Informatievoorziening aan de Eerste en Tweede kamer over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG

Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum

4 februari 2003

Auteur

M.Th. Crucq

Kenmerk

DIE-47/03

Telefoon

070 348 48 76

Blad

1/15

Fax

070 348 40 86

Bijlage(n)

8

E-mail

die-in@minbuza.nl

Betreft

Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Zeer Geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2037/2000 ten aanzien van de kritische toepassingen en de uitvoer van halonen, de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolstoffen bevatten en de regulering van broomchloormethaan.

2. Mededeling van de Commissie over de gevolgen van de Hofuitspraken van 5 november voor het Europees luchtvervoersbeleid ("Open Skies").

3. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement:

- Belasting van personenauto's in de Europese Unie
- Opties voor maatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de Gemeenschap

4. Mededeling van de Commissie: De Europese Onderzoeksruimte: Een nieuwe aanpak - Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven.

5. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen.

6. Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen voor de EU.

7. Mededeling van de Commissie "Meer onderzoek voor Europa - Naar 3% van het BBP"

8. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Integratie van migratievraagstukken in de betrekkingen van de Europese Unie met ontwikkelingslanden

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Verordening kritische toepassing / uitvoer halonen enz

Titel:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2037/2000 ten aanzien van de kritische toepassingen en de uitvoer van halonen, de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolstoffen bevatten en de regulering van broomchloormethaan.

Datum Raadsdocument: 27 november 2002

nr. Raadsdocument: 14897/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)642 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. DEF, V&W, EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu; Milieuraad.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het is een voorstel tot wijziging van verordening 2037/2000, betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen. De verordening is een uitwerking en aanscherping van het Verdrag van Montreal. De verordening legt productie, import, export en vernietiging van ozonlaag afbrekende stoffen aan banden.

De 4 wijzigingen hebben betrekking op halonen (2 wijzigingen), chloorfluorkoolstoffen en broomchloormethaan. De wijzigingen zijn:

I. Wijziging: De Commissie krijgt de mogelijkheid tijdschema's voor geleidelijke eliminatie van kritische toepassingen van halonen op te stellen.

Achtergrond: Vanaf 1 januari 2004 mogen halonen alleen nog voor kritische toepassingen gebruikt worden. De Commissie toetst volgens de Verordening de kritische toepassingen van halonen ieder jaar. Met de wijziging krijgt de Commissie ook de mogelijkheid om tijdschema's voor geleidelijke eliminatie van kritische toepassingen op te stellen. Deze tijdschema's kunnen werken als een stok achter de deur.

II. Wijziging: De bulkexport van halonen voor kritische toepassingen wordt toegestaan.

Achtergrond: De uitvoer van producten die halonen bevatten voor kritische toepassingen en de uitvoer van kleine cilinders met halonen is al mogelijk onder verordening 2037/2000. Met deze wijziging wordt ook de bulkuitvoer van halonen voor kritische toepassingen mogelijk. Dit kan tot gevolg hebben dat de productie in ontwikkelingslanden vermeden wordt, omdat in Europa geregenereerde halonen uitgevoerd worden. Ook wordt het minder veilige vervoer van kleine cilinders met halon vermeden.

III. Wijziging: Alleen van koel- en klimaatregelingsapparatuur die hard isolatieschuim bevatten dat met CFK's is vervaardigd wordt de uitvoer verboden.
Achtergrond: Het is de bedoeling met verordening 2037/2000 een halt toe te roepen aan de groeiende uitvoer van oude en gebruikte koel- en klimaatregelingsapparatuur naar ontwikkelingslanden. Met de huidige formulering geldt het uitvoerverbod ook voor o.a. vliegtuigen, die isolatieschuim bevatten dat met CFK's is geproduceerd. Dit was niet de bedoeling van de regeling en daarom wordt met de wijziging alleen de uitvoer van oude en gebruikte koel- en klimaatregelingsapparatuur verboden.

