Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Tiende voortgangsrapportage
`Groepsgrootte en kwaliteit'
Ministerie Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap
Zoetermeer, 24 februari 2003
2 Voortgang project groepsgrootte en kwaliteit _________________________________5
2.1 Financieel overzicht ________________________________________________________ 5
2.2 Inzet onderbouwformatie___________________________________________________ 6
2.3 Gemiddelde groepsgrootte __________________________________________________ 8
2.4 Onderzoek naar effecten van groepsverkleining ______________________________ 9
3 Landelijk kwaliteitsbeleid _________________________________________________11
3.1 Kwaliteitsverbetering _____________________________________________________ 11
3.2 Leerlingvolgsystemen _____________________________________________________ 13
3.3 Kwaliteitszorg____________________________________________________________ 14
4 Personeelsvoorziening en huisvesting______________________________________16
4.1 Personeel ________________________________________________________________ 16
4.2 Huisvesting ______________________________________________________________ 18
---
Samenvatting
Deze tiende voortgangsrapportage geeft een beschrijving van de resultaten en vorderingen
in het project `Groepsgrootte en kwaliteit'. In augustus 2002 is de vierde (en laatste)
financiële stap gezet in het project. De gemiddelde groepsgrootte is op 1 oktober 2002
20,9 leerlingen in de onderbouw. Daarmee is ten opzichte van de situatie vóór de start van
het project een daling gerealiseerd van gemiddeld 2,8 leerlingen. Naast de reguliere
groepsleraar zetten scholen vaak ook ander personeel in (onderwijsassistenten,
vakleraren, remedial teachers, coördinatoren onderbouw). De verhouding tussen het
aantal leerlingen en het aantal personeelsleden ligt 2 leerlingen lager dan de gemiddelde
groepsgrootte.
De daling van het aantal leerlingen in de groep heeft een positief effect op de
onderwijskwaliteit: leraren kunnen het didactisch handelen beter afstemmen op
individuele behoefte van leerlingen. Vooral zwakke en goede leerlingen hebben baat bij
kleinere groepen. Dit heeft niet alleen positief effect op de onderwijskwaliteit, ook
vergroot het de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. De personeelsvoorziening is
evenals de onderwijshuisvesting - van meet af aan een belangrijk aandachtspunt geweest
in het project Groepsgrootte en kwaliteit. Ook in het komende jaar zijn weer tal van
activiteiten uitgezet die tot doel hebben het personeelsbeleid te versterken. Een meerjarig
onderzoek naar effecten van groepsverkleining in termen van cognitieve en sociaal-
emotionele ontwikkeling is gestart in 2002.
Veel producten en diensten hebben in de afgelopen jaren de kwaliteit van het onderwijs
verstevigd en zullen ook in de komende jaren worden voortgezet. Daarbij gaat het om
ontwikkelingen op het gebied van tussendoelen/leerlijnen, leerlingvolgsystemen en
kwaliteitszorg.
---
1 Inleiding
Het project Groepsgrootte en kwaliteit is in 1997 van start gegaan met als doel een stevige
impuls te geven aan de kwaliteit van het onderwijs. De verwachting bij aanvang van het
project was dat door verkleining van groepen in de onderbouw van het basisonderwijs
leraren beter in staat zijn in te spelen op de individuele behoeften en mogelijkheden van
leerlingen. Om dit doel te bereiken is naast een investering in feitelijke verkleining van
groepen en de daarbij behorende huisvesting ook veel geïnvesteerd in producten en
activiteiten die de kwaliteit van het basisonderwijs versterken. Zo zijn tussendoelen en
leerlijnen voor de verschillende leergebieden ontwikkeld en is aandacht besteed aan de
professionalisering van leraren, de automatisering van leerlingvolgsystemen en de
stimulering van kwaliteitszorg op scholen. Kijkend naar de periode 1997 2002 (in
augustus 2002 is de vierde en laatste stap gezet in het project) dan ontstaat een positief
beeld van de bereikte resultaten en vorderingen. In de voorliggende voortgangsrapportage
wordt hiervan verslag gedaan.
Het project Groepsgrootte en Kwaliteit is gericht geweest op de onderbouw van het
basisonderwijs. Aandacht voor kwaliteitsverbetering van de onderbouw is nog altijd
actueel. In de eerste fase van het basisonderwijs hebben kinderen behoefte aan een veilige
en overzichtelijke leeromgeving. Het is juist in die fase van belang rekening te kunnen
houden met verschillen in ontwikkeling van kinderen. De verplichte inzet van de
middelen voor de onderbouw kan echter tot problemen leiden. Zo doen zich met name
(organisatorische) problemen voor bij de overgang van groep 4 naar groep 5. Het kabinet
heeft in augustus 2002 de Tweede Kamer laten weten dat zij het voornemen heeft om,
vanuit het perspectief van vergroten van de beleidsruimte voor scholen, de oormerking
van middelen voor groepsverkleining af te schaffen. Het voorstel voor wetswijziging is
inmiddels ingediend. Daarmee gaat een nieuwe fase van kwaliteitsverbetering in het
basisonderwijs van start. Een fase waarin bestedingsvrijheid van scholen meer ten goede
kan komen aan die groepen in het basisonderwijs die daar het meest behoefte aan
hebben. Duidelijk is dat hier geen uniforme aanpak voor is te ontwikkelen, omdat de
situatie per school kan verschillen. Het zijn de scholen zelf die keuzes maken voor een
samenhangende aanpak van problemen.
Opbouw
In hoofdstuk 2 wordt eerst de cijfermatige kant van het project belicht. Achtereenvolgens
wordt aandacht besteed aan de uitgaven voor het project en de inzet van de middelen.
Daarna wordt de kwaliteit van het onderwijsleerproces beschreven en wordt ingegaan op
(toekomstig) onderzoek naar de effecten van groepsverkleining. In hoofdstuk 3 staat het
landelijk kwaliteitsbeleid centraal. Daarbij is de aandacht gericht op kwaliteitsverbetering,
leerlingvolgsystemen en kwaliteitszorg. Hoofdstuk 4 behandelt de maatregelen met
betrekking tot personeelsvoorziening en de huisvesting.
---
2 Voortgang project groepsgrootte en kwaliteit
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten van het project
`Groepsgrootte en kwaliteit'. Na presentatie van geplande en gerealiseerde financiële
stappen in het project vanaf 1997 tot en met 2002, volgt een overzicht van de inzet van de
onderbouwformatie en wordt de feitelijke ontwikkeling van de gemiddelde groepsgrootte
op een rij gezet. Ook de betekenis van de inzet van onderbouwformatie voor de kwaliteit
van het onderwijsleerproces komt aan bod. Het hoofdstuk sluit met een passage over de
effecten van groepsverkleining op cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van
leerlingen.
