European Commission

IP/03/145

Brussel, 30 januari 2003

De Commissie neemt het tweede voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie aan

Michel Barnier, de commissaris voor het regionale beleid, heeft vandaag het tweede voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie gepresenteerd, dat geactualiseerde gegevens bevat over de stand van zaken in de Europese regio's. In het verslag is ook een samenvatting opgenomen van het "grote debat" over de toekomst van het Europese regionale beleid, en vooral over het beleid dat in een uitgebreide Europese Unie zal worden gevoerd in de periode vanaf 2007. Op die manier worden in het verslag krachtlijnen geschetst voor de eind 2003 door de Commissie te publiceren voorstellen voor een regionaal beleid nieuwe stijl waarmee kan worden tegemoetgekomen aan de behoeften niet alleen in de nieuwe lidstaten maar ook in de vijftien.

Michel Barnier heeft bij de presentatie van het verslag het volgende verklaard: "Het lijdt geen twijfel dat de toekomst van het regionale beleid in 2003 boven aan de interne agenda van Europa zal staan. Dit verslag laat zien dat er veel op het spel staat. Met de uitbreiding zullen de inkomensverschillen verdubbelen. In een uitgebreide Unie zal een kwart van de bevolking in een regio met een laag inkomensniveau wonen. Van elke tien dergelijke regio's zullen er maar liefst zes in de nieuwe lidstaten liggen. Het overbruggen van de kloof tussen rijken en armen is een belangrijke uitdaging voor de toekomst.".

Het verslag gaat ook in op de problemen die worden ondervonden in sommige delen van de over het geheel genomen meer welvarende lidstaten van de huidige EU. Het gaat om gebieden waar sprake is van problemen in verband met werkloosheid, onvoldoende innovatie, een gebrekkige ontsluiting, een geringe bevolkingsdichtheid, enz.

"Een echte Gemeenschap die is gebaseerd op de beginselen van solidariteit en cohesie, moet zich de problemen van al haar burgers aantrekken, vooral in de mondiale en snel veranderende economie van vandaag. Europa heeft een ambitieus, goed op doelstellingen toegesneden en toekomstgericht regionaal beleid nodig dat is afgestemd op de behoeften van zijn steden, zijn plattelandsgebieden en zijn industriegebieden.", ging Michel Barnier voort.

In het verslag worden in hoofdzaak drie onderwerpen behandeld:
* Analyse van de situatie en tendensen op het gebied van de economische en sociale cohesie in de EU-15 en in een EU met 25 lidstaten

* De belangrijkste thema's van het in 2002 gevoerde debat over het toekomstige cohesiebeleid

* De voorbereiding op het na de uitbreiding in de periode tot eind 2006 te voeren beleid.

Economische en sociale cohesie: situatie en tendensen

De uitbreiding van de EU in 2004 zal uit cohesieoogpunt een nooit eerder geziene uitdaging betekenen. Onder meer de volgende factoren verdienen aandacht:

* Een ongekende toeneming van de economische verschillen binnen de Unie: het verschil in BBP per inwoner tussen de in de welvarendste regio's wonende 10 % van de bevolking en de in de minst welvarende regio's wonende 10 % zal in een EU-25 meer dan tweemaal zo groot zijn als in de EU-15.

* Een geografische verschuiving in het patroon van de ontwikkelingsverschillen: in een EU-25 zullen 116 miljoen mensen, dat is 25 % van de totale bevolking, wonen in regio's waar het BBP per inwoner minder dan 75 % van het EU-gemiddelde bedraagt, terwijl dat in de EU-15 68 miljoen mensen of 18 % van de totale bevolking is.

* Een minder gunstige situatie op het gebied van werkgelegenheid: om het gemiddelde werkgelegenheidsniveau in de nieuwe lidstaten op dat in de rest van de EU te brengen, zullen 3 miljoen banen moeten worden gecreëerd.

Andere factoren duiden daarentegen op het economische potentieel van een uitgebreide EU: de kandidaat-lidstaten hebben over het algemeen een hoger tempo van economische groei gekend dan de huidige lidstaten en globaal genomen zal hun toetreding het gemiddelde onderwijsniveau in de Unie helpen verhogen.

Het debat over het toekomstige cohesiebeleid gaat voort

Sinds de publicatie van het eerste voortgangsverslag een jaar geleden is het debat over de toekomst van het cohesiebeleid heel 2002 door intensief voortgezet. In bijdragen is de nadruk gelegd op de toegevoegde waarde die het regionale beleid van de EU oplevert als het gaat om het scheppen van banen en inkomens in de armere lidstaten en regio's, het bevorderen van territoriale integratie, de verwezenlijking van communautaire prioriteiten en het leveren van een bijdrage aan een beter bestuur.

De volgende kwesties bleken een centrale rol te spelen in de agenda voor het toekomstige beleid:

* Minder ontwikkelde regio's. Er bestaat een brede consensus over de noodzaak om de middelen verder op de minder ontwikkelde regio's te concentreren. Wat de definitie van deze regio's betreft, zijn de huidige op het regionale BBP per inwoner gebaseerde subsidiabiliteitscriteria in de bijdragen aan het debat niet ernstig ter discussie gesteld.

