Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

WACHTLIJSTEN SPECIAAL

BASISONDERWIJS 2002

2003-03


INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 5
2 ONDERZOEKSOPZET 7
3 OMVANG PLAATSINGSLIJSTEN EN ONDERZOEKSLIJSTEN 9 3.1 Plaatsingslijsten 9
3.1.1 Omvang van de plaatsingslijsten 9
3.1.2 Begeleiding van leerlingen op de plaatsingslijst 10 3.1.3 Plaatsingstermijnen en wachttijden 11
3.1.4 Regionale verschillen 13
3.2 Onderzoekslijsten 13
3.3 Thuiszitters 14
4 ACHTERGRONDEN VAN PLAATSINGSLIJSTEN 17
4.1 Verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband 17 4.2 Verklaringen op het niveau van de speciale basisschool 18 5 OPLOSSINGEN VOOR PLAATSINGSLIJSTEN 19
6 BESCHOUWING 23
LITERATUUR 25

BIJLAGE 26


1 INLEIDING

Evenals in voorgaande jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs de plaatsingslijsten en onderzoekslijsten van de speciale scholen voor basisonderwijs (sbo-scholen) geïnventariseerd. De inventarisatie betreft een momentopname, namelijk 1 oktober 2002.
Basisscholen vormen tezamen met één of meer speciale basisscholen een samenwerkingsverband dat een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen dient te bieden waardoor zoveel mogelijk leerlingen in het primair onderwijs een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Als een basisschool, ook naar haar eigen mening, niet langer passend onderwijs aan een leerling kan bieden, dan wordt de leerling door de ouders aangemeld bij de permanente commissie leerlingenzorg (PCL). Deze onderzoekt welke vorm van onderwijs het meest geschikt is voor de aangemelde leerling. Leerlingen die onderzocht worden, staan op een onderzoekslijst. De PCL kan op grond van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek aan een leerling een beschikking afgeven voor een toelaatbaarheid op een speciale basisschool. Indien een leerling een dergelijke beschikking heeft én door de ouders is aangemeld bij een speciale basisschool, maar er nog geen plek is voor deze leerling, dan staat hij op de plaatsingslijst.

Uit de eerdere inventarisaties is gebleken dat de omvang van plaatsings- en onderzoekslijsten aanzienlijk is. Dat kinderen moeten wachten op voor hen geschikt onderwijs is onwenselijk. Daarom zijn er op instigatie van het ministerie van OCenW diverse maatregelen genomen om het aantal leerlingen op de lijsten terug te dringen. Het betreft het volgende:

· Het project `specifieke aanpak' waarbij verbanden met lange plaatsingslijsten en/of een hoog deelname percentage in het sbo als zorgelijk worden aangemerkt en planmatige ondersteuning krijgen.
· Het initiatief van de gezamenlijke onderwijsorganisaties (stuurgroep WSNS+) om de kwaliteit van de zorg van het onderwijs in de basisscholen en speciale basisscholen te verbeteren.

· Een wetswijziging waardoor samenwerkingsverbanden verplicht worden tot drie plaatsingsdata per jaar. Leerlingen hoeven dan niet langer dan drie maanden te wachten op een plek op een sbo-school.

De eerste twee maatregelen zijn al in werking getreden, de derde maatregel is inmiddels door de Tweede kamer aangenomen. Gezien deze maatregelen is het interessant om te weten of er veranderingen te zien zijn in de omvang van de plaatsings- en onderzoekslijsten.

In hoofdstuk 2 van dit rapport wordt aangegeven hoe de inspectie de omvang van de plaatsings- en onderzoekslijsten heeft geïnventariseerd. Naast de inventarisatie van de omvang van de onderzoeks- en plaatsingslijsten per 1 oktober 2002, is bovendien onderzocht hoe lang leerlingen op deze lijsten staan en welke begeleiding zij gedurende deze periode krijgen. Dit staat in hoofdstuk 3 beschreven.
Ook heeft de inspectie onderzocht wat volgens de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden de voornaamste oorzaken zijn van het bestaan van plaatsingslijsten. Deze uitkomsten zijn verwerkt in hoofdstuk 4 waarin achtergronden 5


van de plaatsingsproblematiek staan beschreven. Dit jaar is ook aan de coördinatoren gevraagd hoe zij plaatsingslijsten voorkomen of oplossen. Hoofdstuk 5 bevat een overzicht van de oplossingsrichtingen die zij kiezen.

6


2 ONDERZOEKSOPZET

De centrale vragen van de inventarisatie zijn:

· Wat is de omvang van de plaatsingslijst op 1 oktober 2002, hoe lang moeten de leerlingen die op deze lijst staan wachten en welke begeleiding ontvangen zij terwijl zij op de lijst staan?
· Wat is de omvang van de onderzoekslijst van de PCL op 1 oktober 2002 en hoe lang duurt de behandeling van de gemiddelde aanvraag?
· Wat zijn volgens de coördinatoren de oorzaken van de plaatsingslijst binnen hun samenwerkingverband?

· Hoe trachten de samenwerkingsverbanden de plaatsingslijsten te voorkomen of op te lossen?

Om antwoord te krijgen op deze vragen heeft de inspectie aan de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden gevraagd naar omvang en aard van de plaatsings- en onderzoekslijsten per 1 oktober 2002. Daarnaast heeft de inspectie de coördinatoren gevraagd aan te geven welke oorzaken volgens hen in hun samenwerkingsverband een rol spelen bij het ontstaan van plaatsingslijsten en wat zij ondernemen om de lijsten te voorkomen.