Ook dit jaar heeft de Inspectie van het Onderwijs onderzoek gedaan naar de
groepsverkleining in het basisonderwijs.1 Centrale vragen in dit onderzoek zijn: de inzet
van de onderbouwformatie door de scholen, de gemiddelde groepsgrootte en het verband
tussen grootte van de groepen in de onderbouw, meer handen in de klas en de kwaliteit
van het onderwijsleerproces in de onderbouw van het basisonderwijs. In de komende
jaren zal de Onderwijsinspectie onderzoek blijven uitvoeren naar deze onderwerpen en
hierover rapporteren in het jaarlijkse Onderwijsverslag.
De departementale Accountantsdienst heeft een onderzoek uitgevoerd naar de inzet van
groepsformatie voor leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar in het basisonderwijs.2
Het SCO-Kohnstamm Instituut heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van
leerlingvolgsystemen in het basisonderwijs.3
Gelijktijdig met deze voortgangsrapportage ontvangt u genoemde rapporten. De
belangrijkste bevindingen uit de rapporten worden in dit hoofdstuk gepresenteerd.
2.1 Financieel overzicht
In tabel 1 is een overzicht gegeven van de uitgaven voor het project Groepsgrootte en
kwaliteit. Voor de jaren 1997 tot en met 2002 zijn de oorspronkelijk geraamde bedragen
vergeleken met de gerealiseerde uitgaven. De ramingen van uitgaven vanaf 2003 staan
eveneens in de tabel. In de categorie `huisvesting' zijn de cijfers gebaseerd op de
toevoegingen aan het gemeentefonds voor groepsverkleining.
1 De resultaten van het dit onderzoek zijn gepubliceerd in het rapport `Groepsgrootte, personele inzet en onderwijskwaliteit
in de onderbouw van het basisonderwijs 2002. Inspectie van het Onderwijs, februari 2003.
2 Rapport over het onderzoek naar de inzet van de groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de
leeftijd van 4 tot en met 7 jaar in het basisonderwijs voor het schooljaar 2001-2002. Doel van het onderzoek is te
waarborgen dat de middelen voor groepsverkleining ook daadwerkelijk daarvoor worden gebruikt.
3 SCO-Kohnstamm Instituut: Leerlingvolgsystemen in de jaren 90 (Deelrapport 1), Het gebruik van leerlingvolgsystemen
anno 2000 (Deelrapport 2), Schoolvorderingen: Hoe leggen scholen ze vast? (Deelrapport 3).
---
Tabel 1 Uitgaven voor het project `Groepsgrootte en kwaliteit'
Kalenderjaar 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
(bedragen x 1 miljoen
euro)
Gerealiseerde uitgaven (1997 2002) Geraamde uitgaven (2003 2007)
Personele vergoeding 41 99 103 143 239 365 495 501 508 516 520
Nascholing 0 0 0 1 2 3 3 4 4 4 4
MI-vergoeding 3 8 8 12 18 28 36 37 37 38 38
Flankerend beleid 0 0 0 5 9 17 3 3 3 3 3
Huisvesting* 7 16 34 57 75 98 98 98 98 98 98
Totaal** 50 123 146 218 343 511 636 642 650 658 663
Realisatie*** 50 123 146 218 343 511
Raming 51 123 141 209 334 467 531 531 531 531 531
Verschil -1 0 5 9 9 44
* Als realisatie huisvesting is de toevoeging aan het Gemeentefonds opgenomen.
** Sommige optellingen komen iets hoger of lager uit dan hier bij `totaal' gepresenteerd. Dat heeft te maken met
afrondingsverschillen.
*** Het verschil tussen realisatie en oorspronkelijk budget in de jaren 1997 - 2002 wordt onder meer veroorzaakt door loon-
en prijsontwikkelingen t.o.v. oorspronkelijke peil en door tussentijdse correcties op het oorspronkelijke budget.
Na de laatste stap in augustus 2002 zijn de totale uitgaven voor het project 613 miljoen
euro per jaar. Autonome ontwikkelingen - zoals de stijging van leerlingenaantallen -
zorgen er voor dat de uitgaven in de jaren na 2002 nog oplopen tot 639 miljoen euro.
De geraamde en gerealiseerde cijfers ontlopen elkaar weinig. De verschillen worden met
name verklaard door loon- en prijsbijstellingen. De loon- en prijsverschillen zijn gedekt
uit de algemene bijstellingen voor loon- en prijsontwikkeling op de begroting van OCW.
2.2 Inzet onderbouwformatie
De inspectie heeft onderzocht welke soorten personeel de scholen inzetten in de
onderbouw naast de reguliere groepsleraar. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar drie
hoofdtypen personeel: `meer handen in de klas', `meer onderwijzend personeel in de
onderbouw' en `coördinatoren onderbouw'. In tabel 2 staat de personeelsinzet in de
onderbouw voor oktober 2001 en 2002.
---
Tabel 2. Personeel dat is ingezet in de onderbouw in oktober 2001/2002
Schooljaar 01/02 02/03
okt.2001 okt. 2002
Soort personeel in de onderbouw n=436 n=332
Percentage scholen
Meer handen in de klas 48.2 57.2
extra bevoegde groepsleraren naast reguliere leraar 19.3 25.0
leraren-in-opleiding (LIO) of zij-instromers naast de leraar 11.4 13.3
onderwijsassistenten 18.1 27.1
klassenassistenten 14.7 16.9
Meer onderwijzend personeel in de onderbouw 76.8 72,9
leraren-in-opleiding zelfstandig onderwijs gevend 5.7 10.5
vakleraren gymnastiek 23.4 16.3
vakleraren muziek 13.1 10.2
vakleraren handvaardigheid 8.3 9.0
vakleraren dans, drama 3.0 3.0
oalt/nt2 leraren 10.8 12.0
remedial teacher 57.6 57.2
Coördinatoren onderbouw 92.2 84.9
interne begeleider, coördinator leerlingenzorg 88.1 79.5
ICT-coördinator 47.2 55.7
taalcoördinator 4.1 4.8
rekencoördinator 0.9 0.6
directeur/ bouwcoördinator t.b.v.
kwaliteitsverbetering onderbouw 23.6 22.6
a. Adj.-directeur met taak `kwaliteitsverbetering OB' 15.4 13.6
b. Onderbouwcoördinator - 25.9
Bron: Groepsgrootte, personele inzet en onderwijskwaliteit in de onderbouw van het basisonderwijs
2002 (Inspectie van het Onderwijs, februari 2003)
Uit het feit dat de optelling van de percentages in bovenstaande tabel boven de 100
uitkomt, kan worden afgeleid dat veel scholen met een gecombineerde inzet werken.
