doorslaggevend was. De tussenpersoon was door de importeur
opgevoerd als verkoper. Maar de importeur betaalde aan de
tussenpersoon wel commissie die buiten de douanewaarde werd gehouden.
De Duitse regering voerde aan dat de aangever uit beide
prijzen/overeenkomsten kon kiezen, maar dat hij dan wel aan die keuze
was gebonden. Het Hof overwoog evenwel:
12 That argument cannot be accepted, for it runs counter to the aim of
the basic regulation, which, according to its sixth recital, is to
establish a fair, uniform and neutral system of customs valuation
excluding the use of arbitrary or fictitious customs values.
13 That objective, which meets the requirements of commercial
practice, would not be attained if no account were taken of a buying
agent' s actual function. Since such an agent acts on behalf of the
importer, his function in relation to the purchase of goods is only
one of representation and he bears no financial risks in the purchase.
Consequently, even if he acts in his own name, his function is limited
to participation as indirect representative in a contract of sale
concluded in fact between his principal and the supplier.
14 The transaction to which reference must be made in order to
determine the customs value in accordance with Article 3(1) of the
basic regulation is accordingly the transaction between the
manufacturer or supplier of the goods and the importer. The fact that
that transaction is carried out through the medium of a buying agent
is irrelevant in this regard since the financial risk connected with
the transaction is assumed by the importer.
15 The reply to the first question must therefore be that the
transaction between the manufacturer or supplier of goods, on the one
hand, and the importer, on the other, is the transaction to be taken
into account in the determination of the customs value in accordance
with Article 3(1) of the basic regulation, if a buying agent has acted
in his own name and has in fact represented the importer by acting on
his behalf.
The determination of the customs value
16 Since it is established that the transaction between the
manufacturer/supplier and the importer is the transaction to be taken
into account in the determination of the customs value, the price in
that transaction constitutes the customs value for the purposes of
Article 3(1) of the basic regulation.
17 It follows that the sums paid by the importer to the buying agent
for the service of representing him in the purchase of the goods in
question constitute a buying commission which, according to Article
8(1)(a)(i) of the basic regulation, must not be included in the
customs value.
18 The fact that the importer has entered the agent' s name as
"seller" in his customs value declaration and has declared the price
of the goods invoiced by the agent does not affect the customs value
arising from the application of Article 3(1) of the basic regulation.
19 As the Advocate General observes in paragraphs 37 and 38 of his
Opinion, the manner in which the importer actually completes the
administrative formalities regarding the customs declaration in no way
changes the substance of the legal situation, which is that only one
transaction exists for the purposes of Article 3(1) of the basic
regulation and that the importer has no choice in this regard.
20 As regards the second problem raised by the preliminary questions,
the reply must therefore be that the price in the transaction between
the manufacturer or supplier, on the one hand, and the importer, on
the other, constitutes the customs value for the purposes of Article
3(1) of the basic regulation. The buying commission is not to be
included in that value even when the importer has described the buying
agent as the seller and has declared the price of the goods as
invoiced by that agent.
Het Hof kijkt dus naar de werkelijke situatie om te kunnen beslissen
of er van een agentschap sprake is of niet, maar bestempelt ook de
relatie tussen leverancier en importeur als bepalend voor de keuze van
de prijs waarop de douanewaarde moet worden gebaseerd.
3.4.2. Het Hof heeft deze uitspraak gedaan terwijl de Verordening
1224/80 (L. 134, p.1) nog van kracht was, de voorloper van het CDW. Ik
geef hieronder enige bepalingen van die Verordening weer omdat het CDW
eerst per 1 januari 1994 van toepassing is verklaard en op de
goederenaangiften van daarvóór Verordening 1224/80 nog van toepassing
was:
Artikel 3
1 . De douanewaarde van ingevoerde goederen, vastgesteld met
toepassing van dit artikel, is de transactiewaarde, dat wil zeggen de
voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij
worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de gemeenschap,
aangepast overeenkomstig artikel 8, mits :
(...)
d ) de koper en de verkoper niet verbonden zijn of, indien de koper en
de verkoper zijn verbonden, dat de transactiewaarde voor
douanedoeleinden aanvaardbaar is ingevolge lid 2 .
In welke gevallen koper en verkoper zijn verbonden legt art. 1 lid 2
uit:
2 . Voor de toepassing van deze verordening worden personen slechts
geacht te zijn verbonden indien :
a ) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken;
b ) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken
verbonden;
c ) zij werkgever en werknemer zijn;
d ) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van
het stemgerechtigd uitstaand kapitaal of aandelen van beide bezit,
controleert of houdt;
e ) een van hen de ander, hetzij rechtstreeks of zijdelings,
controleert;
f ) beide, hetzij rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd
door een derde persoon;
g ) zij samen, hetzij rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon
controleren; of
h ) zij leden zijn van dezelfde familie .
3 . voor de toepassing van deze verordening worden personen die in
zaken zijn verbonden doordat de een exclusief agent, exclusief
distributeur of exclusief concessiehouder, hoedanig ook aangeduid, van
de ander is, enkel geacht te zijn verbonden indien zij aan een van de
criteria van lid 2 beantwoorden .
