Actueel

Afwijzing van het herzieningsverzoek van Desi B. over zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne

Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 4-03-2003

Samenvatting door de griffier van de Hoge Raad (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad).

Op 4 maart 2003 heeft de Hoge Raad (Strafkamer) in deze zaak, met rolnr. 00687/02H, uitspraak gedaan.

Namens verzoeker heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, op 14 maart 2002 bij de Hoge Raad een verzoek tot herziening van de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juni 2000 ingediend. Dit hof heeft verzoeker wegens betrokkenheid bij invoer van cocaïne in Nederland een gevangenisstraf opgelegd van elf jaar en zijn gevangenneming bevolen. Mr. A. Moszkowicz heeft daartegen beroep in cassatie ingesteld. Dat beroep is bij arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2001 verworpen.

Het herzieningsverzoek is op twee onderdelen gebaseerd:
- Het vermoeden van de aanvrager dat tussen de kroongetuige en het openbaar ministerie de afspraak zou hebben bestaan dat de kroongetuige de gelegenheid zou krijgen te ontsnappen uit zijn gevangenschap.

De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de kroongetuige zich aan detentie zou hebben onttrokken en het door die omstandigheid mogelijk bij aanvrager gewekte vermoeden van nadere afspraken tussen die kroongetuige en het openbaar ministerie niet als novum in de zin van art. 457 Sv. kunnen worden aangemerkt. Dit onderdeel van het verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard.


- De kroongetuige heeft leugenachtige verklaringen afgelegd, hetgeen blijkt uit de verklaringen van de niet door het hof gehoorde getuige Y, die deze vanaf augustus 2001 heeft afgelegd en die lijnrecht indruisen tegen de verklaringen van de kroongetuige, althans waar het de beweerde betrokkenheid van verzoeker bij het Stellendamtransport betreft. Ter ondersteuning van de leugenachtigheid van de kroongetuige worden verklaringen van nog twee getuigen opgevoerd.

De Hoge Raad stelt dat, willen de verklaringen van Y en de twee anderen een omstandigheid opleveren die als een ernstig vermoeden in de zin van art. 457 eerste lid, aanhef en onder 2, Sv. zou kunnen gelden, aannemelijk moet worden gemaakt dat en waarom de kroongetuige in strijd met de waarheid heeft verklaard.

Bij de waardering van de verklaringen van Y dient in aanmerking genomen te worden dat deze zijn afgelegd in zijn eigen strafzaak omtrent zijn betrokkenheid bij het Stellendamtransport. De omstandigheid dat hij, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid daarbij, veroordeeld is dwingt tot behoedzaamheid bij de beoordeling van de waarheidsgetrouwheid van deze verklaringen. De omstandigheid dat Y heeft verklaard dat de kroongetuige tegen hem gezegd zou hebben dat hij het verhaal omtrent de betrokkenheid van verzoeker heeft verzonnen omdat Y daarmee strafvermindering kon krijgen, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de kroongetuige heeft gelogen, mede gezien de uitvoerige wijze waarop het hof destijds de betrouwbaarheid van de verklaring van de kroongetuige heeft getoetst.

De verklaringen van de twee andere getuigen kunnen niet gelden als steun voor de juistheid van de verklaringen van Y omdat zij geen feiten bevatten maar meningen omtrent de kroongetuige en de rol van verzoeker.

De Hoge Raad oordeelt dat aan hetgeen omtrent de verklaringen van Y en twee anderen is gesteld geen ernstig vermoeden in de zin van art. 457 Sv kan worden ontleend.
Dit onderdeel van het verzoek is daarom afgewezen.

De uitspraak is overeenkomstig de conclusie van de advocaat-generaal van 12 november 2002.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AF0227

Zie het origineel http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=10931&i=&ti= http://www.rechtspraak.nl/act...d=10931&i=43&ti=1 . Zie het origineel http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=10931&i=&ti= .