PRICEWATERHOUSECOOPERS
Moeilijke tijden voor Duitsland, Frankrijk en Italië
Moeilijke tijden in verschiet voor Duitsland, Frankrijk en Italië vanwege langzame economische groei en hoog begrotingstekort
De economische groei in Duitsland, Frankrijk en Italië zal naar
verwachting duidelijk achterblijven in 2003, zo stelt een nieuw
onderzoek uitgevoerd door economen van PricewaterhouseCoopers.
Niettemin zou het mogelijk moeten zijn om een totale recessie te
voorkomen mits het monetaire en fiscale beleid niet te zeer
aangescherpt wordt.
De verwachting is dat Frankrijk als beste van de drie landen uit de
bus zal komen, met een economische groei van circa 1,5% in 2003. Het
Franse begrotingstekort zal echter dicht zeer in de buurt komen van de
3% die voor dit jaar is vastgelegd in het Stabiliteitspact. Naar
verwachting zal Duitsland een magere economische groei doormaken van
slechts 1%, waarbij het begrotingstekort uitkomt boven 3% van het BBP
in 2003. Van Italië wordt een economische groei verwacht van circa
1,25%, maar het Italiaanse begrotingstekort zou volgend jaar kunnen
toenemen tot bijna 3% van het BBP indien het effect van de huidige
tijdelijke maatregelen is uitgewerkt (zie bijbehorende tabel).
Het rapport benadrukt echter dat een al te nauwe interpretatie van het
Stabiliteitspact een averechtse uitwerking zou hebben met het risico
op een dubbele recessie in de eurolanden indien het fiscale beleid
wordt aangescherpt voordat de economie weer definitief is
aangetrokken. Het rapport stelt tevens dat de ECB bereid moet zijn de
rentetarieven verder te verlagen zodra duidelijk wordt dat de
economische groei blijft steken.
In de laatste editie van European Economic Outlook van
PricewaterhouseCoopers, een uitgave die regelmatig wordt uitgebracht,
verscheen reeds een gedetailleerde analyse van de historische
economische situatie in Duitsland, Frankrijk en Italië en een
evaluatie van de vooruitzichten voor deze landen op korte en lange
termijn. De onderzoekers stelden vast dat de economische groeicycli in
deze drie landen vanaf het midden van de jaren tachtig volgens
vergelijkbare patronen zijn verlopen (zie bijbehorende tabel), echter
met de volgende twee belangrijke uitzonderingen:
hoewel de Duitse hereniging in 1990 en 1991 een eenmalige impuls gaf
aan de Duitse economie, bleek deze opleving van korte duur. Vervolgens
kreeg Duitsland de rekening gepresenteerd met inefficiënte industrieën
en hoge werkloosheidscijfers in het oosten (als gevolg van de gelijke
koers van de twee versies van de Duitse mark ten tijde van de
hereniging) en een hardnekkige overbezetting in de bouw die overigens
nog steeds voortduurt; omdat de Duitse arbeidsmarkt relatief
inflexibel is, zijn deze problemen na de hereniging betrekking lang
blijven bestaan.
de Franse economie deed het aanzienlijk beter dan die van Duitsland en
Italië aan het eind van de jaren negentig, zowel voor wat betreft
groei als het creëren van arbeidsplaatsen; dit was het gevolg van een
meer flexibele arbeidsmarkt en een grotere binnenlandse vraag gedreven
door de dienstensector.
Het onderzoek stelt vast dat de ontwikkelingen in de drie grootste
eurolanden in later jaren opnieuw bij elkaar komen, maar dan tegen de
achtergrond van de economische neergang. In alle drie de landen bleef
de economische groei steken in de tweede helft van 2002 na een
voorzichtig herstel; tevens hebben alle drie te kampen met een
structurele en conjuncturele verslechtering van hun begroting. De drie
landen hebben in de afgelopen twee jaar hun groeiverwachtingen voor de
rest van dit decennium neerwaarts moeten bijstellen. Het onderzoek
legt met name nadruk op het pessimisme over de lange termijngroei in
Duitsland, waar de structurele problemen als bijzonder diepgeworteld
worden beschouwd.