Ook heeft de inspectie gevraagd hoeveel leerlingen op een onderzoekslijst of plaatsingslijst thuis verblijven, de zogenaamde thuiszitters. Onder een thuiszitter wordt in dit rapport een kind verstaan dat tot de doelgroep van een samenwerkingsverband behoort, maar feitelijk geen onderwijs volgt.

De inspectie heeft de samenwerkingsverbanden aangeschreven. Van de 248 samenwerkingsverbanden hebben er 244 gereageerd. De inspectie zal acties ondernemen om de samenwerkingsverbanden die geen gegevens hebben aangeleverd daartoe alsnog aan te zetten.
Het aantal samenwerkingsverbanden dat gebruik maakt van een management informatiesysteem (MIS) is gestegen van 20 naar 27 procent.

7


3 OMVANG PLAATSINGSLIJSTEN EN ONDERZOEKSLIJSTEN

Dit hoofdstuk schetst de omvang van plaatsingslijsten per 1 oktober 2002. Tevens wordt aangegeven hoe lang leerlingen op de plaatsingslijsten staan en wat voor soort begeleiding zij krijgen terwijl zij wachten op plaatsing op een speciale basisschool. Ook wordt beschreven wat de omvang is van de onderzoekslijsten bij de PCL en hoe lang het gemiddeld duurt voordat een aanvraag afgehandeld is. Bovendien wordt ingegaan op regionale verschillen tussen samenwerkingsverbanden. Daar waar mogelijk vermeldt de inspectie vergelijkbare cijfers of percentages van eerdere jaren. In enkele gevallen geeft zij naar aanleiding van deze vergelijking een oordeel of trekt zij een conclusie.

3.1 Plaatsingslijsten
3.1.1 Omvang van de plaatsingslijsten

In tabel 1 staat voor de jaren 1998 - 2002 aangegeven hoeveel leerlingen op een plaatsingslijst staan.

Tabel 1. Aantal leerlingen op een plaatsingslijst en aantal samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten op 1 oktober 1998 - 2002 1998 1999 2000 2001 2002 Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal

Leerlingen op een plaatsingslijst op 1 oktober 2002 497 501 500 620 475

Samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst 90 91 79

Op 1 oktober 2002 stonden ten minste 475 leerlingen van basisscholen op een plaatsingslijst van een sbo-school. Dit is een aanzienlijke afname ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook relatief is een afname te zien van het aantal leerlingen dat moet wachten op een plek op een school voor speciaal basisonderwijs. Vorig jaar stond gemiddeld 2.7 leerling op een plaatsingslijst per samenwerkingsverband, dit jaar is dat gedaald naar 1.9 leerling. Daarmee ligt het weer op het niveau van twee jaar geleden, toen het ook 1.9 leerling was. Dat het aantal leerlingen op plaatsingslijsten daalt, is ook in ander onderzoek gesignaleerd. (Sontag en Hoogenberg, oktober 2002)

Op 1 oktober 2002 hadden 79 van de 244 bij dit onderzoek betrokken samenwerkingsverbanden te kampen met een plaatsingslijst. Ook dit is een afname ten opzichte van vorig jaar toen 91 van de 231 verbanden aangaven een plaatsingslijst te hebben.
21 Samenwerkingsverbanden hebben al vier achtereenvolgende jaren een plaatsingslijst (9 procent).
72 Samenwerkingsverbanden hebben de laatste vier jaar nooit leerlingen op een plaatsingslijst op 1 oktober gehad (30 procent). De overige samenwerkingsverbanden laten een gevarieerder beeld zien.

9


Als er sprake is van een plaatsingslijst dan staan daar meestal één tot drie leerlingen op. Dit aantal kan echter oplopen tot 25 leerlingen. Eén samenwerkingsverband is een uitschieter met 67 leerlingen op de plaatsingslijst. Dit samenwerkingsverband had ook vorig jaar de langste lijst. Andere samenwerkingsverbanden die vorig jaar nog een lange lijst hadden, hebben deze dit jaar danig weten terug te brengen. Veel coördinatoren geven aan dat het aantal leerlingen op de plaatsingslijst in de loop van het jaar stijgt. Dit jaar heeft de inspectie daarom gevraagd hoeveel leerlingen gedurende het schooljaar 2001-2002 langer dan drie maanden op de plaatsingslijst hebben gestaan. 41 Procent van alle samenwerkingsverbanden heeft één of meer leerlingen langer dan drie maanden op de plaatsingslijst gehad. In totaal hebben 2082 leerlingen langer dan drie maanden gewacht. Dat is ongeveer acht leerlingen per samenwerkingsverband.

Grotere samenwerkingsverbanden hebben een hoger percentage leerlingen op de plaatsingslijst per 1 oktober 2002. Bij hen staan meer dan twee maal zo veel leerlingen op de lijst. Of te wel: bij kleine samenwerkingsverbanden (minder dan 5.000 leerlingen) en middelgrote samenwerkingsverbanden staan twee respectievelijk drie van elke 10.000 leerlingen op een plaatsingslijst, terwijl dat bij grote samenwerkingsverbanden (meer dan 10.000 leerlingen) vijf leerlingen zijn. Vorig jaar lagen deze percentages dichter bij elkaar.