De tabel laat zien dat bijna 85% van de scholen een coördinator onderbouw inzet. In de
meeste gevallen gaat dat om een intern begeleider of een ICT-coördinator. Ongeveer
driekwart van de scholen zet meer onderwijzend personeel in. De remedial teacher is
daarvan de belangrijkste vertegenwoordiger. Zowel voor de categorie `meer onderwijzend
personeel' als voor de coördinatoren onderbouw geldt dat er sprake is van een lichte
teruggang in percentages. Anders is dat voor de inzet van `meer handen in de klas'
(onderwijsassistenten, lio-ers, extra bevoegde leraren' en zij-instromers). Voor deze categorie
geldt een stijging: 57,2% in oktober 2002 ten opzichte van 48,2% in oktober 2001.
De formatie in de onderbouw is toegekend in de vorm van geoormerkte formatie: scholen
moeten de formatie inzetten in de onderbouw. Ook voor het schooljaar 2001/2002 heeft de
departementale accountantsdienst de inzet van de formatie onderzocht. Uit het onderzoek
onder 110 scholen blijkt dat vrijwel alle formatie juist wordt ingezet: 99,66% van de
groepsformatie voor 4 tot en met 7-jarigen is gebruikt voor de functie van leraar,
onderwijsassistent of directeur ten behoeve van de onderbouw. De accountantsdienst
constateert verder dat een substantieel deel van de onderzochte scholen (70%) niet beschikt
over een historisch overzicht van de wijze van inzet van groepsformatie. Met het voornemen
de oormerking van de groepsformatie los te laten (zie hoofdstuk 1 van deze
voortgangsrapportage), zal ook de verplichting tot het voeren van de voorgeschreven
administratie vervallen.
---
Eerder is toegezegd te onderzoeken op welke wijze scholen het budget inzetten dat zij niet
kunnen invullen met formatie. Voor het basisonderwijs geldt dat in 2002 iets meer dan
176.000 fre's zijn verzilverd van de circa 16,5 miljoen toegekende fre's (iets meer dan 1%). In
2000 was dat 1,5%. Ook In de Wet op het Primair Onderwijs en het Formatiebesluit WPO is
een aantal bestedingsvoorschriften genoemd. Daarbij geldt dat verzilverde formatie voor
onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot 7 jaar moet worden besteed voor onderwijs
in de eerste vier leerjaren. Het onderzoek van de accountantsdienst bevestigt dat scholen de
formatie juist inzetten.
2.3 Gemiddelde groepsgrootte
Gedurende de totale projectperiode heeft de Inspectie van het Onderwijs onderzoek
gedaan naar de groepsgrootte in het basisonderwijs. De laatste meting heeft
plaatsgevonden op de peildatum 1 oktober 2002. Daarmee is de gemiddelde groepsgrootte
bekend na het plaatsen van de vierde (laatste) en grootste financiële stap in het project. In
tabel 3 staat de ontwikkeling van de gemiddelde groepsgrootte in de jaren 1994 2002.
Tabel 3. Gemiddeld aantal leerlingen in onder- en bovenbouw per groep, oktoberpeilingen
1994, 1997 20024
Oktober
1994 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Onderbouw 23.7 22.9 22.7 22.5 21.9 21.9 20.9
Bovenbouw 25.0 25.1 25.8 25.7 25.1 24.8 23.7
Totaal 24.3 23.8 24.2 24.0 23.3 23.2 22.2
Bron: Groepsgrootte, personele inzet en onderwijskwaliteit in de onderbouw van het basisonderwijs
2002 (Inspectie van het Onderwijs, februari 2003)
In oktober 2002 is de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw van het basisonderwijs
20,9 leerlingen. Een jaar eerder was dat 21,9 leerlingen. In 1994 (vóór de start van het
project) was de gemiddelde groepsgrootte 23,7. In totaal is een daling van het gemiddelde
gerealiseerd van 2,8 leerling. De bovenbouw laat in dezelfde periode 1994 - 2002 een
daling van het gemiddelde zien van 1,3 leerling.
Aan het eind van het schooljaar is de gemiddelde groepsgrootte in de groepen 1 en de
combinaties met groep 1 beduidend hoger als gevolg van de instroom van vierjarigen
gedurende het schooljaar. De gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw is in mei 2002
(dat is na de derde stap) 23,5 leerlingen (in mei 1995 was dat 26,3), Nog voor de laatste
financiële impuls in augustus 2002 is in mei een daling gerealiseerd van 2,8 leerlingen.
Er is sprake van een forse toename van het aantal kleine groepen in de onderbouw: in oktober 1994 bestond nog 59% van de onderbouwgroepen uit minder dan 26 leerlingen. In oktober 2002 is dat aantal opgelopen tot 84% Het aantal grote groepen (meer dan 30 leerlingen) is in die zelfde periode afgenomen van bijna 14% (1994) naar bijna 3% (2002).
De gemiddelde groepsgrootte op kleine scholen en op scholen met een meerderheid aan allochtone leerlingen is evenals vorige jaren is geconstateerd - lager dan het landelijke gemiddelde. Voor het vaststellen van de omvang van de school is onderscheid gemaakt tussen scholen met meer of minder dan 200 leerlingen. Bij de samenstelling van de leerlingpopulatie is gekeken naar het aantal leerlingen zonder leerlinggewicht en het aantal leerlingen met een gewicht van 0,9. Bij de interpretatie van de gegevens in tabel 4 moet worden opgemerkt dat zowel kleine scholen (0 100 leerlingen) als scholen met `gewogen' leerlingen meer reguliere formatie ontvangen.
4 Een splitsing van de gemiddelde groepsgrootte naar provincie staat in bijlage 1.
---
Tabel 4 Gemiddelde groepsgrootte naar omvang van de school en samenstelling van de leerlingenpopulatie
Gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw 1 oktober 2000 1 oktober 2001 1 oktober 2002
Alle scholen 21,9 21,9 20,9
Grote scholen met meer dan 50 % lln. met gewicht 0,9 18,7 20,4 18,4
Grote scholen met meer dan 50 % lln. zonder gewicht 23,2 22,7 22,2
Kleine scholen met meer dan 50 % lln. met gewicht 0,9 18,1 18,0 17,3
Kleine scholen met meer dan 50 % lln. zonder gewicht 20,6 21,1 19,7
Bron: OCenW op basis van gegevens van Inspectie van het Onderwijs
Uit de tabel blijkt dat vooral grote scholen met meer dan 50% leerlingen met een
leerlinggewicht van 0,9 hebben gekozen voor feitelijk verkleining van groepen. Bij de
overige scholen is ook sprake van een feitelijke verkleining, maar is ook gekozen voor een
andere inzet van middelen.