IV. Wijziging: Broomchloormethaan wordt een door verordening 2037/2000 gereguleerde stof.

Achtergrond: Broomchloormethaan geldt nu als nieuwe stof (bijlage II van verordening 2037/2000). Met de wijziging wordt broomchloormethaan een gereguleerde stof, net als de andere stoffen uit de regeling. De Commissie stelt deze wijziging voor om aan het Montreal protocol te kunnen voldoen. Nederland heeft in de `Inzamelingsregeling CFK en Halonen', de vertaling van verordening 2037/2000 naar Nederlandse wetgeving, broomchloormethaan al gelijkgesteld aan de andere gereguleerde stoffen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 175, lid 1 EG-verdrag (gekwalificeerde
meerderheidsbesluitvorming)

Comitologie:

Wijziging I (zie onder `korte inhoud') geeft de Commissie het recht tijdsschema's voor de geleidelijke eliminatie van kritische toepassingen van halonen op te stellen cfm de procedure van artikel 4 en 7 van besluit 1999/468/EG. Dit gebeurt in het beheerscomité voor de beheersing van de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag afbreken.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het voorstel behelst wijzigingen op de reeds bestaande verordening 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen. De wijzigingen zijn in lijn met de doelstellingen van deze verordening, betreffen hooguit een aanscherping om de doelstellingen beter te kunnen verwezenlijken.

Nederlandse belangen:

De uitvoering van het Montreal Protocol en de uitwerking en aanscherping hiervan via verordening 2037/2000, betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, zijn in het belang van Nederland. De voorgestelde wijzigingen zijn in lijn met verordening 2037/2000.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de nationale regelgeving. Aan verordening 2037/2000 is uitvoering gegeven in het besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2002. De voorgestelde wijziging leidt niet tot aanpassing van dat besluit.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie cfm artikel 251 van het EG-verdrag.

Fiche 2: Mededeling gevolgen hofuitspraken luchtvervoer (Open Skies

Titel:

Mededeling van de Commissie over de gevolgen van de Hofuitspraken van 5 november voor het Europees luchtvervoersbeleid ("Open Skies").

Datum Raadsdocument: 26 november 2002

nr. Raadsdocument: 14663/02

nr. Commissiedocument: COM (2002)649 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W i.o.m. BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Vervoer, Transportraad (geagendeerd in maart 2003)

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie heeft na de totstandkoming van de interne markt voor de luchtvaart acht lidstaten aangeklaagd die een bilaterale overeenkomst hebben met de Verenigde Staten aangezien de Commissie van mening is dat deze lidstaten op dit gebied de verplichting die uit het EG-Verdrag voortvloeien niet zijn nagekomen. De aanklacht volgde op eerdere mislukte pogingen van de Commissie om een mandaat van de Raad te verkrijgen voor onderhandelingen met derde landen.

Het Hof achtte in de "Open Skies" uitspraken dat gedeelde bevoegdheid tussen de Gemeenschap en de lidstaten bestaat. Het Hof was van oordeel dat de lidstaten niet meer bevoegd zijn te onderhandelen op het gebied van Computer Reserving Systemen (CRS), intra-EG tariefstelling en slots, aangezien de Gemeenschap op deze gebieden exclusieve externe bevoegdheid heeft. Ook oordeelde het Hof dat een bepaling in een luchtvaartovereenkomst die door middel van een zgn. nationaliteitsclausule de voordelen van een overeenkomst beperkt tot luchtvaartmaatschappijen van de EG-lidstaat die de overeenkomst heeft gesloten, in strijd is met het recht van vrije vestiging (art 43 EG-Verdrag). De Commissie is van mening dat het sluiten van individuele luchtvaartovereenkomsten door de Lidstaten op die gebieden waar de Gemeenschap bevoegd is de effectiviteit van het Europese interne en externe beleid op het gebied van de luchtvaart aantast. De Commissie stelt derhalve een gecoördineerde aanpak voor. Daarnaast vraagt ze een mandaat om met de VS te onderhandelen om zo individuele bilaterale akkoorden te kunnen vervangen door een akkoord op Gemeenschapsniveau. Tot die tijd vraagt de Commissie alle lidstaten alvorens internationale overeenkomsten aan te gaan op het gebied van de luchtvaart te toetsen of deze verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Wat betreft de bestaande verdragen met de VS verzoekt de Commissie alle lidstaten opzeggingsprocedures te starten. Over concrete voorstellen zal in Raadswerkgroepen worden gesproken.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: n.v.t. (mededeling)

Nederlandse belangen:

Nederland beoogt een effectief werkend luchtvaartbestel met een goed functionerende en transparante vervoersmarkt, waar de luchtvaartmaatschappijen en luchthavens op een eerlijk wijze kunnen opereren en aansluiting behouden op het internationale netwerk van luchtvervoersverbindingen. Daarbij is het van groot belang dat wanneer onderhandelingsbevoegdheden aan de Commissie worden gegeven bepaalde waarborgen ten faveure van het nationale belang worden ingebouwd.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: geen. De mededeling is het EP ter informatie toegegaan.