Er is dus sprake van een positieve ontwikkeling doordat minder leerlingen op een plaatsingslijst staan en meer samenwerkingsverbanden in staat zijn gebleken helemaal geen lijst te hebben op 1 oktober.
Daarbij moet opgemerkt worden dat het aantal leerlingen in het sbo sinds enkele jaren weer licht is gestegen (Sontag en Hoogenberg, oktober 2002). Deze stijging komt voor rekening van leerlingen die uit reguliere basisscholen komen. 3.1.2 Begeleiding van leerlingen op de plaatsingslijst

In tabel 2 is te lezen wat voor soort begeleiding leerlingen ontvangen die moeten wachten voordat zij naar de speciale basisschool kunnen gaan.

Relatief bleef het aantal leerlingen in het sbo ten opzichte van het reguliere onderwijs gelijk in vergelijking tot vorig jaar. De groei in het sbo komt dit jaar dus doordat het aantal leerlingen binnen het basisonderwijs als geheel is toegenomen. Daar staat tegenover dat het aantal leerlingen in het reguliere onderwijs in de jaren daarvoor eveneens steeds groeide, terwijl het aantal leerlingen in het sbo in die jaren afnam (OCenW, 2002). Er lijkt dit jaar dus sprake van een kentering. 10



Tabel 2. De manier waarop leerlingen die op 1 oktober 2002 op een plaatsingslijst staan, worden begeleid

Wel/niet ambulante begeleiding Percentage Percentage leerlingen leerlingen 2001 2002

Leerlingen die ambulant begeleid worden op de basisschool 49 36

Leerlingen die geen ambulante begeleiding krijgen op de 45 51 basisschool

Leerlingen die in een andere vorm van onderwijs verblijven 6 11 (bijv SO, medische opvang)

Leerlingen die thuis zitten 1 1

Op 1 oktober 2002 werd ruim een derde van de leerlingen die op plaatsingslijsten staan op de basisschool ambulant begeleid. Dit is een kentering in de positieve ontwikkeling van vorig jaar, toen de ambulante begeleiding was toegenomen van 38 naar 49 procent. Dit jaar wachten dus verhoudingsgewijs meer leerlingen op een plek zonder dat zij ambulante begeleiding ontvangen. Zes leerlingen (1 procent) ontvangen geen enkele vorm van onderwijs en zitten thuis.

3.1.3 Plaatsingstermijnen en wachttijden

In tabel 3 staat vermeld wanneer leerlingen die op de plaatsingslijst staan volgens de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden geplaatst zullen worden op de speciale basisschool.

Tabel 3. Inschatting van coördinatoren over de vermoedelijke plaatsingsdata van leerlingen die op 1 oktober 2002 op de plaatsingslijst staan 2002 Aantal Percentage leerlingen leerlingen

In de loop van het schooljaar, voor 1 januari 2003 133 28

In de loop van het schooljaar, tussen 1 januari ­ 31 juli 2003 125 26

Eerste schooldag van het nieuwe schooljaar (2003) 198 42 0 0 Later dan september 2003

Onbekend 19 4

Leerlingen worden iets sneller geplaatst dan vorig jaar, hoewel de verbetering gering is. In de loop van het huidige schooljaar (2002-2003) zal 54 procent van de leerlingen

Deze vraag is ingevuld voor 392 van 475 leerlingen op de plaatsingslijst. Zeven verbanden hebben bij deze vraag niet de gegevens ingevuld van hun leerlingen. Deze samenwerkingsverbanden zijn groot en hebben een relatief hoog percentage leerlingen op de plaatsingslijst. Geen van deze verbanden gebruikt een MIS. 11


die nu op de plaatsingslijst staan op een sbo-school worden toegelaten. Dat is iets meer dan vorig jaar toen dat 46 procent was.
Hoewel iets minder dan vorig jaar moet nog ruim tweevijfde (42 procent) van het aantal leerlingen op de plaatsingslijst van 1 oktober 2002 wachten tot het nieuwe schooljaar (2003-2004).

De inspectie heeft niet alleen gevraagd hoe lang de leerlingen op de wachtlijst zullen staan, maar ook hoe lang zij er op 1 oktober 2002 al op staan. Dit staat weergegeven in de volgende tabel.

Tabel 4. De wachttijden van leerlingen op de plaatsingslijsten van 1 oktober 2001 en 2002 2001 2002

Wachttijd Aantal Percentag Aantal Percentage leerlingen e leerlingen leerlingen leerlingen 0 tot 4 weken 207 34 194 41 4 tot 8 weken 97 16 121 25 8 tot 12 weken 94 15 44 9 3 tot 6 maanden 132 21 73 15 Meer dan 6 maanden 80 13 31 7 Onbekend/geen gegevens 10 2 12 3

Leerlingen die per 1 oktober 2002 op een plaatsingslijst staan, hebben daar korter op gestaan dan de wachtende leerlingen vorig jaar. Van de leerlingen die op 1 oktober 2002 op de plaatsingslijst staan, heeft 41 procent niet langer dan vier weken gewacht. Relatief meer leerlingen dan vorig jaar wachten sinds ongeveer het begin van het schooljaar (4 tot 8 weken). De relatieve toename is in dit geval echter een gunstig teken omdat deze ten koste gaat van het percentage leerlingen dat al sinds het vorige schooljaar wacht. Dit alles neemt niet weg dat nog altijd eenderde van de leerlingen al vorig schooljaar op de plaatsingslijst is geplaatst. Deze leerlingen wachten niet alleen al zeer geruime tijd, maar zijn blijkbaar niet bij aanvang van het nieuwe schooljaar op een speciale basisschool toegelaten.