Doelstelling in termen van aantallen gerealiseerd?
Vergelijken we de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw op 1 oktober 2002 (20,9
leerlingen) met de beschikbaar gestelde formatie (de verhouding personeelsformatie en
het aantal leerlingen is dan 1 op 20 leerlingen), dan rijst de vraag of de doelstelling van
het project is gehaald. Deze vraag kan positief worden beantwoord, want zoals uit tabel 2
van deze voortgangsrapportage blijkt, zetten scholen naast de reguliere groepsleraar vaak
ook `ander' personeel in (onderwijsassistenten, vakleraren, remedial teachers,
coördinatoren onderbouw). Het Onderzoekscentrum Toegepaste Onderwijskunde (OCTO)
heeft in eerder onderzoek (na de eerste en tweede financiële stap) berekend dat de
verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal personeelsleden (de ratio leerlingen
en personeelsleden) twee leerlingen lager ligt dan de gemiddelde groepsgrootte. Aan het
begin van het schooljaar is de doelstelling ruim gerealiseerd. Over het realiseren van de
doelstelling aan het eind van het schooljaar (met name in de groepen 1 of combinaties
met groep 1), zullen we later berichten.
2.4 Onderzoek naar effecten van groepsverkleining
Bij de verkleining van groepen in het basisonderwijs hoort de vraag naar het effect van de
maatregel op de kwaliteit van het onderwijs en de leerprestaties van leerlingen.
Uit Nederlands onderzoek weten we dat kleine groepen een positief effect hebben op de
onderwijskwaliteit: leraren zijn beter in staat in te spelen op de verschillen tussen
leerlingen.5 Zo is ook in eerdere voortgangsrapportages gewezen op het feit dat er meer
interacties zijn tussen leraren en leerlingen in kleine groepen. Leerlingen krijgen vaker
individuele instructie of begeleiding. Dit geldt vooral voor zwakke en goede leerlingen.
In vorige voortgangsrapportages is ook gewezen op de positieve invloed van
groepsverkleining op leerprestaties. Dit is onder meer bekend uit belangwekkend
Amerikaanse onderzoek: het STAR (Student Teacher Achievement Ratio)- project. Ook
Britse onderzoekers rapporteren over leerwinst bij groepsverkleining (met name bij
leerlingen uit risicogroepen).
Maar er zijn niet alleen positieve geluiden te horen over groepsverkleining en
leerprestaties. Zo haalde de Amerikaanse onderzoeker J.D. Levin in het najaar van 2002
publiciteit met de conclusies in zijn promotieonderzoek bij de Universiteit van
Amsterdam. Klassenverkleining zou niet tot betere leerprestaties leiden. In dit onderzoek
zijn opnieuw de gegevens onder de loep genomen, die in 1996 zijn geanalyseerd door
Bosker en Hox voor de commissie die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
5 Organisatie en vormgeving van het onderwijs in de onderbouw. Formatie-inzet en differentitaie op microniveau na de
eerste stap op weg naar verkleining van de groepsgrootte. S. Doolaard, E. Annevelink, R.J. Bosker en L.M.C.M. Cremers-van
Wees. Universiteit Twente, Onderzoekscentrum Toegepaste Onderwijskunde, 2000.
Organisatie en vormgeving van het onderwijs in de onderbouw, vervolg en vooruitblik. S. Doolaard, E. Annevelink, R.J.
Bosker en L.M.C.M. Cremers-van Wees. Universiteit Twente, Onderzoekscentrum Toegepaste Onderwijskunde, 2001.
---
Wetenschappen adviseerde over klassenverkleining. 6 Het verschil in resultaten heeft
volgens de onderzoekers die destijds het onderzoek uitvoerden te maken met de manier
waarop in het promotieonderzoek de analyses zijn uitgevoerd. De Nederlandse
onderzoekers blijven bij de conclusies die zij ook eerder voor de commissie formuleerden.
De reacties op het promotieonderzoek illustreren het belang van actueel inzicht in de
resultaten van groepsverkleining op leerprestaties in het Nederlandse basisonderwijs: wat
zijn de effecten van de groepsverkleining in Nederland op de leerprestaties. Hierover zal
in de komende jaren meer informatie beschikbaar komen. Medio 2002 is onder auspiciën
van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een onderzoek
gestart naar de effecten van groepsverkleining. Het OCTO gaat na wat de effecten zijn van
de formatie-inzet in de groepen 1 tot en met 4 van het basisonderwijs op de cognitieve en
sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Ook wordt gekeken naar de effecten van
een andere vormen van formatie-inzet op het onderwijsleerproces in de klas, op
leerkracht - leerling interacties en op de taakgerichtheid van de leerlingen. Het onderzoek
heeft een looptijd van 3,5 jaar. Een eerste voortgangsrapportage is gepland voor december
2003.
6. Resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen als bijlage in het advies van de Commissie Kwalitatieve Aspecten van
Groepsgrootte in het Basisonderwijs, oktober 1996. Het onderzoek is uitgevoerd door R.Bosker van het OnderzoeksCentrum
Toegepaste Onderwijskunde van de Universiteit Twente en J. Hox van het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van
Amsterdam
10
3 Landelijk kwaliteitsbeleid
Naast de inzet van formatie in de onderbouw van het basisonderwijs zijn in de afgelopen
jaren tal van maatregelen en initiatieven genomen die de kwaliteit van het onderwijs
ondersteunen en verstevigen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op kwaliteitsverbetering en
professionalisering, op leerlingvolgsystemen en op kwaliteitszorg.
Standpunten over de kerndoelen voor het basisonderwijs - als reactie op het advies van de
commissie Wijnen ontvangt u voor de zomer 2003. Op dit moment wordt door het
Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) gewerkt aan bijstelling van de kerndoelen,
waarbij als uitgangspunt geldt dat scholen beleidsruimte krijgen voor onderwijsdoelen die
passen bij de eigen leerlingenpopulatie. SLO stemt af met de Taakgroep Vernieuwing
Basisvorming, die in opdracht van de Minister vanaf het najaar van 2002 werkt aan een
herziening van kerndoelen voor de basisvorming. Ook vindt afstemming plaats met de
Taakgroep Cultuureducatie. Met het oog op doorgaande leerlijnen en een soepele
overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is een dergelijke
afstemming van groot belang.
3.1 Kwaliteitsverbetering
Taal- en rekencoördinator
Vanaf 1 augustus 2001 konden leraren uit het primair onderwijs de post-HBO-opleiding
"Coördinator taal" volgen en een jaar later de post-HBO-opleiding rekenen. Deze
opleidingen zijn bedoeld om leraren de mogelijkheid te bieden zich te specialiseren in
genoemde vakken. Tevens worden scholen hierdoor in staat gesteld om invulling te geven
aan een inhoudelijke differentiatie van taken.