Fiche 3: Mededeling belasting personenauto's

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement:


- Belasting van personenauto's in de Europese Unie

- Opties voor maatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de Gemeenschap

Datum document: 12 september 2002

nr. Raadsdocument: 11819/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)431 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: FIN i.o.m. V&W, VROM

Behandelingstraject in Brussel: (naar verwachting) Raadswerkgroep Financiële vraagstukken, Ecofin

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling heeft in hoofdzaak ten doel een aantal beleidsmaatregelen en opties voor toekomstige acties op het gebied van de belastingen op personenauto's ter discussie aan de Raad en het Europees Parlement voor te leggen. Het streven van de Commissie is de goede werking van de interne markt veilig te stellen en tegelijkertijd een aantal andere beleidsdoelstellingen, in het bijzonder de uit het Protocol van Kyoto voortvloeiende milieudoelstellingen van de Gemeenschap te bevorderen.

Met betrekking tot de heffing van autobelastingen bestaan grote verschillen tussen de lidstaten. Zowel de tarieven als de grondslagen van de registratiebelasting en de autoprijzen exclusief deze registratiebelasting lopen in de lidstaten zeer uiteen. Een deel van de lidstaten kent geen registratiebelasting op motorvoertuigen. Bij verhuizing van burgers binnen de EU kan het bovendien voorkomen dat de registratiebelasting (in Nederland: bpm) dubbel moet worden betaald. Er bestaat nu geen terugbetalingssysteem bij export of intracommunautaire verplaatsing van personenauto's. Verder bestaan EG-rechtelijke problemen bij het berekenen van de belastbare waarde voor de registratiebelasting voor gebruikte motorvoertuigen omdat het vaststellen van de individuele waarde moeilijk is. Daarom wordt nu gebruik gemaakt van forfaitaire waardebepalingssystemen, maar deze komen niet altijd overeen met de werkelijke waarde van het voertuig. Deze verschillen tussen de lidstaten hebben gevolgen voor de interne markt.

Het belangrijkste onderdeel van de mededeling ziet op vermindering en bij voorkeur op termijn afschaffing van de bpm. Dit om de werking van de interne markt te verbeteren. Het verlies van inkomsten voor de lidstaten dient volgens de Commissie te worden gecompenseerd door verhoging van de motorrijtuigenbelasting en, tot op zekere hoogte, van de brandstofbelasting.

Voorts is de Commissie van mening dat de lidstaten die een registratiebelasting heffen met onmiddellijke ingang een terugbetalingssysteem moeten invoeren. Deze teruggave zou dienen te gelden voor gebruikte auto's die definitief naar een andere lidstaat worden overgebracht.

Een andere maatregel die de Commissie in het document oppert is om algemeen geldende regels te stellen voor de berekening van de registratiebelasting op gebruikte auto's die uit andere lidstaten worden ingevoerd. In het kader van het terugdringen van CO -emissies noemt de Commissie voorts de mogelijkheid om zowel de registratiebelasting (bpm) als de houderschapsbelasting (motorrijtuigenbelasting) geheel of gedeeltelijk te baseren op de CO -emissie en in de fiscale regelingen voor zakelijk gebruikte auto's (bijvoorbeeld in de inkomsten- en vennootschapsbelasting) duidelijke prikkels te geven voor CO -reductie. Ook wordt als beleidsvoornemen genoemd dat de accijnstarieven op diesel naar die van benzine moeten toegroeien.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit:

De lidstaten hebben op het gebied van de autobelastingen thans nog een grote mate van vrijheid. De door de Commissie nagestreefde meer geharmoniseerde belastingheffing vereist een aanpak op EU-niveau. Nederland verzet zich er niet tegen dat de Commissie zich begeeft op het terrein van de autobelastingen (bpm, mrb en de brandstofaccijnzen), voorzover het gaat om het wegnemen van marktbelemmeringen. Op het terrein van de vennootschaps- en inkomstenbelasting heeft de Europese Commissie in beginsel dezelfde taak, maar ligt harmonisatie minder voor de hand omdat op die terreinen harmonisatie voor de goede werking van de interne markt niet gauw noodzakelijk is. Directe belastingen zijn veel meer dan indirecte belastingen een puur nationale aangelegenheid. Zonder goede en overtuigende redenen ligt het niet direct voor de hand dat de EU de lidstaten uitsluitend vanwege milieubeleid tot maatregelen dwingt op het gebied van directe belastingen.

