Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AF3616 Zaaknr: 13/012801-01
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 28-01-2003
Datum publicatie: 30-01-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/012801-01
Datum uitspraak: 28 januari 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer B, in de
strafzaak tegen:
,
geboren te ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 14 januari 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primair telastegelegde heeft begaan, namelijk dat hij,
op 3 augustus 2001 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, gekentekend ),
daarmee rijdende over de Dam, komende uit de richting van de Damstraat
en gaande in de richting van de Paleisstraat, op de kruising van die
door hem bereden weg, de Dam, met de eveneens zogeheten weg, de Dam
(in de richting van het Damrak), zich zodanig, te weten onachtzaam,
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
dat hij, verdachte, toen aldaar, als bestuurder van die vrachtauto,
daarmede rijdende over de Dam, komende uit de richting van de
Damstraat en gaande in de richting van de kruising van die weg, de
Dam, met de Dam (het weggedeelte in de richting van het Damrak) en/of
terwijl hij met die vrachtauto op de Dam voor die kruising stilstond,
zulks terwijl hij voornemens was op die kruising rechtsaf te slaan
teneinde de Dam te gaan berijden in de richting van het Damrak, zich
niet voldoende is blijven vergewissen van de aanwezigheid van rechts
achter en/of rechts naast en/of rechts voor hem over de aldaar
aangebrachte fietsstrook rijdend, althans zich daar bevindend
fietsverkeer en toen, terwijl zijn aandacht enige tijd afgeleid was
geweest door een hem van links (vanuit de richting van het Rokin)
naderende fietsster, met die door hem bestuurde vrachtauto op die
kruising naar rechts is gaan afslaan, waarbij hij met die door hem
bestuurde vrachtauto niet tijdig heeft afgeremd voor een aldaar op die
kruising rijdende fietsster, voornoemd, die hem rijdend
over die fietsstrook kort daarvoor rechts was gepasseerd en zich vlak
voor die door hem bestuurde vrachtauto bevond en die fietsster niet
heeft laten voorgaan, immers heeft hij die fietsster met die door hem
bestuurde vrachtauto overreden.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt het navolgende
naar voren omtrent hetgeen zich op die bewuste ochtend van vrijdag 3
augustus 2001 heeft afgespeeld:
- verdachte stond te wachten voor een stoplicht dat op rood stond;
- rechts van hem bevond zich een fietserstrook;
- op het moment dat het licht op groen sprong keek hij in zijn
spiegels rondom en trok vervolgens op om naar rechts af te gaan slaan;
- daarop ziet verdachte een fietsster (voor hem) van links komen die
door voor haar op rood staand stoplicht reed:
- verdachte hield daarom in en richtte zijn aandacht op de fietsster.
- Intussen moet het slachtoffer verdachte van achteren zijn genaderd.
Zij reed hem rechts voorbij tot aan de rechtervoorkant van zijn auto;
- Toen de voor verdachte van links komende fietsster voor hem
langsreed keek hij - opnieuw - in zijn spiegel en trok, toen hij niets
zag, meteen - rechtsafslaand - op, waarna verdachte tegen de schuin
voor hem bevindende fiets van het slachtoffer is aangereden en haar
vervolgens heeft overreden.
De rechtbank houdt het voor mogelijk dat het slachtoffer zich, op het
moment dat verdachte voor de tweede keer in zijn spiegel keek, in de
voor verdachte zogenaamde 'dode hoek' bevond waardoor hij haar niet
zag toen hij voor de tweede keer optrok. De rechtbank is echter van
oordeel dat dit verdachte niet disculpeert. Het is een feit van
algemene bekendheid dat vrachtwagens een 'dode hoek' hebben. Het
rijden met een vrachtwagen met dergelijke zichtbeperkingen door een
drukke stad als Amsterdam vergt een bijzondere oplettendheid en een
grote mate van voorzichtigheid van de chauffeur.
Door na een enkele blik in de spiegels meteen na het passeren van de
voor hem van links komende fietser weer op te trekken, heeft verdachte
zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat, in de tijd dat hij de
fietsster van links liet voorgaan, fietsers inmiddels rechts naast of
voor hem konden zijn gaan rijden, die zich in zijn 'dode hoek' zouden
bevinden. Verdachte had kunnen wachten met optrekken, om het zich
eventueel in de dode hoek bevindend (fiets-) verkeer de weg rechtdoor
te laten vervolgen, dan wel zich uit zijn stoel kunnen opheffen om
zich er van te verzekeren dat zich geen (fiets-)verkeer in zijn dode
hoek bevond, alvorens op te trekken om rechtsaf te slaan. Door dit na
te laten heeft verdachte zich onachtzaam gedragen.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van
een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
Verdachte heeft bij het rechts afslaan met zijn vrachtwagen een
fietsster, die naast hem op de weg reed, niet opgemerkt. Verdachte is
met zijn vrachtwagen tegen de jonge vrouw aangereden en heeft haar
vervolgens overreden. Kort daarop is de vrouw aan haar verwondingen
overleden. Haar familie is onherstelbaar verdriet aangedaan. Het
rijden met een vrachtwagen door een drukke stad als Amsterdam vergt
een bijzondere oplettendheid en een grote mate van voorzichtigheid van
de chauffeur. Hij weet dat hij terdege rekening moet houden met
andere, zwakkere, verkeersdeelnemers en hij moet zich ervan bewust
zijn dat hij, voordat hij een bijzondere manoeuvre als afslaan inzet
en voltooit, met de grootste oplettendheid en nauwkeurigheid moet
kijken of zich geen andere verkeersdeelnemers in zijn baan kunnen -
gaan - bevinden. Verdachte is in deze zorgplicht te kort geschoten
hetgeen een ernstige verkeersfout oplevert met voor het slachtoffer
fataal gevolg.
De rechtbank acht een taakstraf van onderstaande duur en een
ontzegging van de rijbevoegdheid een passende straf.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het volgende.
Verdachte was zelf ook erg geschokt door de gebeurtenis en is na het
ongeval een periode arbeidsongeschikt geweest. Inmiddels is verdachte
weer aan het werk. Het ongeval heeft bijna twee jaar geleden
plaatsgevonden en verdachte heeft lang in onzekerheid verkeerd over de
afloop van zijn strafzaak. Hoewel aannemelijk is dat verdachte zijn
rijbewijs nodig heeft om zijn beroep van chauffeur uit te oefenen,
ziet de rechtbank in de ernst van het feit en de omstandigheid dat
verdachte kort na het ongeval een forse snelheidsovertreding heeft
begaan, aanleiding naast een taakstraf een deels voorwaardelijke
ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a,
14b en 22c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en
179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft
begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de
tijd van 12 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 9 maanden van deze bijkomende straf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
28 januari 2003.