Ook is dit jaar weer onderzocht of de grootte van het samenwerkingsverband van invloed is op de lengte van de wachttijden (zie tabel 6 in bijlage 1). Er blijkt inderdaad een verband: hoe groter het samenwerkingsverband hoe langer een leerling reeds heeft gewacht op een plek binnen het sbo. Kleine samenwerkingsverbanden hebben binnen acht weken 85 procent van de leerlingen op de plaatsingslijst geplaatst, terwijl middelgrote en grote verbanden in dezelfde tijd respectievelijk 62 en 65 procent van de leerlingen plaatsen. De grote samenwerkingsverbanden hebben het hoogste percentage leerlingen dat zeer lang wacht. Negen procent van de leerlingen moet bij hen langer dan een half jaar wachten, terwijl dat bij de middelgrote verbanden 5 procent is en bij de kleine 2 procent.

12


3.1.4 Regionale verschillen

De inspectie heeft onderzocht of er verschil is in de omvang van de plaatsingslijsten en de lengte van wachttijd, tussen samenwerkingsverbanden in de randstad en in de rest van Nederland. (Zie de tabellen 7a t/m 7c in bijlage 1.) Uit deze vergelijking komt naar voren dat er gemiddeld meer kinderen in de randstad op een plaatsingslijst staan dan in de rest van Nederland, namelijk gemiddeld drieëneenhalve leerling tegen één leerling. Een voor de hand liggende verklaring lijkt het gegeven dat in de randstad meer grote samenwerkingsverbanden voorkomen. Zoals eerder vermeld blijken grote verbanden immers langere lijsten te hebben. Maar gecorrigeerd daarvoor blijken de samenwerkingsverbanden in de randstad nog steeds percentueel tweemaal zoveel leerlingen op de plaatsingslijst te hebben staan. Bovendien blijkt dat in de randstad de meeste leerlingen pas op de eerste schooldag van het volgende jaar geplaatst zullen worden, terwijl in de rest van Nederland de meeste leerlingen een half jaar eerder geplaatst kunnen worden. Het duurt dus langer voordat leerlingen in de randstad zijn geplaatst: buiten de randstad is na acht weken 83 procent geplaatst, in de randstad 57 procent.
Deze wachtende leerlingen in de randstad krijgen wel opvallend meer ambulante begeleiding dan wachtende leerlingen buiten de randstad (41 tegenover 26 procent).

Gegeven het voorgaande lijkt de wachtlijstproblematiek in de randstad zwaarder te spelen dan in de rest van Nederland. Een verklaring hiervoor is wellicht dat een aantal andere problemen ook nadrukkelijker in de randstad aanwezig is, zoals het aantal leerlingen met een (taal)achterstand (het aantal leerlingen met een gewicht) en het lerarentekort.
3.2 Onderzoekslijsten

De inspectie is nagegaan hoeveel leerlingen per 1 oktober 2002 op de onderzoekslijst van de PCL's staan. Een groot deel van deze leerlingen zal namelijk toelaatbaar verklaard worden tot de speciale basisschool. Daarom geeft de omvang van de onderzoekslijsten ook een indicatie van de plaatsingproblematiek op speciale basisscholen. Hieronder staan de aantallen leerlingen op de onderzoekslijsten over vier achtereen volgende jaren.

Op basis van het correspondentie-adres zijn samenwerkingsverbanden gekoppeld aan provincies. Vervolgens zijn de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht samengevoegd tot één regio: de randstad.
13



Tabel 5. Aantal leerlingen op een onderzoekslijst op 1 oktober 1999-2002 1999 2000 2001 2002

Aantal Aantal Aantal Aantal

Leerlingen op een onderzoekslijst 1062 1292 1030 1062

Op 1 oktober 2002 stonden ten minste 1062 leerlingen op onderzoekslijsten van de samenwerkingsverbanden die aan dit onderzoek hebben meegedaan. Dit getal is vergelijkbaar met vorig jaar: beide jaren staat gemiddeld viereneenhalve leerling op een onderzoekslijst van een PCL. (Overigens is het heel goed mogelijk dat binnen samenwerkingsverbanden nog andere onderzoekslijsten bestaan dan die voor een PCL-beschikking. Het betreft dan onderzoek om te beoordelen of leerlingen op een andere manier begeleid kunnen worden dan op een speciale basisschool. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door zogenaamde brede PCL's. Deze hebben eigen onderzoekslijsten, die niet in deze inventarisatie zijn meegenomen.)

Bij 85 procent van de samenwerkingsverbanden bestaat de onderzoekslijst uit minder dan tien leerlingen. Bij 15 procent varieert de lijst van 10 tot maximaal 53 leerlingen. Samenwerkingsverbanden met lange onderzoekslijsten komen verspreid over het hele land voor.