Proportionaliteit:

De door de Commissie aangedragen belemmeringen van de interne markt vergen niet de door de Commissie voorgestelde afschaffing op termijn van de registratiebelasting. Het realiseren van een terugbetalingssysteem bij uitvoer en het vaststellen van algemeen geldende regels voor de berekening van de registratiebelasting op gebruikte auto's anderzijds is wel evenredig aan het nagestreefde doel van de Commissie, te weten een verbetering van de werking van de interne markt.

Nederlandse belangen:

Op het gebied van de (auto)belastingen staat nu de autonomie van de lidstaten voorop. Uitvoering van de mededeling zal een inbreuk daarop betekenen. Voorts zal Nederland bij eventuele uitvoering van de Commissie-mededeling een en ander in beginsel budgettair neutraal willen bewerkstelligen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: geen. De mededeling is het EP ter informatie toegegaan.

Fiche 4: Mededeling Europese Onderzoeksruimte (European Research Area
- ERA)

Titel:

Mededeling van de Commissie: De Europese Onderzoeksruimte: Een nieuwe aanpak - Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectieven.

Datum Raadsdocument: 11 oktober 2002

nr. Raadsdocument: 13366/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)565 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ in nauw overleg met OCW, i.o.m. VWS, LNV, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raad voor Concurrentievermogen

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling van de Commissie richt zich op het creëren van een Europese onderzoeksruimte (ERA). De ERA is één van de centrale pijlers geworden van de EU-activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O) en vormt het kader voor het Europese onderzoeksbeleid. In de Raadsconclusies van de Europese Raad van Lissabon is het streven naar een ERA opgenomen.

Commissaris Busquin heeft in 2000 gepleit voor de totstandkoming van een Europese Onderzoeksruimte waarin onderzoeksactiviteiten in Europa worden geïntegreerd, versterkt en gestructureerd.

De mededeling is een voortgangsrapportage van de ondernomen activiteiten en ontwikkelingen op verschillende terreinen ter realisering van de ERA. Ook wordt aangegeven wat gedaan moet worden om hieraan een nieuwe impuls te geven. Daarbij wordt bekeken op welke terreinen extra inzet nodig is en op welke manier effectieve implementatie van de ERA gerealiseerd kan worden. Lidstaten worden uitgenodigd tot een versterkte inzet gericht op onder meer de instroom van onderzoekers uit derde landen, loopbaanontwikkeling van onderzoekers, het verwijderen van obstakels voor de mobiliteit van onderzoekers in publieke en private onderzoekssectoren in Europa, samenwerking tussen nationale onderzoeksorganisaties en onderzoeksinfrastructuren en de eventuele oprichting van een Forum(ter versterking van de Europese coördinatie van het fundamentele onderzoek). De versterking kan mede plaatsvinden door een systematisch gebruik van open coördinatie (het stellen van EU-doelstellingen en het uitvoeren van benchmarks op terreinen van het onderzoeksbeleid). Op deze aspecten zal de nadruk liggen bij de verdere bestudering door de lidstaten van de voortgangsrapportage in de komende maanden met het oog op de Voorjaarstop onder het Griekse Voorzitterschap in 2003.

De raadsconclusies naar aanleiding van de mededeling moeten ertoe bijdragen dat de doelstelling voor het realiseren van een ERA ook voldoende aandacht krijgt in het Lissabonproces.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. De open coördinatie van het beleid is een lichte vorm van coördinatie waarin benchmarken en het identificeren van best practices een centrale rol spelen. Nederland ziet een meerwaarde in deze vorm van coördinatie die als doel heeft elkaar aan te sporen en te leren van voorbeelden van succesvol beleid van andere lidstaten.

Nederlandse belangen:

Nederland ondersteunt het streven om de ERA een nieuwe impuls te geven. De ERA biedt mogelijkheden het Europese onderzoeksveld kwalitatief sterker te maken, waarvan ook Nederland kan profiteren. Het is van belang dat heldere doelstellingen geformuleerd worden op grond waarvan het proces van open coördinatie effectiever kan verlopen en de voortgang van de realisering van de Onderzoeksruimte beter kan worden gemonitored dan tot dusver het geval was.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Geen; de mededeling is ter informatie naar het EP gegaan

Fiche 5: Richtlijn levensmiddelenadditieven

Titel:

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen.