De opleiding taalcoördinator is succesvol van start gegaan en werd het eerste jaar bezocht
door 200 cursisten. In het nu lopende cursusjaar bedraagt het aantal deelnemers 81. Voor
de opleiding rekencoördinator hadden zich bij de aanvang per 1 augustus jl. 15
deelnemers aangemeld. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke
redenen voor daling van het aantal deelnemers bij de opleiding taalcoördinator. Tevens zal
worden nagegaan wat de oorzaak is van het tegenvallende aantal inschrijvingen bij de
opleiding rekencoördinator.
Tussendoelen en leerlijnen
Nederlands
Sinds 1997 werkt het Expertisecentrum Nederlands aan de ontwikkeling van tussendoelen
en leerlijnen voor Nederlandse taal in het basisonderwijs. In die periode hebben de
tussendoelen voor geletterdheid (lezen en schrijven) centraal gestaan. Eerst is gewerkt aan
de ontwikkeling van tussendoelen voor beginnende geletterdheid (groep 1 tot en met 3) en
vervolgens aan de tussendoelen voor gevorderde geletterdheid (groep 4 tot en met 8). Bij
de tussendoelen voor beginnende geletterdheid zijn implementatiematerialen ontwikkeld,
zoals een cd-rom met videovoorbeelden en een handreiking voor leraren, begeleiders en
opleiders. Bij de ontwikkeling van tussendoelen voor gevorderde geletterdheid heeft men
zich niet beperkt tot lezen en schrijven in strikte zin, maar heeft men ook aspecten als
lees- en schrijfmotivatie, spelling en interpunctie, informatieverwerving en reflectie op
geschreven taal meegenomen. Dit heeft als gevolg gehad dat de ontwikkeling van deze
tussendoelen langer heeft geduurd dan was gepland, waar tegenover staat dat het een
versnelling betekent voor de ontwikkeling van de tussendoelen mondelinge
communicatie. Van het boek `Tussendoelen gevorderde geletterdheid' zijn in totaal 3500
exemplaren verkocht.
---
Inmiddels is het boek "Tussendoelen gevorderde geletterdheid" gereed voor verspreiding.
Dit boek heeft tot doel om leraren basisonderwijs een beeld te geven van de ontwikkeling
die kinderen in de loop der jaren op het gebied van gevorderde geletterdheid doorlopen.
Begin 2003 zal ook de bijbehorende cd-rom gereed zijn. Met voorbeelden en
videofragmenten wordt daarbij in beeld gebracht wat goed onderwijs in gevorderde
geletterdheid inhoudt.
In de periode november 2002 tot november 2003 zullen de tussendoelen mondelinge
communicatie verder worden ontwikkeld en zal een begin worden gemaakt met de
tussendoelen woordenschat. Deze laatste doelen zijn van groot belang voor het onderwijs
aan kinderen uit zwak sociale milieus en aan kinderen met allochtone ouders.
De opbrengst zal zijn:
· Een cd-rom voor gevorderde geletterdheid
· Een handreiking in de vorm van een boek voor de implementatie van de tussendoelen
gevorderde geletterdheid, bedoeld voor leraren, begeleiders en opleiders
· Een boek over de tussendoelen voor mondelinge communicatie
· Een cd-rom voor de tussendoelen mondelinge communicatie
· Een eerste concept van een boek over de tussendoelen woordenschat
· In de periode van november 2003 tot november 2004 zal het boek over de
tussendoelen voor woordenschat worden afgerond en zullen de cd-rom en de
handreiking voor de implementatie van deze doelen in boekvorm verschijnen.
Rekenen en wiskunde
Het Freudenthal Instituut werkt ook sinds 1997, samen met het Instituut voor
Leerplanontwikkeling (SLO) en met medewerking van het Centrum voor Educatieve
Diensten (CED) in Rotterdam, aan de ontwikkeling van een leerlijn voor rekenen en
wiskunde op de basisschool (project Tussendoelen Annex Leerlijnen, TAL). In de afgelopen
jaren is eerst gewerkt aan de ontwikkeling van de leerlijn voor het rekenen met hele
getallen voor de onderbouw ontwikkeld. Later volgde de ontwikkeling van de leerlijn voor
het rekenen met hele getallen in de bovenbouw van de basisschool. Beide leerlijnen zijn
in de vorm van een brochure met cd-rom gepubliceerd. In totaal zijn van de `leerlijnen
hele getallen voor de onderbouw en bovenbouw' ruim 14.000 exemplaren verkocht.
Voor deze leerlijnen is inmiddels een informatiemodule beschikbaar. Daarmee kunnen
schoolbegeleidingsdiensten en pabo's voor leraren en schoolteams studiemiddagen over
de leerlijnen organiseren. Daarnaast zijn er voor (toekomstige) rekencoördinatoren
modules ontwikkeld ter voorbereiding van de implementatie van de leerlijnen. Voor het
tellen en rekenen in groep 1, 2 en 3 is die module al gereed en er zijn er nog twee in
ontwikkeling:
· voor zwakke en allochtone rekenaars in het getallengebied tot 100
· voor hoofdrekenen die hoort bij de leerlijn rekenen met hele getallen in de
bovenbouw van de basisschool.
Het project TAL heeft leerlijnen en tussendoelen opgeleverd die voor het basisonderwijs in
een behoefte voorzien. Bezien wordt of de tot nu toe gevolgde aanpak ook geschikt is voor
het resterende gedeelte van het curriculum of dat gekozen moet worden voor een andere
aanpak. Hierbij kan worden gedacht aan een op implementatie gerichte aanpak waarbij
een nauwere betrokkenheid van leerkrachten nodig is in verband met het benodigde
draagvlak.
Overige leergebieden
In 2001 zijn tussendoelen en leerlijnen voor de onderbouw (groep 1 tot en met 4)
ontwikkeld voor de gebieden:
· leergebiedoverstijgende kerndoelen
· kerndoelen voor oriëntatie op mens en wereld
· kerndoelen voor kunstzinnige oriëntatie.
12
Het resultaat, weergegeven in een combinatie van drie handzame boekjes met CD-roms,
verscheen begin 2002. Bínnen een leerlijn is invulling gegeven aan drie betekenissen van
een leerlijn:
· een "leerstoflijn" (de leerinhouden die aan bod moeten komen)
· een "onderwijslijn" (de activiteiten van de leraar)
· een "leerlijn" (de activiteiten van de kinderen).
Er wordt informatie gegeven over wát geleerd en onderwezen wordt, de leerstof. Er wordt
geïnformeerd over het "doen leren" ofwel het onderwijzen. Voorts wordt geïnformeerd
over wat de kinderen doen, het leren zelf van kinderen.
