Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

MINJUS: Brief Minister Nawijn inzake moties CDA en LPF

Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 79 72
www.justitie.nl
Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid
Datum 4 maart 2003
Ons kenmerk 5212182/03/DVB
Uw kenmerk MinV&I-03-03
Onderwerp Brief minister Nawijn inzake moties CDA en LPF

Naar aanleiding van mijn brief van 25 februari jl. (kenmerk: 5212162/03/DVB) heeft de Vaste commissie voor Justitie mij verzocht nadere informatie te verschaffen over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan bovengenoemde moties inzake respectievelijk de inherente afwijkingsbevoegdheid en de discretionaire bevoegdheid. In haar brief van 27 februari jl. heeft de Vaste commissie daarbij specifiek verzocht geïnformeerd te worden over de termijn waarop zij een inhoudelijke kabinetsreactie over de implicaties van beide moties tegemoet kan zien. Tevens is gevraagd om een nadere toelichting op de stelling dat onderdelen van de moties met elkaar tegenstrijdig lijken.
Met deze brief wil ik aan het verzoek van de Vaste commissie voldoen.

In de eerste plaats wil ik ingaan op de stelling dat de moties op onderdelen met elkaar tegenstrijdig lijken.
De motie Van Vroonhoven-Kok gaat uit van de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid en tracht via die weg een oplossing te bieden voor een aantal asielzoekers dat al langere tijd in Nederland verblijft. De motie Varela (LPF) daarentegen gaat uit van de toepassing van mijn discretionaire bevoegdheid voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan asielzoekers die in de opvang verblijven en die reeds vijf jaar wachten op een definitieve beslissing op hun eerste asielaanvraag.

Beide moties gaan uit van toepassing van verschillende bevoegdheden. Over deze verschillen heb ik Uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 18 februari jl. (kenmerk: 5210431/03/DVB). Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.

Aan de moties liggen eveneens fundamenteel verschillende uitgangspunten ten grondslag, waardoor zij tegenstrijdig zijn. Immers de motie Van Vroonhoven-Kok is bedoeld als ondersteuning van het door mij gevoerde beleid en roept daarbij op gebruik te maken van mijn bevoegdheid, zoals weergegeven in mijn brief van 18 februari jl. Dit betekent dus dat de motie aangeeft dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt kan worden van de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de geformuleerde beleidsregel. De motie Varela daarentegen heeft tot doel om met gebruikmaking van mijn discretionaire bevoegdheid een nieuwe beleidsregel te formuleren op basis waarvan een oplossing geboden kan worden voor de in de motie omschreven groep asielzoekers. Deze verschillende uitgangspunten hebben daarnaast tot gevolg dat ook in de effecten in kwantitatieve zin de moties wezenlijk verschillend zijn.

Met betrekking tot de termijn waarbinnen Uw Kamer een inhoudelijke kabinetsreactie tegemoet kan zien over de implicaties van beide moties, wil ik het volgende opmerken.
In mijn brief 25 februari jl. heb ik Uw Kamer geïnformeerd over een eerste bespreking van beide moties in de Ministerraad. De in genoemde brief beschreven nadere oriëntatie op de implicaties van beide moties is nagenoeg afgerond. Deze nadere oriëntatie spitst zich met name toe op de wijze waarop met de minder objectieve criteria, zoals 'schrijnend', 'behoorlijk Nederlands spreken ' en 'land van herkomst' ,uit beide moties zou moeten worden omgegaan. Dit om in de eventuele uitvoering willekeur te allen tijde te kunnen voorkomen.

Nu de motie Van Vroonhoven-Kok gezien kan worden als ondersteuning van het beleid, kan ik nu reeds aangeven dat deze motie onverkort door het kabinet wordt uitgevoerd. Dit betekent in de praktijk dat ik thans reeds gebruik maak van de inherente afwijkingsbevoegdheid in die individuele gevallen waarin toepassing van de voor dat geval geldende beleidsregel onevenredig nadeel voor betrokkene oplevert.

Met betrekking tot de motie Varela kan ik Uw Kamer meedelen dat - nu de motie mij verzoekt een regeling en daarmee nieuw beleid te formuleren - ik voornemens ben nog deze week in de Ministerraad te overleggen over de wijze waarop genoemde motie eventueel tot uitvoering gebracht zou kunnen worden. Ik sluit daarbij niet uit dat - gelet op de demissionaire status - dit kabinet geen definitieve beslissing zal nemen en de beslissing over de uitvoering van deze motie zal overlaten aan een volgend kabinet. Ik kan Uw Kamer hierover echter pas na bespreking in de Ministerraad nader informeren.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

04 mrt 03 12:01