Datum Raadsdocument: 3 december 2002

nr. Raadsdocument: 15136/02 Denleg 85 Codec 1594

nr. Commissiedocument: COM(2002)662 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: VWS i.o.m LNV

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep levensmiddelen; Concurrentiekracht Raad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De regels voor levensmiddelenadditieven zijn in de EG volledig geharmoniseerd. Richtlijn 95/2/EG inzake levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen is opgesteld op grond van de bepalingen van Richtlijn 89/107/EEG van de Raad. De Richtlijn 95/2/EG moet nu worden aangepast aan recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Het onderhavige voorstel van de Commissie omhelst:

· de toelating van nieuw levensmiddelenadditief, gehydrogeneerd poly-1-deceen. Dit additief is beoordeeld en goedgekeurd door het WVMV;

· intrekking van de toelating van het gebruik van een aantal levensmiddelenadditieven;

· uitbreiding van het gebruik van al toegelaten levensmiddelenadditieven (met/zonder normering ADI= Aanvaardbare dagelijks inname);

· herziening van al toegestane additieven;

· precisering van de betekenis van de functionele klasse `stabilisatoren';

· levensmiddelenadditieven in aroma's.

De huidige situatie in de lidstaten wat betreft de toelating van additieven in aroma's loopt uiteen en belemmert het vrije verkeer van aroma's en van levensmiddelen die aroma's bevatten. Levensmiddelenadditieven zijn nodig voor de opslag en het gebruik van aroma's.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 95 van het EG-verdrag (gekwalificeerde
meerderheidsbesluitvorming)

Comitologie: geen

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het voorstel behelst een wijziging van de positieve lijst met levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen zoals opgenomen in Richtlijn 95/2/EG. Deze wijziging moet op communautair niveau worden vastgesteld om te zorgen voor een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en de bescherming van de belangen van de consument alsmede eerlijke handelspraktijken. Het opnemen van maatregelen inzake additieven die nodig zijn voor de opslag en het gebruik van aroma's in Richtlijn 95/2/EG is wenselijk om zo bij te dragen tot transparantie en consistentie van de communautaire wetgeving en de naleving ervan door met name het MKB te vergemakkelijken.

Als gevolg van de intrekking van de toelating van het gebruik van een aantal levensmiddelenadditieven wordt, voor wat betreft de levensmiddelen voor de behandeling van citrusvruchten, RL 67/427 ingetrokken, met een zero sum resultaat.

Nederlandse belangen:

Nederland hecht belang aan een eenduidige en heldere toelating van additieven om zo een hoog niveau van voedselveiligheid en vrij verkeer van levensmiddelen in de Gemeenschap te kunnen waarborgen, waarbij tevens een zo gering mogelijk handelsbelemmerend effect op ontwikkelingslanden wordt nagestreefd.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) Implementatie in de Warenwetregeling Gebruik van additieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen in levensmiddelen (Stcrt. 1996, 186, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt 2001, 57)

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie.

Fiche 6: Mededeling dierenwelzijn derde landen

Titel:

Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen voor de EU

Datum Raadsdocument: 22 november 2002

nr. Raadsdocument: 14634/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)626 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV i.o.m. BZ/OS

Behandelingstraject in Brussel: Coreper, Raad.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Op verzoek van de lidstaten heeft de Commissie een onderzoek gedaan naar de normen voor dierenwelzijn in derde landen, om na te gaan wat de economische gevolgen zijn van deze normverschillen. In het onderzoek is de conclusie getrokken dat er geen internationale eensgezindheid bestaat over het belang van dierenwelzijn. EU maatregelen kunnen derhalve niet goed vergeleken worden met de normen van derde landen. Wel is uit de eerste onderzoeken gebleken dat een verstoring in de concurrentieverhouding vooral zal ontstaan bij de intensieve veehouderijsectoren (varkens en pluimvee). De EU is van mening dat welzijnsvoorschriften niet mogen worden gebruikt voor protectionistische handelsdoeleinden en hecht waarde aan WTO-conform handelen in deze. In Doha (2001) is bevestigd dat met zogenaamde non-trade concerns - waaronder dierenwelzijn - rekening zal worden gehouden in de WTO-onderhandelingen, conform de WTO Landbouwovereenkomst (Artikel 20). De EU heeft zich hiervoor ingespannen met schriftelijke bijdragen.