* Bijzondere gevallen. Er werden punten van zorg en ook verzoeken om een speciale behandeling geformuleerd met betrekking tot sommie van de regio's die thans als minder ontwikkeld gelden (doelstelling 1). Daartoe behoren de regio's die hun inkomen per inwoner boven de 75 %-grens zullen zien stijgen gewoonweg als gevolg van de daling van het gemiddelde BBP per inwoner in een uitgebreide Unie, met alle gevolgen vandien voor hun subsidiabiliteit voor EU-steun. Andere punten van zorg betreffen de toekomst van de dunst bevolkte regio's in het noorden. Een bijzonder geval is dat van de ultraperifere regio's, waar sprake is van specifieke handicaps die uitdrukkelijk zijn erkend in artikel 299 van het Verdrag.

* Maatregelen buiten de minder ontwikkelde regio's. In de lopende periode 2000-2006 is circa één derde van de middelen van de Structuurfondsen toegewezen aan regio's die niet in aanmerking komen voor doelstelling 1. Dit houdt verband met de vele problemen die zelfs in betrekkelijk welvarende lidstaten worden ondervonden. In die lidstaten heeft de Unie tot taak om voor een bijzondere toegevoegde waarde te zorgen via haar bijdragen aan het vergroten van het concurrentievermogen, het bevorderen van duurzame ontwikkeling en het bewerkstelligen van economische herstructurering.

* Samenwerking. Samenwerking over de grenzen heen en tussen regio's is een Europese verantwoordelijkheid bij uitstek en algemeen wordt gevraagd de daarop gerichte inspanningen na 2006 voort te zetten, eventueel op basis van nieuwe regelingen voor grensoverschrijdende samenwerking.

* Vereenvoudiging van het beheer. Vereenvoudiging en een sterkere decentralisatie van de verantwoordelijkheden zijn kwesties waaraan niet alleen voor de toekomstige maar ook voor de lopende programma's aandacht moet worden besteed. De algemene opvatting is dat de huidige beheerssystemen met hun zeer gedetailleerde regels niet geschikt zijn wegens de enorme verschillen op het punt van behoeften, soorten steun en beschikbaar gestelde middelen. Door velen wordt ook onderkend dat de uitbreiding de spanning zal verergeren tussen de noodzaak van een sterker gedecentraliseerd uitvoeringssysteem en de noodzaak van een doeltreffende controle. Een te onderzoeken weg is die van een contractuele aanpak waarbij de Commissie, de nationale autoriteiten en de regionale autoriteiten worden betrokken, mogelijk via een of andere vorm van officiële driepartijenovereenkomst.

* Financiële middelen. De Unie zal er bij de vaststelling van de toekomstige begrotingsmiddelen voor economische en sociale cohesie rekening mee moeten houden dat in een uitgebreide Unie sprake zal zijn van ontwikkelingsverschillen op ongekende schaal. De Commissie zal haar voorstellen voor de nieuwe financiële vooruitzichten te zijner tijd indienen. In tal van bijdragen aan het debat, vooral van regio's, wordt 0,45 % van het BBP van de EU genoemd als het minimum aan middelen dat beschikbaar moet worden gesteld voor het cohesiebeleid in de periode na 2006. Onder meer het Europees Parlement heeft dit standpunt onderschreven.

Voorbereiding op het na de uitbreiding in de periode tot eind 2006 te voeren beleid

De toetredingsonderhandelingen met Estland, Letland, Litouwen, Slowakije, Slovenië, Hongarije, Tsjechië, Cyprus, Malta en Polen zijn afgerond tijdens de vergadering van de Europese Raad in Kopenhagen in december 2002. De Europese Raad heeft daar uiteindelijk beslist om voor de periode 2004-2006 in totaal bijna 21,7 miljard euro ter beschikking van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds te stellen.

Onvermijdelijk zal de steun uit de Structuurfondsen hoofdzakelijk via doelstelling 1-programma's worden verleend. Eén derde van de totale financiële toewijzing zal via het Cohesiefonds lopen.

Toekomstige besluitvorming

Het derde verslag over de economische en sociale cohesie zal eind 2003 worden aangenomen. In 2003 zal breed overleg plaatsvinden, met onder meer een belangrijk evenement in maart 2003 over het toekomstige beheer van de Structuurfondsen. Ook is het de bedoeling om in 2004 in het kader van een cohesieforum overleg te plegen over de in het derde cohesieverslag opgenomen voorstellen. De Commissie zal haar voorstellen betreffende alle beleidsterreinen en de financiële vooruitzichten voor de periode na 2006 indienen als een totaalpakket.

Het streven is ervoor te zorgen dat de onderhandelingen met de lidstaten en de regio's over de nieuwe programma's voor de periode 2007-2013 kunnen worden gevoerd in 2006.

Meer informatie betreffende het toekomstige debat over het cohesiebeleid is te vinden op deze site:

http://europa.eu.int/comm/regional_policy/debate/forum_en.htm

Bron: Tweede voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie, 30 januari 2003, COM(2003)34