De termijn die verstrijkt tussen binnenkomst van een onderzoeksaanvraag voor een leerling bij de PCL en het afgeven van een advies (beschikking) is niet in wet- en regelgeving vastgelegd. De inspectie is echter van mening dat maximaal een termijn van acht weken redelijk is, gelet op de maatschappelijk algemeen geaccepteerde norm, zoals deze ook is vastgelegd in de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). Uit het onderzoek blijkt dat 94 procent van de samenwerkingsverbanden zich aan deze norm weet te houden en onderzoeksaanvragen gemiddeld binnen acht weken afhandelt. Vorig jaar was dat 93 procent. Toch komt het voor dat leerlingen langer dan drie maanden moeten wachten op de afhandeling van hun aanvraag. In absolute zin gold dat voor 546 leerlingen. Bij 174 samenwerkingsverbanden hebben leerlingen nooit langer dan drie maanden hoeven wachten.
Landelijk gezien is de gemiddelde afhandelingsduur iets verkort ten opzichte van vorig jaar. Het duurt nu gemiddeld vijf weken per aanvraag.

3.3 Thuiszitters

Bij de samenwerkingsverbanden waren op 1 oktober 2002 in totaal 50 thuiszitters bekend. Thuiszitters komen bij 29 samenwerkingsverbanden voor. Negen thuiszitters staan op onderzoekslijsten, zes staan op plaatsingslijsten. Vorig jaar waren dat er respectievelijk 14 en 7. 34 leerlingen zitten thuis zonder dat zij op een onderzoeks- of plaatsingslijst staan. Van de 32 thuiszitters van wie het geslacht bekend is, zijn vier een meisje en 28 een jongen.

De inspectie heeft contact gezocht met de desbetreffende leerplichtambtenaren en hun gevraagd een zo spoedig mogelijke hervatting van het schoolbezoek van deze

Eén samenwerkingsverband heeft 12 thuiszitters en is dus verantwoordelijk voor 21 procent van het totaal aantal thuiszitters.
14


kinderen te bewerkstelligen. Indien de leerplichtambtenaar bericht dat haar of zijn activiteiten niet het gewenste resultaat hebben, zal de inspectie trachten door bemiddeling dit resultaat alsnog te verkrijgen.

15


4 ACHTERGRONDEN VAN PLAATSINGSLIJSTEN

Plaatsingslijsten ontstaan door tal van factoren. In dit hoofdstuk geeft de inspectie aan wat mogelijke factoren zijn en in welke mate de coördinatoren vinden dat deze in hun samenwerkingsverband van invloed zijn op de plaatsingsproblematiek. Aan coördinatoren die een plaatsingslijst in hun verband hebben, is gevraagd een onderscheid te maken tussen factoren die spelen binnen het verband als geheel én factoren die op het niveau van de speciale basisschool of -scholen spelen. In onderstaande tekst wordt dat onderscheid ook gemaakt. Opvallend is dat de coördinatoren de verschillende factoren in dezelfde mate verklarend beoordelen als vorig jaar. In de tekst wordt daarom niet steeds een vergelijking getrokken met de oordelen van vorig jaar. In de bijlage staan de tabellen 8a en 8b met daarin aangegeven welk percentage van de coördinatoren een bepaalde factor als verklaring beschouwt.

4.1 Verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband

Maximum deelnamepercentage
Sommige samenwerkingsverbanden hebben een maximumpercentage vastgesteld voor deelname aan het sbo en hanteren dit als absolute grens. Alle leerlingen die aangemeld worden nadat dit maximum is bereikt, komen dan op de plaatsingslijst. Van de coördinatoren van samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst ziet 15 procent dit als een verklaring.

De toestroom van leerlingen vanuit het eigen verband is te groot Plaatsingslijsten ontstaan omdat de toestroom van leerlingen voor de speciale basisscholen te groot is.
Dit kan allereerst komen doordat basisscholen nog onvoldoende in staat zijn om deze leerlingen zelf adequaat te begeleiden. Basisscholen zijn weliswaar beter in staat om binnen de school zorgleerlingen te signaleren, maar zij zijn nog niet altijd in staat de problemen op te lossen. Het gevolg is dat het sbo nog te vaak als sluitstuk dient voor problemen met zorgleerlingen. Ruim twintig procent van de coördinatoren ziet dit als een reden voor het bestaan van een plaatsingslijst in hun verband. Deze coördinatoren hebben vaak langere plaatsingslijsten.

Ook kan de toestroom te groot zijn door veel jonge risicoleerlingen of doordat er opeens veel meer leerlingen binnen het samenwerkingsverband zijn gekomen door bijvoorbeeld de oplevering van een nieuwbouwproject. Slechts een gering aantal van de coördinatoren acht dit van toepassing.
17


De toestroom van leerlingen van buiten het eigen verband is te groot Bijna eenderde van de coördinatoren verklaart de plaatsingslijst doordat teveel leerlingen van buiten het eigen samenwerkingsverband komen, waardoor er minder ruimte is voor de `eigen' leerlingen. Uit onderzoek blijkt echter dat dit zogenaamde grensverkeer tamelijk gering is, namelijk 12 procent en over de jaren niet is toegenomen. (Sontag en Hoogenberg, oktober 2002)

Ook kunnen leerlingen aangemeld worden vanuit voorzieningen die geen deel uitmaken van het verband zoals jeugdinternaten, medische kinderdagverblijven of expertisecentra. Ook deze leerlingen leggen een extra druk op de sbo-capaciteit. Eén op de drie coördinatoren geeft aan met plaatsingslijsten te kampen te hebben omdat zij geen greep hebben op de toestroom uit zorgvoorzieningen buiten het samenwerkingsverband. Dit is opmerkelijk omdat uit de cijfers blijkt dat landelijk gezien de doorstroom tussen sbo en speciaal onderwijs tamelijk constant is. (OCenW, 2002)