De recente economische malaise in Duitsland, Frankrijk en Italië is
gedeeltelijk te wijten aan conjuncturele factoren, maar we moeten de
onderliggende structurele problemen waar deze landen mee worstelen
niet uitvlakken, stelt PricewaterhouseCoopers. Frankrijk,
bijvoorbeeld, heeft aan het eind van de jaren negentig een aantal van
deze problemen met relatief veel succes aangepakt. Echter, als we
vooruitblikken naar 2010 en de daarop volgende jaren kunnen deze drie
landen niet heen om de grote gevolgen van een verouderende bevolking.
De publieke gelden zullen uitgeput raken en de economische
vooruitzichten zullen problemen opleveren. Het langetermijnbeleid zal
met ambitieuze oplossingen voor deze problemen moeten komen als de
drie grote eurolanden willen voorkomen dat zij op de lange duur
geconfronteerd blijven worden met lagere groeicijfers.
Vier jaar EMU: een eerste economische analyse
De EMU vierde op 1 januari 2003 haar vierde verjaardag;
PricewaterhouseCoopers heeft deze gelegenheid aangegrepen om eens te
evalueren in hoeverre De EMU tot nu toe haar economische doelen heeft
bereikt. Het bijgaande rapport is een samenvatting van de
belangrijkste punten van het artikel uit de laatste editie van de
European Economic Outlook over de economische prestaties in de
eurolanden, hun economische integratie en de ontwikkelingen in de
financiële markt sinds de invoering van de EMU op 1 januari 1999.
Deze analyse van PricewaterhouseCoopers heeft uitgewezen dat er tot op heden weinig aanwijzingen bestaan dat de invoering van de EMU in 1999 een impuls heeft gegeven aan de economische groei in de eurolanden; dit komt in grote lijnen overeen met historische ontwikkelingen en internationale vergelijkbare situaties. Anderzijds zijn er ook nog geen duidelijke aanwijzingen dat de EMU een belangrijk negatief effect heeft gehad op de economische groei in die landen.
De onderzoekers hebben eveneens onderzocht of de economische integratie in de eurolanden is toegenomen vanaf 1999, maar vonden daartoe geen aanwijzingen. De voornaamste conclusie van het rapport is dat de correlatie tussen de bedrijfscycli in de eurolanden en de handelsintegratie-indicatoren gemiddeld in ieder geval enigszins lager waren in 1999 en 2000 dan in de voorgaande vijf jaar. Het rapport benadrukt echter dat het te vroeg is om in dit stadium een definitief oordeel uit te spreken gezien het feit dat belangrijke effecten op de economische integratie pas op langere termijn zichtbaar worden.
Daarentegen hebben de onderzoekers geconstateerd dat er veel meer aanwijzingen zijn voor eurogerelateerde vooruitgang op het gebied van de integratie en ontwikkeling van de grootschalige financiële markten in de eurolanden. Dit geldt vooral voor geld- en obligatiemarkten, en in mindere mate voor de aandelenmarkt en overnameactiviteiten.
Het gemiddelde totale rapportcijfer is 5.5 (op een schaal van 1 tot
10). Dit geeft aan dat de EMU over de gehele linie een bescheiden
positief effect heeft gehad, maar dat dat effect tot op heden vooral
uitwerking heeft gehad op de ontwikkelingen in de grootschalige
financiële markten. Bredere economische effecten, hetzij positief,
hetzij negatief, kunnen op dit moment nog niet met zekerheid worden
benoemd.
John Hawksworth, Hoofd van de Macro-economische Unit van
PricewaterhouseCoopers, die de analyse heeft uitgevoerd, zegt daarover
het volgende:
De EMU is altijd bedoeld geweest als een project op lange termijn.
Daarom is het misschien niet zo gek dat we tot nu toe maar weinig
concrete aanwijzingen hebben gevonden dat de monetaire unie een
wezenlijke verandering teweeg heeft gebracht in de economische
omstandigheden en integratie in de eurolanden, behalve dan in de
grootschalige financiële markten. Over vier jaar verwachten we echter
meer aanwijzingen aan te treffen van de vooruitgang die is geboekt op
dit gebied. We moeten de rapportcijfers van 2006 afwachten om een
beter beeld te krijgen van het succes van de EMU, stelt
PricewatehouseCoopers.