In de mededeling wordt een link gelegd tussen dierenwelzijn, diergezondheid en voedselveiligheid. Op basis hiervan alsook op basis van ethische argumenten zijn de EU-normen tot stand gekomen. Deze normen brengen echter op hun beurt weer hogere productiekosten met zich mee die uiteindelijk doorberekend zullen moeten worden in de prijs van het eindproduct. De Commissie ziet een aantal oplossingsrichtingen om verstoring in de concurrentieverhoudingen tegen te gaan:

· via normale marktmechanismen (hogere normen van de consument die doorwerken in prijsvorming);

· internationale dialoog waarvan het proces door de Raad van Europa en/of de OIE gestimuleerd kan worden;

· bilateraal en multilateraal overleg door de EU met haar individuele handelspartners;

· etiketteringsregelingen, al dan niet dwingend;

· het opnemen van dierenwelzijn als voorwaarde voor rechtstreekse betalingen (zgn. cross-compliance)

Rechtsbasis van het voorstel: geen (betreft een mededeling).

Comitologie: n.v.t.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het betreft een onderzoek naar o.a.handelsverstorende effecten van communautaire wetgeving in het internationale handelsverkeer

Nederlandse belangen

Nederland heeft belang bij een hoog niveau van dierenwelzijn, uit ethische overwegingen, maar ook uit oogpunt van consumentenvertrouwen en -voorkeur. De Nederlandse concurrentiepositie kan worden beïnvloed, afhankelijk van de mate waarin consumenten bereid zijn extra te betalen voor diervriendelijke producten of kiezen voor goedkopere alternatieven. Nederland heeft er belang bij dat eventuele maatregelen WTO-conform zijn. Dit geldt in het bijzonder voor verplichte etikettering van landbouwproducten op grond van dierenwelzijnseisen, een onderwerp dat controversieel is in de WTO. Nederland heeft belang bij intensivering van internationale samenwerking op het gebied van dierenwelzijn.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Het EP wordt geïnformeerd (mededeling).

Fiche 7: Mededeling: Meer onderzoek voor Europa

Titel:

Mededeling van de Commissie "Meer onderzoek voor Europa - Naar 3% van het BBP"

Datum Raadsdocument: 16 september 2002

nr. Raadsdocument: 12044/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)499 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ i.o.m. OCW, FIN

Behandelingstraject in Brussel:

CREST (Scientific and Technological Research Committee) en de Raad Concurrentievermogen De Commissie komt vervolgens in het voorjaar van 2003 met een actieplan waarin prioriteiten zullen worden gesteld.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Raad in Barcelona (voorjaar 2002) heeft de ambitie uitgesproken om de uitgaven voor R&D in de gehele EU te verhogen zodat zij tegen 2010 3% van het BBP benaderen. Tweederde van deze nieuwe investering moet afkomstig zijn uit de particuliere sector. Versterking van het R&D en innovatiesysteem is essentieel om de Lissabondoelstelling te realiseren. Dat wil zeggen de Europese Unie te ontwikkelen tot "de meest concurrerende en dynamisch kenniseconomie ter wereld, in staat tot duurzame economische groei met meer en betere banen en grotere sociale samenhang". Het behalen van deze doelstelling loopt onder andere gevaar door de grote en toenemende kloof in R&D-investeringen tussen de EU, de Verenigde Staten en Japan. Deze mededeling moet een debat op gang brengen over de wijze waarop de doelstelling m.b.t. R&D investeringen bereikt kan worden. Daartoe wordt een breed scala aan beleidsdoelen geïdentificeerd; deze bestaan uit het intensiveren van acties die reeds voorzien zijn in het kader van de Lissabon-strategie en de Europese Kennisruimte en door nieuwe initiatieven. Het gaat hier om het creëren van betere randvoorwaarden voor R&D en Innovatie (o.a. vergroten van aanbod van wetenschappelijke onderzoekers, ingenieurs en technici, stimuleren van het ondernemerschap ten behoeve van R&D en met behulp van R&D effectief gebruik van intellectuele eigendomsrechten, onderzoeks- en innovatievriendelijke regelgeving) en het effectiever gebruiken van publieke financiering voor bedrijfs-R&D.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief; om de investeringen in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren zijn zowel acties op EU als nationaal niveau nodig. De mededeling gaat uit van een gezamenlijke actie van de Europese instellingen, (kandidaat-)lidstaten en het bedrijfsleven..

Proportionaliteit: n.v.t. de mededeling bevat nog geen gedetailleerd uitgewerkte voorstellen, deze worden pas voorzien in het later uit te brengen actieplan.

Nederlandse belangen:

Het is in het belang van Nederland dat (hier) meer wordt geïnvesteerd in R&D. Dit zal bijdragen aan de Nederlandse ambitie om tot de meest dynamische economieën van Europa te behoren.