De toestroom wordt niet gecompenseerd door de uitstroom op de sbo-scholen Er is te weinig plek voor nieuwe leerlingen op de sbo-scholen doordat de uitstroom van sbo-leerlingen niet groot genoeg is; er worden nog weinig leerlingen teruggeplaatst op de basisscholen. Leerlingen die dus eigenlijk op een andere onderwijsinstelling passend onderwijs zouden kunnen volgen, blijven een plek bezet houden op de sbo- school. Ook afgelopen jaar bleek het aantal terugplaatsingen zeer gering. (Sontag en Hoogenberg, oktober 2002)
Van de coördinatoren met een plaatsingslijst onderschrijft 44 procent deze verklaring. Daarnaast is de uitstroom naar de expertisecentra volgens 20 procent ook te gering.

4.2 Verklaringen op het niveau van de speciale basisschool

Verklaringen voor een plaatsingslijst kunnen ook op de speciale basisschool zelf gezocht worden.

Uit de vragenformulieren blijkt dat coördinatoren als belangrijke verklaring zien dat de sbo-scholen hun maximale opname van leerlingen hebben bereikt: bijna driekwart geeft aan dat dit het geval is en 44 procent geeft bovendien aan dat nieuwe groepen maken niet mogelijk is door huisvestingsproblemen. Daarbij speelt volgens een kwart het lerarentekort ook een rol.
Het hanteren van één toelatingsmoment is volgens maar 11 procent een verklaring. 18


5 OPLOSSINGEN VOOR PLAATSINGSLIJSTEN

Plaatsingslijsten zijn onwenselijk omdat het betekent dat leerlingen moeten wachten op onderwijs dat het meest geschikt voor hen wordt geacht. Daarom tracht men binnen de samenwerkingsverbanden plaatsingslijsten op te lossen en te voorkomen. Over dit onderwerp heeft de inspectie de coördinatoren dit jaar bevraagd door middel van een open vraag in de vragenlijst. Hierna volgt een beschrijving van oplossingen die de coördinatoren noemen. In de kaders staan als voorbeelden enkele citaten.

Een deel van de oplossingen lijkt te zijn ingegeven door het ondersteuningsbeleid van de overheid. Dit beleid houdt kort samengevat het volgende in. De overheid heeft financiële middelen beschikbaar gesteld om samenwerkingsverbanden te ondersteunen bij het wegwerken van de plaatsingslijsten. Daarbij is onder andere gekozen voor een `specifieke aanpak'. Binnen deze aanpak zijn zorgelijke samenwerkingsverbanden geselecteerd (op grond van de lengte van de plaatsingslijst en/of de hoogte van het deelnamepercentage). Deze samenwerkingsverbanden zijn uitgenodigd om een verbeterplan op te stellen waarin gerichte acties en concrete doelstellingen staan opgenomen om de plaatsingslijsten weg te werken. Bij de uitvoering van die plannen zullen zij ondersteund worden door deskundigen. De inspectie heeft tot taak om de voortgang en de resultaten van de deelnemende verbanden nauwgezet te volgen. Hierover zal zij apart rapporteren. In de vragenlijst verwijzen de coördinatoren bij de vraag naar oplossingen geregeld naar deze specifieke aanpak. Nogal wat coördinatoren melden ons dat zij een plan van aanpak hebben opgesteld. Deze plannen zijn vaak gericht op beter zicht krijgen op leerlingenstromen waardoor samenwerkingsverbanden tijdig maatregelen kunnen nemen om plaatsingslijsten te voorkomen. Zij streven daarbij naar een flexibeler instroom van leerlingen in het sbo.
Maar vooral ­ zo geven de coördinatoren in de vragenlijst aan - zijn de plannen gericht op het verbeteren van de zorg die op de reguliere basisscholen gegeven wordt aan zorgleerlingen. Men geeft aan hiervoor eerst meer informatie te willen verzamelen over de kwaliteit van de zorg op de basisscholen uit het eigen samenwerkingsverband. Dergelijke informatie maakt het tevens mogelijk dat binnen het verband meer tussen reguliere basisscholen verwezen kan worden. De inspectie ondersteunt samenwerkingsverbanden bij het verzamelen van dergelijke informatie.

Ook samenwerkingsverbanden die in de vragenlijst niet aangeven aan de specifieke aanpak mee te doen, beschrijven oplossingen. Een groot deel van de oplossingen heeft te maken met het vergroten van de capaciteit van het sbo. Veel coördinatoren wijzen op het probleem van voorfinanciering: na de teldatum geplaatste leerlingen tellen nog niet mee voor de formatie van de sbo-school. Om dit probleem op te lossen, zetten samenwerkingsverbanden extra financiële middelen in zodat leerlingen direct geplaatst kunnen worden. Ook wenden zij extra geld uit het verband aan voor meer formatie in het sbo.

Hierdoor kan vaak een extra groep gecreëerd worden, of er kan een onderwijsassistent van bekostigd worden die voor ondersteuning zorgt als de groepen groter worden. De twee samenwerkingsverbanden die hun lijst het meest drastisch wisten te verkleinen, hebben dat bereikt door extra groepen te formeren. Overigens is het logisch dat samenwerkingsverbanden voor deze oplossing kiezen, zij zien het immers ook als een belangrijke oorzaak van het probleem. 19



`De te plaatsen leerlingen op de sbo school worden door het samenwerkingsverband voorgefinancierd. Dat wil zeggen dat de sbo-school dan ook iedere leerling die een PCL beschikking heeft binnen zes weken moet plaatsen!'