Die combinaties van leerstof, activiteiten van de leraar en activiteiten van kinderen
vormen op ieder moment in de leerlijn de tussendoelen. Het zijn daarmee gemarkeerde
momenten, stappen gezet in de ontwikkeling van kinderen, op weg naar een kerndoel. Op
die manier is, meer precies dan de kerndoelen zelf, aangegeven hoe je het
onderwijsaanbod van de basisschool zó kunt organiseren dat je na acht jaar datgene hebt
bereikt wat door middel van kerndoelen van de school wordt verwacht. Tussendoelen zijn
meer precieze beschrijvingen.
In 2002 is gewerkt aan de invulling van de tussendoelen en leerlijnen voor de bovenbouw
(groep 5 tot en met 8) van de drie betreffende gebieden. De bestaande CD-roms worden
met behulp van deze resultaten geactualiseerd. Tevens is uitwerking gegeven aan de
tussendoelen en leerlijnen voor onder- én bovenbouw van lichamelijke opvoeding. Deze
producten zijn begin 2003 beschikbaar voor het onderwijsveld. De met veel verwijzingen
naar onderwijsleermateriaal en vele videofragmenten van praktijksituaties worden zeer
gewaardeerd door het onderwijsveld.
3.2 Leerlingvolgsystemen
Leerlingvolgsystemen in gebruik
In opdracht van de Programmacommissie Beleidsgericht Onderzoek in Primair Onderwijs
(BOPO) is in de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar het gebruik van
leerlingvolgsystemen in het (speciaal) basisonderwijs. In dit onderzoek is gekozen voor de
ruime opvatting van de term "leerlingvolgsysteem", een systeem waarmee leraren de
vorderingen van hun leerlingen vaststellen en schriftelijk registreren. Dit kan variëren
van eenvoudige rapportboekjes tot systemen waarin de vorderingen van de leerlingen
worden gevolgd via toetsafnames en waarbij de behaalde toetsscores in een
computerbestand worden opgeslagen.
Het onderzoek bestond uit drie delen:
· Een beschrijving van de manier waarop scholen in de tweede helft van de negentiger
jaren de vorderingen van hun leerlingen bepaalden en registreerden
· Een actueel (anno 2000) en gedetailleerd overzicht van de wijze waarop scholen
vorderingen vaststellen en registreren
· Afzonderlijke beschrijvingen van een zestal (voorbeeld)scholen, van de manier waarop
ze de vorderingen van hun leerlingen bijhouden.
In 2002 is nog een bijzondere brochure uitgebracht, waarin de resultaten van de drie
deelonderzoeken zijn samengevat en met elkaar in verband zijn gebracht. Deze brochure
is met name gericht op de onderwijspraktijk, waaronder schooldirecties,
onderwijsverzorgers en schoolbesturen.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vrijwel alle scholen een administratie
voeren van de vorderingen van hun leerlingen. Zij gebruiken daarbij verschillende
systemen, die verschillen naar beoordelingsmethode, aard van de leerling-scores, de
frequentie van de toetsen, leerjaren e.d. Scholen gebruiken voor de vakken Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde regelmatig methodegebonden en methodeonafhankelijke
toetsen, vooral het cito-leerlingvolgsysteem. Het onderzoek leert dat, naarmate scholen de
ontwikkeling van hun leerlingen beter volgen, zij vaker adaptief onderwijs verzorgen en
13
meer aandacht hebben voor kwaliteitszorg. Het gebruik van een vorderingenregistratie
leidt niet tot verschraling van het onderwijsaanbod, noch tot onevenredige prestatiedruk.
Leerlingvolgsysteem plus (LVS+)
Sinds enige jaren werkt het Cito aan een geautomatiseerd, adaptief leerlingvolgsysteem
(LVS+). In de voorgaande rapportage is reeds gemeld, dat het idee van zo'n
leerlingvolgsysteem goed realiseerbaar bleek. De voor het jaar 2002 gestelde projectdoelen
van het project LVS+ zijn in grote lijnen gerealiseerd. Er is gewerkt aan (verdere)
ontwikkeling en digitalisering van adaptieve toetsen voor kleuters en van toetsen op het
gebied van taal, rekenen/wiskunde en wereldoriëntatie voor het basisonderwijs.
Er hebben zich in 2002 wel enkele complicerende factoren voorgedaan. De in 2002
uitgevoerde onderzoeken laten zien dat de ICT-infrastructuur en deskundigheid op dit
terrein op scholen voor primair onderwijs nog te wensen overlaat. Er zijn in het kader van
het project verschillende maatregelen genomen om hier beter mee om te kunnen gaan. Zo
is een set van 15 laptops aangeschaft met bijbehorende server om ook op scholen met een
ontoereikende ICT-infrastructuur onderzoek te kunnen doen. Daarnaast is contact gezocht
met ICT-samenwerkingsverbanden van scholen voor primair onderwijs om gezamenlijk de
mogelijkheden te verkennen om te komen tot een efficiëntere opzet van de onderzoeken
en deze vervolgens ook daadwerkelijk uit te voeren.
Verder is er een editor (tekstopmaakprogramma) ontwikkeld om ervoor te zorgen dat kleine wijzigingen in reeds gedigitaliseerde opgaven door vakmedewerkers zelf kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor is de efficiëntie van het proces van digitalisering verhoogd. Het is de bedoeling de editor in de loop van 2003 verder uit te breiden. De verwachting hiervan is dat digitalisering van de opgaven goedkoper zal worden. Om de communicatie tussen alle betrokkenen te verbeteren is ook een geautomatiseerde werkomgeving ontwikkeld. Deze werkomgeving zal in 2003 geïmplementeerd worden.
In 2002 is voorts een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het `Persoonlijk OntwikkelingsKompas'. Het ontwikkelen van de mogelijkheid voor ouders om via Internet kennis te nemen van de resultaten van hun kinderen is een langetermijn doel van LVS+, waar nu al door dit externe initiatief een begin mee is gemaakt. Bezien wordt of en in hoeverre kan worden aangesloten bij deze ontwikkeling.
Tot slot kan nog worden bericht dat in 2002 de definitieve lay-out van de computertoetsen is vastgesteld. Er is een document ontwikkeld dat richtlijnen bevat ten aanzien van de wijze waarop opgaven op het beeldscherm moeten worden aangeboden.
Naast de ontwikkeling van LVS+ heeft ook de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) het
initiatief genomen om een instrument te ontwikkelen waarmee scholen leerprestaties van
leerlingen in het basisonderwijs in kaart kunnen brengen. Deze aanpak zal anders dan
bij de leerlingvolgsystemen van Cito het geval is gericht zijn op methodegebonden
registratie van de vorderingen van leerlingen. Over de plannen voor een dergelijk
registratiesysteem wordt momenteel overleg gevoerd tussen GEU en ministerie.
