Vereniging van Effectenbezitters


Teleurstellende uitspraak Hoge Raad inzake HBG

Persbericht | 21-02-2003

De Hoge Raad heeft hedenochtend uitspraak gedaan in de zaak HBG. De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 21 januari 2002 vastgesteld dat is gebleken van wanbeleid van HBG doordat HBG heeft nagelaten de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) voorafgaande aan de besluitvorming te consulteren over het afwijzen van het aanbod van Boskalis en het aangaan van een joint venture met Ballast Nedam, alsmede vanwege de door de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van HBG tot misverstand en een vertrouwensbreuk leidende wijze van het verschaffen van informatie daaromtrent, in het bijzonder in de AvA van 26 juni 2001.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Ondernemingskamer heden vernietigd. De Hoge Raad is van oordeel dat noch bestaande en voorgestelde wettelijke regelingen, rapporten, adviezen en literatuur, noch de in Nederland aanvaarde inzichten omtrent corporate governance, voldoende steun bieden voor deze door de Ondernemingskamer aanvaarde rechtsregel. Daarbij is in aanmerking te nemen dat afwijzing van een dergelijk bod in de regel geen verandering aanbrengt in het profiel van de onderneming, laat staan van zo ingrijpende aard is dat instemming vooraf of goedkeuring achteraf van aandeelhouders vereist zou zijn.
De door de Ondernemingskamer aangenomen verplichting tot voorafgaande consultatie gaat minder ver, maar daaraan zijn zodanige bezwaren verbonden dat die niet kan worden aanvaard zonder een wettelijke of statutaire regeling. Bij gebreke van een dergelijke nadere regeling zou een verplichting tot consultatie volgens de Hoge Raad, tot onaanvaardbare rechtsonzekerheid leiden.

De VEB is teleurgesteld over de uitspraak van de Hoge Raad. De VEB was en is van mening dat zeker onder de concrete omstandigheden van het geval een verplichting bestond tot consultatie, ook als was deze verplichting niet in de wet verankerd, waarvan VEB uiteraard op de hoogte was. Die omstandigheden betroffen de precaire financiële situatie waarin HBG destijds verkeerde, het onderschrijven door HBG van de aanbevelingen van de Commissie Corporate Governance, de toezeggingen die zijn gedaan in de vergadering van 23 mei 2001, alsmede de oppositie van een overgrote meerderheid van de aandeelhouders tegen de te vormen joint venture. De uitspraak van de Hoge Raad is overigens mede gebaseerd op het uitgangspunt dat geen sprake was van een profielwijziging, hetgeen ruimte laat voor de veronderstelling dat in omstandigheden waarin wel sprake is van een profielwijziging, er een verplichting tot consultatie bestaat.

Ten aanzien van de informatieverschaffing aan de aandeelhoudersvergadering overweegt de Hoge Raad: Ook indien wordt aangenomen dat de informatie over de samenwerking met Ballast Nedam gebrekkig was en dat daardoor misverstanden en een vertrouwensbreuk ontstonden, dan rechtvaardigt een dergelijk eenmalig tekortschieten niet het oordeel dat HBG handelde in strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap. Het is naar het oordeel van de VEB onacceptabel indien éénmalig tekortschieten wordt gedoogd en dat van structureel tekortschieten sprake moet zijn om de conclusie van wanbeleid te rechtvaardigen.

De uitspraak van de Hoge Raad maakt duidelijk dat de wetgeving in Nederland onvoldoende bescherming biedt voor de gerechtvaardigde belangen van aandeelhouders. Indien een overgrote meerderheid van de aandeelhouders op voorhand aangeeft tegenstander te zijn van een majeure strategische beslissing of wijziging, dient een dergelijke beslissing niet ongestoord doorgang te vinden. De VEB is van mening dat majeure beslissingen die leiden tot belangrijke wijzigingen van aard, omvang, activiteiten, risico, structuur en waarde van de onderneming, vooraf ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering dienen te worden voorgelegd.

Deze uitspraak betekent tevens een nieuwe tegenslag voor het proces van zelfregulering en het rapport van de Commissie Corporate governance (juni 1997) waarmee gepoogd werd corporate governance en de zeggenschapspositie van aandeelhouders te versterken. Gegeven de onderbouwing van de Hoge Raad is de conclusie gerechtvaardigd dat voor een werkelijke verbetering van die zeggenschapspositie verankering in de Nederlandse wetgeving noodzakelijk is.

Ten aanzien van de specifieke casus HBG, wordt achteraf bevestigd welke kwalijke gevolgen het beleid en strategie van het bestuur alsmede het gehouden toezicht van de Raad van Commissarissen hebben gehad. De hardnekkige afwijzing van de avances van Boskalis en later Heijmans hebben HBG doen besluiten een joint venture met Ballast Nedam te sluiten. Vervolgens is HBG in april 2002 door middel van een openbaar bod door het Spaanse Dragados overgenomen. Deze overname, waarbij van synergie geen sprake was en waarbij grote cultuurverschillen (nota bene gebruikt als argument tegen een overname door Heijmans) werden gebagatelliseerd. HBG werd binnen korte tijd door wijziging in het aandeelhouderschap van Dragados te koop aangeboden, met welke onzekerheid noch de onderneming noch de stakeholders (met name ook de werknemers) gediend waren.

HBG werd in juni 2002 doorverkocht aan BAM NBM dat daarvoor niet de benodigde middelen had en in financiële problemen kwam toen het voorts het eenderde belang van Ballast Nedam in de bagger joint venture moest overnemen. De baggeractiviteiten (BHD) staan nu in de verkoop, waarmee het vasthouden aan de combinatie bouw-bagger wordt losgelaten, en de door HBG uitverkoren fusiekandidaat Ballast Nedam verkeert in ernstige problemen. De ontwikkelingen na het einde van de onderzoeksperiode van de enquête (d.w.z vanaf 4 juli 2001) sterken de VEB derhalve in haar oordeel dat Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen onverantwoord hebben gehandeld door het negeren van de expliciete wens van haar aandeelhouders en de strategische keuzes die door beide organen zijn gemaakt.