`Extra leerkracht op de sbo om de nieuwe instromers goed te begeleiden en zwaartepunten in de school te ondersteunen.'

Veel van de genoemde oplossingen hebben tot doel te komen tot een flexibele instroom. De coördinatoren beschrijven de volgende mogelijkheden:
· Het creëren van een opvangklas. Eén verband zegt zijn ambulant begeleider terug te roepen op het moment dat een dergelijk opvangklas gecreëerd wordt.
· Het starten met kleine groepen waardoor steeds instroom mogelijk is.
· Het toestaan van grote groepen maar met ondersteuning van assistenten.
`In de aanvangsgroepen 3 en 4 hebben we ervoor gekozen om met een kleiner aantal leerlingen te beginnen, zodat tussentijdse instroom mogelijk blijft. De beide sbo-scholen hebben hun formatie hiervoor verhoogd. Door de subsidiegelden `wachtlijstproblematiek' kan hierin worden voorzien.'

Naast oplossingen om flexibel om te gaan met de capaciteit binnen de school voor speciaal basisonderwijs zelf, worden ook oplossingen gezocht binnen het samenwerkingsverband als geheel. Zoals het vrijmaken van financiële middelen om leerlingen - zolang zij moeten wachten op een plek op een sbo-school - intensieve ondersteuning te geven op de reguliere basisschool. Een andere manier is door zorgleerlingen te plaatsen op andere reguliere basisscholen waar de zorg verder ontwikkeld is. Sommige coördinatoren geven aan hiervoor een apart adviesteam in het leven te hebben geroepen dat kan bepalen op welke plek en met welke ondersteuning een leerling het beste tot zijn recht komt binnen het samenwerkingsverband. Binnen één verband is gewerkt met een experiment waarin de meest urgente plaatsingslijstleerlingen anderhalve dag op het sbo terecht konden en de overige dagen op hun reguliere basisschool bleven.
Ook worden plaatsingslijsten voorkomen door de toelatingscriteria voor plaatsing op het sbo te verhogen. Alleen de `zwaarste gevallen' die reeds langdurig in het reguliere onderwijs zijn geholpen, krijgen een beschikking. Soms geeft men `tijdelijke beschikkingen' van een jaar. Hierdoor wordt men gedwongen om steeds kritisch te kijken of de leerling niet op een andere plek beter tot zijn recht komt.

`Voor kinderen waar de basisschool zeer ernstige twijfel heeft of de leerling in het reguliere basisschool kan blijven, wordt vanaf dat ogenblik een trajectbegeleiding opgezet in een samenwerkingsvorm waarin Bao, SBD en SbaO samen de advisering aan ouders doen. Inzet: handhaving Bao.'

Bovenstaande oplossingen lijken tot doel te hebben om op korte termijn de plaatsingslijsten terug te dringen. Daarnaast werken samenwerkingsverbanden aan meer lange termijn oplossingen door de kwaliteit van de zorg binnen de reguliere basisscholen te vergroten.
Dit gebeurt door scholing, door extra ondersteuning van scholen die een zwakke zorgstructuur hebben en door meer ambulante zorg op scholen beschikbaar te stellen.

20


6 BESCHOUWING

De omvang van de plaatsingslijsten 2002 is ten opzichte van vorig jaar behoorlijk afgenomen. Bovendien hoeven leerlingen minder lang te wachten. Er lijkt dus sprake te zijn van een positieve kentering in de plaatsingslijstproblematiek binnen het sbo. Binnen de samenwerkingsverbanden is men doordrongen geraakt van de onwenselijkheid van plaatsingslijsten en ziet men steeds meer mogelijkheden om de lijsten terug te dringen. De inspectie is van mening dat deze positieve ontwikkeling voor een deel toe te schrijven is aan de invloed van het project `specifieke aanpak'. Een aantal verbanden heeft het predikaat `zorgelijk' gekregen en heeft de opdracht gehad een plan op te stellen om leerlingen sneller passend onderwijs te bieden binnen het samenwerkingsverband. Hierbij wordt hen een breed pakket aan ondersteuning aangeboden via WSNS+. Ook lijkt er een waarschuwend signaal uit te gaan van recente rechtspraak waarin samenwerkingsverbanden werden gewezen op de verplichting leerlingen snel te plaatsen (President van de Rechtbank Den Bosch, maart 2002).
Wel valt het de inspectie op dat veel van de genoemde oplossingen tot doel hebben om de capaciteit van de speciale basisschool te vergroten. Dit vermoeden wordt enigszins bevestigd door de lichte groei van het sbo die voor het eerst dit jaar weer te zien is. Dit is op zich niet verwonderlijk. Coördinatoren zien zelf in de capaciteitsproblemen de belangrijkste veroorzaker van het probleem, dus daar zullen zij het eerste hun oplossing zoeken. Bovendien heeft vergroting van de capaciteit sneller invloed op terugdringing van plaatsingslijsten dan de meer lange termijn ingrepen om de kwaliteit binnen het samenwerkingsverband als geheel te verbeteren. Wel is de inspectie van mening dat goed in de gaten gehouden moet worden of met het terugdringen van plaatsingslijsten de sbo-scholen niet te groot worden. Zij zal hier zelf op toezien door dit jaar aandacht te geven aan `zorgelijke' samenwerkingsverbanden. Bovendien wil de inspectie de coördinatoren ondersteunen bij het verbeteren van de inhoudelijke sturing binnen het samenwerkingsverband. Dit doet zij onder andere door de coördinatoren van het samenwerkingsverbanden in staat te stellen beter inzicht te krijgen in de kwaliteit van de zorgstructuur, zodat zij de activiteiten in de zorgplannen beter kunnen afstemmen op de tekortkomingen in de scholen.