3.3 Kwaliteitszorg
Sinds 1998 zijn scholen verplicht in een schoolplan te beschrijven op welke wijze zij de
kwaliteit van het onderwijs bewaken en verbeteren. De Inspectie van Onderwijs
rapporteert in het Onderwijsverslag over de wijze waarop scholen invulling en uitvoering
geven aan de kwaliteitszorg. Sommige scholen zijn ver gevorderd met de implementatie
van kwaliteitszorgsystemen, maar veel scholen staan nog aan het begin. De inspectie
beoordeelt bij een kwart van de basisscholen de kwaliteitszorg als voldoende.
14
Het project Q*Primair geïnitieerd door tien besturen- en schoolleidersorganisaties in het
primair onderwijs is medio 2001 met financiële ondersteuning van OCW van start
gegaan. Doel van Q*Primair is een krachtige impuls te geven aan de ontwikkeling en
toepassing van kwaliteitszorg in het primair onderwijs. Met de invoering van de Wet op
het Onderwijstoezicht is het kader waarbinnen scholen invulling moeten geven aan
kwaliteitszorg duidelijk geworden: het inspectietoezicht zal voortaan aansluiten op op de
uitkomsten van kwaliteitsbeleid, kwaliteitszorg en schoolzelfevaluatie van scholen. In het
project Q*Primair wordt kwaliteitszorg opgevat als een permanente, systematische en
cyclische aandacht voor het bepalen, bewaken en verbeteren van de kwaliteit. Het project
heeft een looptijd van 5 jaar. De eerste fase - gekenmerkt door opbouw van de
projectorganisatie, verkenning van de stand van zaken en het geven van bekendheid aan
de doelen van Q*Primair - is onlangs afgerond. De nulmeting geeft zicht op de mate
waarin kwaliteitszorg is gerealiseerd op scholen in de startfase van het project. Ook zijn
bestaande instrumenten en diensten op het gebied van kwaliteitszorg geïnventariseerd en
toegankelijk gemaakt (www.kwaliteitsring.nl). Op basis van de eerste activiteiten in het
project zijn concrete doelen voor het vervolgtraject opgesteld.7 Om die doelen te realiseren
worden in de komende periode scholen ondersteund. Voorbeelden zijn het ontwikkelen
van draaiboeken voor zelfevaluatie, management informatie systemen en een systeem van
"early warning" (informeert bestuurders en managers en geeft signaal af als kwaliteit op
een school tekort dreigt te schieten). Andere activiteiten zijn het verzamelen en
verspreiden van good practices, het verkennen van verschillende vormen van externe
kwaliteitszorg (bijvoorbeeld collegiale visitaties) en het bevorderen van de deskundigheid
van schoolleiders en managers.
Deze activiteiten worden zoveel mogelijk in samenwerking met andere organisaties
uitgevoerd. Zo heeft Q*Primair uiteraard veel contacten met Q5 (dat in het voortgezet
onderwijs vergelijkbare doelen nastreeft), met de Onderwijsinspectie en met landelijke
ondersteuningsinstellingen. Ook de samenhang van kwaliteitszorg met ontwikkelingen
op het gebied van personeelsbeleid, ICT-beleid en financieel beleid worden bewaakt.
7 Daarbij moet worden gedacht aan doelen in de sfeer van: 80% van de scholen bewaakt in 2006 (startsituatie is volgens
nulmeting 20%) systematisch de kwaliteit van het onderwijs en onderneemt maatregelen om de kwaliteit te behouden en
zonodig te verbeteren.
15
4 Personeelsvoorziening en huisvesting
In hoofdstuk 1 is het budget getoond dat tot op heden aan het project `Groepsgrootte en
kwaliteit' is besteed. Een belangrijk deel van het budget wordt ingezet voor extra formatie
in de onderbouw. Daarnaast is een aanzienlijk bedrag beschikbaar voor huisvesting. Dit
hoofdstuk beschrijft ontwikkelingen op het gebied van de personeelsvoorziening en de
huisvesting.
4.1 Personeel
De stijging van de werkgelegenheid als gevolg van groepsverkleining is vanaf de start van
het project een belangrijk aandachtspunt. In de afgelopen jaren zijn verschillende
maatregelen genomen die de personeelsvoorziening versterken. Kleinere groepen hebben
echter op zichzelf ook betekenis voor de personeelsvoorziening. Door de groepen te
verkleinen (extra personeel in te zetten) wordt de werkdruk verminderd en daarmee
wordt een bijdrage geleverd aan verhoging van de aantrekkelijkheid van het beroep.
In de afgelopen jaren is de instroom in de opleiding voor leraar basisonderwijs
toegenomen. Zo was in 1997 het aantal instromers8 in de voltijd- en deeltijd opleiding
7051, in oktober 2001 zijn dat er (inclusief de duale opleiding) 9674: een toename van
ruim 2500 studenten. Volgens voorlopige cijfers is er ook voor het jaar 2002 weer een
stijging te zien van het aantal aanmeldingen. Zoals in het voorgaande duidelijk is
geworden, zetten basisscholen de middelen voor groepsverkleining op uiteenlopende
manieren in en kunnen daarmee het onderwijs anders organiseren. Scholen zetten
verschillende teamleden met verschillende functies in om de leerlingen onderwijs op
maat te bieden. Voorbeelden van een andere organisatie zijn te vinden bij:
· (team-)onderwijs op maat
· inzet van onderwijsondersteunend personeel
· inzet van zij-instromers
In de het plan van aanpak Arbeidsmarkt en personeelsbeleid dat begin december 2002 aan
de Tweede Kamer is aangeboden, staan onder meer de activiteiten die er op gericht zijn
scholen in positie te brengen om een eigen personeelsbeleid te kunnen voeren. In het
onderstaande is een beschrijving gegeven van activiteiten die betrekking hebben op de
sector primair onderwijs.
Project (team)onderwijs op maat
In het project (team)onderwijs op maat, gestart in najaar 2001, experimenteren 14
basisscholen met de integrale aanpak: onderwijs op maat door een team op maat. De
ervaringen en opbrengsten worden (onder andere door middel van de website
teamonderwijs.kennisnet.nl) beschikbaar gesteld voor andere scholen. Zo kunnen scholen
van elkaar leren. In november 2002 is een tweede groep scholen gestart: deze 12 scholen
voor (speciaal) basisonderwijs hebben op hun eigen wijze en passend bij hun situatie al
stappen gezet om schoolontwikkeling te koppelen aan schoolorganisatie en
personeelsbeleid. Zij zullen, in regionale netwerken, een bijdrage leveren aan de
overdracht van goede voorbeelden.