In Nederland is mede door de economische situatie de bugettaire ruimte beperkt om de publieke R&D-uitgaven te vergroten, waardoor de mogelijkheden om de private R&D-uitgaven in Nederland te stimuleren worden begrensd. Nederland wil inzetten op een rendementsvergroting van het publieke onderzoeks- en innovatie-instrumentarium. Naast het verhogen van het volume aan investeringen in R&D is het van belang om de kwaliteit van deze investeringen te verhogen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Geen; de mededeling is ter informatie naar het EP gegaan.

Fiche 8: Integratie van migratie in EU-betrekkingen met ontwikkelingslanden

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Integratie van migratievraagstukken in de betrekkingen van de Europese Unie met ontwikkelingslanden

Datum Raadsdocument: 5 december 2002

nr. Raadsdocument: 15284/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)703 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: BZ in nauw overleg met JUST, i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Bespreking `Migratie en Ontwikkeling' in HLWG, OS-groep en RAZEB, bespreking `Doeltreffendheid beschikbare financiële middelen' in SCIFA en JBZ-Raad.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Vooralsnog geen, maar vervolgvoorstellen kunnen aanzienlijke gevolgen voor de EG-begroting met zich meebrengen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling van de Europese Commissie bestaat uit twee delen. In het eerste deel van de mededeling dat over Migratie en Ontwikkeling gaat, geeft de Commissie een analyse van het fenomeen van internationale migratie en een beoordeling van het effect op ontwikkelingslanden, en kijkt naar methoden om hen te helpen de migratiestromen te beheersen. Het tweede deel van de mededeling is een verslag, op verzoek van de Europese Raad van Sevilla, over de effectiviteit van de beschikbare communautaire financiële middelen voor de terugkeer van immigranten en afgewezen asielzoekers, voor het beheer van de buitengrenzen en voor asiel- en migratieprojecten in derde landen.

De Europese Raad van Sevilla heeft in juni 2002 aangedrongen op integratie van het migratiebeleid in de betrekkingen van de Unie met derde landen, waarbij alle geschikte instrumenten van het buitenlandse beleid gebruikt kunnen worden. De Commissie meent dat hiertoe actie moet worden ondernomen aan de hand van een viertal basisbeginselen:

1. de dialoog met derde landen over migratie moet fundamenteel stimulerend van aard zijn, passend in het buitenlands beleid van de Unie;

2. de aanpak van de onderliggende oorzaken van migratie moet een lange termijn prioriteit van de Unie zijn;

3. de nationale en regionale strategiedocumenten vormen het strategische kader waarbinnen migratieaspecten geïntegreerd moeten worden;

4. om uitvoering te geven aan deze beleidsprioriteiten zullen meer financiële middelen nodig zijn.

Het eerste deel van de mededeling over Migratie en Ontwikkeling gaat in op de factoren die tot migratie leiden (de zogenaamde push and pull factoren). Conflicten en armoede worden door de Commissie aangemerkt als de voornaamste push factoren. Veiligheid en verbetering van de sociaal-economische situatie, in verband met de vraag naar arbeid in de gastlanden, vormen de voornaamste pull factoren. De Commissie geeft aan dat de effecten van migratie zowel positief als negatief kunnen zijn. Positieve effecten treden vooral op wanneer de migrant financiële, sociale en economische banden onderhoudt met zijn of haar land van herkomst en later permanent of tijdelijk terugkeert. Negatieve effecten zijn vooral de uitstroom van hoogopgeleide personen en vluchtelingenstromen tussen buurlanden, met als gevolg spanningen in de regio. De Commissie meent dat de gevolgen van internationale migratie voor ontwikkelingslanden per geval moeten worden geëvalueerd, omdat hun specifieke impact sterk varieert van land tot land. Om de mogelijke positieve effecten van migratie op ontwikkeling te maximaliseren en de negatieve zo veel mogelijk te beperken, moeten migratievraagstukken een volwaardig onderdeel zijn van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking, waaronder de strategieën voor armoedebestrijding.

De Commissie geeft een aantal terreinen aan waarbinnen (nieuw) beleid verder ontwikkeld zou kunnen worden: structurele aandacht voor migratie en ontwikkeling in de externe beleidsdialoog, tegengaan van `brain drain', begeleidende steunmaatregelen (institutionele opbouw) bij het implementeren van overnameovereenkomsten en integratie van migratie in de nationale en regionale strategiedocumenten.