23


LITERATUUR

Sontag, L. en I. Hoogenberg (2002) De stand van zaken in de WSNS- samenwerkingsverbanden in het schooljaar 2000/2001. Tilburg, IVA.

Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in kerncijfers 2003 (2002), Publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Vierde Voortgangsrapportage Weer Samen Naar School, 's-Gravenhage 2002.

President van de Rechtbank Den Bosch, 12 maart 2002, zaaknummer 76248/KG ZA 02-32.

25



BIJLAGE

Tabel 6.
De wachttijden van leerlingen op de plaatsingslijsten van 1 oktober 2002 afgezet tegen de grootte van het samenwerkingsverband

Klein swv Middelgroot Groot swv (10000) Wachttijd (5000-10000)

Percentage Percentage Percentage leerlingen leerlingen leerlingen 0 tot 1 week 15 5 10 1 tot 4 weken 52 44 17 4 tot 8 weken 18 13 38 8 tot 12 weken 5 16 5 3 tot 6 maanden 3 17 17 Meer dan 6 maanden 2 5 9 Onbekend/geen gegevens 5 0 3

Tabel 7a.
Regionale verschillen van de vermoedelijke plaatsingsdata van de leerlingen die op 1 oktober 2002 op de plaatsingslijst stonden.
swv in de Overige swv randstad (n=90) (n=153) Vermoedelijke plaatsingsdata
Percentage Percentage leerlingen leerlingen Voor 1 januari 2003 16 52 Tussen 1 januari en 31 juli 2003 28 24 Op de eerste schooldag van het schooljaar 2003-2004 51 23 Later dan op de eerste schooldag van het schooljaar 2003-2004 0 0 Onbekend/geen gegevens 5 1

Tabel 7b.
Regionale verschillen van de wachttijd van de leerlingen die op 1 oktober 2002 op de plaatsingslijst stonden.
swvin de Overige swv randstad (n=90) (n=153) Wachttijd
Percentage Percentage leerlingen leerlingen 0 tot 1 week 4 18 1 tot 4 weken 30 35 4 tot 8 weken 23 30 8 tot 12 weken 13 2 3 tot 6 maanden 17 11 Meer dan 6 maanden 8 5 Onbekend/geen gegevens 4 0

27


Tabel 7c.
Regionale verschillen in begeleidingswijze van de leerlingen die op 1 oktober 2002 op de plaatsingslijst stonden.
swv in de Overige swv randstad (n=90) (n=153) Wel/niet ambulante begeleiding
Percentage Percentage leerlingen leerlingen Ambulante begeleiding op de basisschool 41 26 Geen ambulante begeleiding op de basisschool 45 62 Verblijft in een andere vorm van onderwijs 13 8 Thuis zit 1 4

Verklaringen van coördinatoren van een swv met een plaatsingslijst voor plaatsingslijsten

Tabel 8a.
Verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband voor plaatsingslijsten Percentage coördinatoren dat het De plaatsingsproblematiek wordt (mede) veroorzaakt .... in redelijke of sterke mate eens is met de verklaringen 2001 2002

doordat het swv een maximum deelname percentage stelt 21 15

door toestroom van leerlingen van binnen het swv: .. doordat de kwaliteit van de zorg op de basisscholen nog toereikend is 23 21 .. doordat er een grote instroom jonge risicoleerlingen is 12 12 .. door een plotselings toename van het aantal leerlingen binnen het swv 8 9 .. doordat ouders hun kinderen aanmelden bij een sbo-school met een plaatsingslijst terwijl andere sbo-instellingen binnen het swv wel plaats nvt 8 hebben

door toestroom van leerlingen buiten het swv
.. waarop het swv geen greep heeft 35 30 .. door inkomend `grensverkeer' 25 27

doordat er meer leerlingen de sbo-scholen in gaan dan er uitgaan omdat: .. er te weinig terugstroom plaatsvindt naar de basisscholen 36 44 .. de expertisecentra onvoldoende leerlingen kunnen opnemen 20 20 .. de toelatingseisen voor het vo (leerwegondersteunend onderwijs en voormalig svo) te hoog zijn, waardoor de leerlingen langer op een sbo- nvt 14 school moeten blijven

28



Tabel 8b.
Verklaringen op het niveau van de sbo-scholen voor plaatsingslijsten Percentage coördinatoren dat De plaatsingsproblematiek wordt (mede) veroorzaakt .... het in redelijke of sterke mate eens is met de verklaringen 2001 2002 ..door huisvestingsproblemen (lokalentekort) 38 44 ..door lerarentekort 27 26 ..door te grote groepen (maximale groepsgrootte is bereikt) 72 78 ..doordat de sbo-school leerlingen alleen aan het begin van het 9 11 schooljaar toelaat

29