Artikel 8
1 . Bij de vaststelling van de douanewaarde met toepassing van artikel
3, wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te
betalen prijs verhoogd met :
a ) de volgende elementen, voor zover deze ten laste komen van de
koper en zij niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen
betaalde of te betalen prijs :
i ) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies;
ii ) de kosten van de verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden
een geheel worden geacht te zijn met de goederen;
iii ) de kosten van het verpakken, zowel van het arbeidsloon als van
het materiaal;
(...)
e ) i ) de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde
goederen, en
ii ) de kosten van het laden en van handelingen met de ingevoerde
goederen in verband met het vervoer, tot de plaats van binnenkomst van
de goederen in het douanegebied van de gemeenschap .
(...)
4 . in dit artikel wordt onder de uitdrukking " inkoopcommissies "
verstaan de vergoedingen die een importeur aan zijn agent betaalt voor
de dienst van het hem vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen
waarvan de waarde wordt bepaald .
(...)
3.5. Ik moet de steller van het middel nageven dat de criteria die het
Amsterdamse hof heeft gehanteerd niet erg overtuigend zijn. Dat een
vertegenwoordiger (agent) ook voor anderen werkt doet er niet toe.
Hetzelfde geldt voor het feit dat de Japanse ondernemingen zelf konden
bepalen naar welke klant zij bepaalde instrumenten verzonden. Of dat
een belemmering is voor vertegenwoordiging hangt af van de precieze
afspraken die tussen de Japanse ondernemingen en verdachte zijn
gemaakt. Als maar op het moment van de aankoop in Japan de Japanse
onderneming als vertegenwoordiger van verdachte handelde, zij het
wellicht op eigen naam, kan er heel wel een volkomen
vertegenwoordiging zijn geweest. Dat de ondernemingen zelfstandig
winsten maakten - ik vermoed dat het hof hier heeft bedoeld; in de
relatie met verdachte - wijst wel op het ontbreken van een
vertegenwoordigingsrelatie, mits men inkoopcommissies niet als winst
bestempelt. Tot slot doet het er voor een relatie van
vertegenwoordiging niet toe of de Japanse ondernemingen al dan niet
vennootschapsrechtelijk met verdachte verbonden waren. Voor
vertegenwoordiging is daarentegen wél noodzakelijk dat de agent zijn
principaal jegens derden kan binden.(2)
Het lijkt erop alsof het hof in zijn overweging te rade is gegaan bij
Verordening 1224/80, omdat een aantal begrippen uit die Verordening
(exclusiviteit, gebondenheid) ook een prominente rol spelen in de
overwegingen van het hof, maar als dat het geval is geven de
overwegingen geen blijk van een correct gebruik van die begrippen.
De gewraakte overwegingen van het hof laten mijns inziens niet zomaar
de gevolgtrekking toe dat de Japanse ondernemingen géén
vertegenwoordigers waren van verdachte en kunnen daarom de verwerping
van het verweer niet dragen.
3.6. Maar mijns inziens behoeft deze onvolkomenheid niet tot
vernietiging te leiden gelet op wat het hof overigens nog heeft
vastgesteld met betrekking tot de zgn. B-facturen.
Deze B-facturen, die dus buiten de douaneaangifte zijn gebleven,
brengen bedragen in rekening onder vermelding van "Inland
transportation cost, piano repair cost, packing cost, containerization
cost" en "inspection cost". De stelling van de verdediging, dat de
B-facturen betrekking zouden hebben op inkoopcommissies, lijkt mij
door deze vermeldingen te worden gelogenstraft, zeker nu in een aantal
gevallen daarnaast voor dezelfde levering nog op (een derde) factuur
commissie is betaald. Artikel 32 CDW maakt - evenals zijn voorganger,
Verordening 1224/80 - een duidelijk onderscheid tussen kosten van
verpakking, transport etc., die betrokken moeten worden bij de
bepaling van de douanewaarde, en inkoopcommissies die buiten die
vaststelling blijven. Inkoopcommissies zijn volgens het vierde lid van
art. 32 CDW "de door een importeur aan zijn agent betaalde
vergoedingen voor de dienst die erin bestaat hem te vertegenwoordigen
bij de aankoop van de goederen waarvan de waarde dient te worden
bepaald." Daaronder vallen niet kosten die de agent maakt voor
transport, reparatie, verpakking en verzekering. Die kosten moeten
worden opgeteld bij de aan de verkoper betaalde prijs om tot de
douanewaarde te komen en het waren nu juist die kosten die via de
'B-facturen' in rekening werden gebracht.
Dat brengt met zich dat de bedragen op de B-facturen bij de
transactiewaarde dienden te worden opgeteld en dat bij gebreke daarvan
de goederenaangiften niet correct waren.
Het middel is mijns inziens daarom tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging
aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992.
2 Zie H.L.E. Verhagen, Agency in private international law,
's-Gravenhage 1995, p. 10.