De Commissie geeft aan dat de bestaande financiële middelen voor het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid worden ingezet voor de verbetering van de administratieve en operationele samenwerking tussen de lidstaten (ARGO), evenwicht in de lastenverdeling tussen de lidstaten voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden (Europees Vluchtelingenfonds) en samenwerking met derde landen inzake migratie (`HLWG-budgetlijn'). Sinds de Europese Raad van Sevilla van juni 2002 is daarnaast prioriteit gegeven aan de integratie van legaal verblijvende derdelanders, communautaire solidariteit voor de controle van de buitengrenzen van de Unie, gemeenschappelijk terugkeerbeleid en beheer van migratiestromen in samenwerking met derde landen. De ruimte binnen de bestaande financiële perspectieven voor financiering van deze nieuwe beleidsprioriteiten is uiterst beperkt. De Commissie stelt voor bij de volgende technische herziening van de financiële vooruitzichten, die na de uitbreiding zal plaatsvinden, structurele aanpassingen ten behoeve van het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid te maken. De Commissie stelt daarnaast dat in de nabije toekomst (tot 2006) een meer ambitieuze aanpak van met name het gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijk terugkeerbeleid slechts mogelijk is door middel van een radicale herverdeling van de middelen ten koste van andere JBZ-werkterreinen of
-prioriteiten. De Commissie meent ten slotte dat bij de volgende financiële vooruitzichten (na 2006) structurele aanpassingen kunnen worden verricht ten behoeve van het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid.

De mededeling maakt deel uit van een brede aanpak van het migratievraagstuk en zal volgens planning in maart 2003 worden gevolgd door een tweede mededeling van de Commissie, die de wisselwerking tussen immigratie, werkgelegenheid en sociaal beleid in de Europese Unie behandelt.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Comitologie: n.v.t.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

De Commissie maakt nog geen keuzes tussen concrete voorstellen voor nieuwe wetgeving of tot wijziging van wetgeving. Derhalve valt over subsidiariteit en proportionaliteit vooralsnog niets te zeggen. Dat een gemeenschappelijk beleid gericht op de integratie van migratie in de externe relaties van de Europese Unie een toegevoegde waarde heeft, is niet aan twijfel onderhevig.

Nederlandse belangen:

Nederland hecht veel belang aan de analyse van de relatie tussen migratie en ontwikkeling. Het migratiebeleid dient zo breed mogelijk te worden geïntegreerd in het externe beleid van de EU. Dit betekent dat zoveel mogelijk moet worden gezocht naar een synergie tussen het beleidsveld migratie en andere beleidsvelden, waaronder ook het beleidsveld ontwikkelingssamenwerking. Nederland is van mening dat het integreren van migratieonderwerpen in het ontwikkelingsbeleid van de EU vorm zou kunnen krijgen op een wijze die rekening houdt met de uitgangspunten van beide beleidsvelden, waarbij de centrale doelstelling van het ontwikkelingsbeleid (i.e. duurzame armoedevermindering) onverlet blijft.

De wijze waarop de bronoorzaken van migratie aangepakt kunnen worden dient hierbij centraal te staan.

Tegelijkertijd moet ook op andere beleidsvelden dan ontwikkelingssamenwerking de ontwikkelingsdimensie worden meegewogen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van de tijdelijke tewerkstelling. In dit verband zij verwezen naar eerdere standpuntbepaling over arbeidsmigratie in het Kabinet.

Nederland is van mening dat extra middelen voor asiel en migratie, gegeven de uiterst beperkte budgettaire mogelijkheden, slechts gevonden kunnen worden door besparingen elders binnen het interne beleid van de Unie, waarbij besparingen op minder prioritaire uitgaven ruimte scheppen voor nieuwe prioriteiten. Nederland wijst het Commissievoorstel om de technische aanpassing van de financiële vooruitzichten in verband met de uitbreiding tevens te benutten om de middelen voor het asiel- en migratiebeleid voor de huidige periode aan te vullen nadrukkelijk af, en acht dit zowel oneigenlijk als uiterst onwenselijk. Voor de periode na 2006 geldt dat de ruimte voor nieuwe EU-prioriteiten, bijvoorbeeld op het terrein van asiel en migratie, gevonden moeten worden door over de volle breedte van de EU-begroting daadwerkelijk prioriteiten te stellen, door middel van een integrale afweging van de verschillende uitgaven. Nederland meent dat bij een nadere bepaling van financiële modaliteiten zuivere criteria moeten worden ontwikkeld op basis waarvan het meest wenselijke niveau van EU-uitgaven en de bestedingsdoelen op het terrein van asiel en migratie afgewogen kunnen worden.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid (betrokkenheid IPO/VNG) alsmede informatie inzake n.v.t. (mededeling)

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Geen; de mededeling is ter informatie naar het EP gegaan.