8 Onder instroom vallen: de eerstejaars studenten en ingeschrevenen in hogere leerjaren die voor het eerst staan
ingeschreven.
16
Onderwijsondersteunend personeel
Onderwijs anders organiseren betekent ook de inzet van meer onderwijsondersteunend
personeel. Door het aantrekken van deze personeelsleden kan het onderwijs een beroep
doen op een grotere doelgroep. Enerzijds is dat belangrijk vanwege de tekorten op de
onderwijsarbeidsmarkt, anderzijds is het zo - zoals eerder in deze voortgangsrapportage
aan de orde is geweest - dat de inzet van `meer handen in de klas' een positief effect heeft
op het pedagogisch-didactisch klimaat in de school.
In april 2002 is de brochure ` Meer handen in de school' verzonden naar alle scholen voor
primair onderwijs. Deze brochure bevat praktische informatie over de klassenassistent, de
onderwijsassistent en de lerarenondersteuner.
Om scholen te stimuleren meer onderwijsassistenten in dienst te nemen is de
subsidieregeling onderwijsassistenten gepubliceerd (Uitleg Gele Katern; 5 december 2001).
Scholen in het primair onderwijs konden op basis van deze regeling de salariskosten van
een (tussen 1 januari en 31 juli 2002) aangestelde onderwijsassistent vergoed krijgen.
Voorwaarde was wel dat scholen met ingang van 1 augustus 2002 het dienstverband
zouden voortzetten. In de regeling is erop gewezen dat de middelen voor de
groepsverkleining kunnen worden benut. Uiteindelijk zijn zo'n 160 onderwijsassistenten
door deze regeling in het onderwijs ingestroomd.
Een groot deel van het onderwijsondersteunend personeel wil graag doorgroeien naar een
andere functie, dan wel beter toegerust zijn op zijn/haar werkzaamheden. Om dit
mogelijk te maken is in september 2002 (Uitleg Gele Katern; 11 september 2002) de
tijdelijke subsidieregeling onderwijsondersteunend personeel gepubliceerd. Scholen in het
primair onderwijs werden in de gelegenheid gesteld subsidie aan te vragen voor
beroepsgerichte scholing en begeleiding van klassenassistenten, onderwijsassistenten,
lerarenondersteuners en mensen in een ID-baan. De belangstelling voor deze subsidie à
7000,- per persoon was groot: in een tijdbestek van 5 weken kwamen 1428 aanvragen
binnen, waarvan er uiteindelijk 800 gehonoreerd zijn.
Uit de scholings- en begeleidingsplannen blijkt dat veel van de onderwijsondersteuners
een opleidingstraject volgen op MBO-niveau (SPW / onderwijsassistent) of HBO-niveau
(opleiding tot leraar basisonderwijs).
Zij-instromers
Het aantal zij-instromers in het primair onderwijs groeit gestaag. Sinds augustus 2000
(Interim wet zij-instroom) hebben ruim 800 zij-instromers hun weg naar het primair
onderwijs gevonden. Het aanbod van zij-instromers is, zoals uit de belangstelling blijkt,
redelijk groot. Scholen kunnen op basis van de subsidieregeling zij-instromers 2002-2003
(Uitleg Gele Katern; 26 juni 2002) een subsidiebedrag van 9000,- aanvragen.
Overige initiatieven
Naast de hiervoor genoemde maatregelen is ook een aantal projecten geïnitieerd.
Voorbeeld is de pilot voor de plusleraar. In dit project wordt een ervaren leraar aangesteld
als plusleraar en krijgt een beginnende collega of zij-instromer een eigen groep. Het
vervangingsbudget van de school wordt gefixeerd en met die middelen kan de extra
formatie worden bekostigd. De plusleraar ontvangt een (geringe) toeslag. De taken van de
plusleraar zijn in de eerste plaats vervanging bij (kortdurende) afwezigheid en in de
tweede plaats begeleidende werkzaamheden (bijvoorbeeld bij de beginnende collega).
Een ander voorbeeld is het project Vliegende Brigade G4+. In Almere is vorig schooljaar
ervaring opgedaan met het project Kunst en Vliegwerk. Dit is een project waarbij
kunstenaars of mensen uit de welzijns- en sportwereld worden ingezet voor opvang bij
kortdurende afwezigheid. Uit onderzoek blijkt dat het vooral in de grote steden zeer lastig
is vervanging te vinden voor kortdurende opvang. De G4 en Almere zijn in de gelegenheid
17
gesteld dit schooljaar een organisatie op te zetten en te experimenteren met Vliegende
brigades. De `draaiboeken' zullen worden overgedragen aan andere gemeenten en
schoolbesturen.
4.2 Huisvesting
Vanaf de start van het project groepsgrootte en kwaliteit zijn middelen toegevoegd aan
het Gemeentefonds voor de investeringen in extra ruimten (zie tabel 1). Medio 2002 heeft
de Tweede kamer besloten tot een extra investeringsimpuls voor schoolgebouwen om in
te kunnen spelen op een aantal onderwijskundige vernieuwingen, waaronder de
toenemende belangstelling voor de inzet van meer handen in de klas. In totaal heeft het
rijk structureel een bedrag van 45 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds.
Daarnaast wordt gerekend op een financiële inzet van 68 miljoen uit de
gemeentefondsen. Naast de vierde meting in de monitor decentralisatie
onderwijshuisvesting die komend voorjaar wordt uitgevoerd, is onlangs een onderzoek
gestart om de effecten van de extra financiële impuls in kaart te brengen. Doel van deze
meting is inzichtelijk te maken voor welke omvang gemeenten verplichtingen zijn
aangegaan in de sfeer van onderwijshuisvesting en welke prioriteiten daarbij zijn
gehanteerd. In mei 2003 zal Deloitte & Touche over de resultaten van het onderzoek
rapporteren aan de minister van OCW. Uiteraard wordt de Tweede Kamer over beide
onderzoeken geïnformeerd.
18
Bijlage 1 gemiddelde groepsgrootte gesplitst naar provincie (1 oktober 2002)
Onderbouw Bovenbouw
Drenthe 21,3 24,0
Flevoland 20,3 23,7
Friesland 19,4 21,8
Gelderland 20,2 24,3
Groningen 20,7 23,4
Limburg 21,0 24,5
Noord-Brabant 21,2 24,0
Noord-Holland 22,0 24,2
Overijssel 19,2 22,5
Utrecht 20,9 23,7
Zeeland 21,6 21,4
Zuid-Holland 20,8 23,4
Totaal 20,9 23,7
Bron: OCenW op basis van gegevens van Inspectie van het Onderwijs.
19