Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer                                            Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal                                                              Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a                                                                     Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE                                                            Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk d.d. 3 februari 2003 SV/F&W/03/10866 nr. 2020306490
Onderwerp Datum Kamervragen van het lid Hofstra 4 maart 2003

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Hofstra (VVD) over de positie van zelfstandigen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)




---

2020306490

Vragen van het lid Hofstra (VVD) aan minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de positie van zelfstandigen. (Ingezonden 31 januari 2003)

1
Herinnert u zich uw toezegging gedaan op 18 december 2002 in een algemeen overleg met de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Financiën om per omgaande te overleggen met organisaties van zelfstandigen om tot een verbetering van het besluit d.d. 4 december 2002 te komen1?

Antwoord op vraag 1.
Ja.

2
Heeft bedoeld overleg inmiddels plaats gevonden? Zo ja, wanneer, met wie en met welk resultaat? Zo neen, wanneer zal dat overleg plaats hebben?

Antwoord op vraag 2.
Op 29 januari jl. heeft op mijn initiatief een overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van diverse organisaties van zelfstandigen en van werknemers- en ondernemersorganisaties. Bij dit overleg waren ook vertegenwoordigers van de Belastingdienst en het UWV aanwezig. De uitgenodigde organisaties hebben tijdens deze bijeenkomst hun bezwaren tegen het besluit Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking toegelicht. Voorts is bezien welke mogelijkheden er zijn om het besluit van de Belastingdienst en het UWV te verbeteren, respectievelijk te verduidelijken. Tijdens en na de bijeenkomst zijn hiertoe bruikbare concrete suggesties gedaan.

3
Hebt u inmiddels een goed beeld van de ontstane problemen en deelt u het standpunt dat het juist in deze economisch sombere tijden onaanvaardbaar is dat de bureaucratie de economische dynamiek ernstig belemmert?

Antwoord op vraag 3.
De introductie van de verklaring arbeidsrelatie (VAR) en de daaraan gekoppelde herziening van de sociale verzekeringswetgeving, beoogden belemmeringen voor ondernemerschap weg te nemen. Datzelfde geldt voor het verzoek van toenmalig staatssecretaris Hoogervorst aan het UWV om een uitvoeringsrichtlijn te treffen die meer duidelijkheid biedt over de toetsing van arbeidsrelaties aan de dienstbetrekking. Duidelijkheid over de status voor de fiscale en sociale wetgeving bevordert de economische dynamiek.

Het oogmerk om belemmeringen voor ondernemerschap weg te nemen laat onverlet dat behoefte bestaat aan een adequate regeling van de verzekering als werknemer en van de premieheffing die nodig is voor de financiering van de werknemersverzekeringen.

1 Kamerstuk 27 686, nr. 29




---

In dit kader is de opdrachtgever gehouden na te gaan of de rechtsrelatie met de persoon die in zijn opdracht arbeid verricht, een dienstbetrekking is. De Belastingdienst en het UWV moeten, op grond van de Wet op de loonbelasting 1964, respectievelijk de sociale verzekeringswetgeving, controleren of de opdrachtgever dit op correcte wijze heeft gedaan en de wet handhaven. De beleidsregels bieden de (potentiële) werkgever handvaten voor de beoordeling van arbeidsrelaties en bieden inzicht in de wijze waarop de Belastingdienst en het UWV bij de uitvoering van genoemde wetten arbeidsrelaties toetsen aan de kenmerken van de dienstbetrekking.

De geïnventariseerde bezwaren die zelfstandigen en hun opdrachtgevers op de bijeenkomst van 29 januari jl. naar voren hebben gebracht, kennen een uiteenlopend karakter. Aan een deel van deze bezwaren kan door een aanpassing van het besluit tegemoet worden gekomen. Een ander deel van de problematiek hangt echter samen met het in de sociale verzekeringen gehanteerde uitgangspunt dat de juridische status (werknemer of WAZ-verzekerde) wordt vastgesteld aan de hand van de feitelijke omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht. De persoon die zelfstandigheid beoogt, maar feitelijk arbeid verricht op grond van een arbeidsovereenkomst, is voor die arbeid verzekerd als werknemer. Dit brengt met zich dat over de verzekerde status vooraf geen volledige zekerheid kan worden verstrekt.

4
Bent u er inmiddels van overtuigd dat verbetering noodzakelijk is, niet alleen op langere termijn, via de een loketgedachte voor ondernemers, maar ook op heel korte termijn desnoods via een noodmaatregel?

Antwoord op vraag 4.
Naar aanleiding van de bijeenkomst op 29 januari jl. overleggen de Belastingdienst en het UWV op dit moment over aanpassingen in het besluit. De concrete suggesties op genoemde bijeenkomst worden daarbij meegenomen. De uitkomsten van dit overleg zal ik, voordat zij worden vastgesteld, bespreken met vertegenwoordigers van de organisaties die aanwezig waren op de bijeenkomst van 29 januari jl. Ik verwacht dat ik de Tweede Kamer vóór 1 april a.s. nader kan informeren over de resultaten.

Verder ben ik met de staatssecretaris van Financiën in overleg over de mogelijkheden om de duidelijkheid voor zelfstandigen en hun opdrachtgevers verder te vergroten door een wijziging van het wettelijke kader van de VAR. Ik heb op 18 december jl. al medegedeeld dat ik een systeem dat met betrekking tot de verzekerde status (werknemer of WAZ-verzekerde) keuzevrijheid introduceert, onverantwoord acht. Ik verwacht dat ik u, gelijktijdig met de informatie over de aanpassingen van het besluit van de Belastingdienst en het UWV zal kunnen informeren over de uitkomsten van dit overleg.

Op langere termijn streeft het kabinet naar het tot stand brengen van één loket voor werkgevers en ondernemers. Met de brief van 10 december jl.2, waarbij ik u het rapport "Samenwerking UWV en Belastingdienst, vervolgonderzoek, oktober 2002" heb aangeboden, heb ik u geïnformeerd over het voornemen van dit kabinet om de premie-inning voor de werknemersverzekeringen uit te besteden aan de Belastingdienst. De realisatie van dit voornemen vergt, naast stroomlijning van de

2 Kamerstukken II 2002-2003, 28219 en 28371, nr. 6




---

loonbegrippen in de sociale en fiscale wetgeving, ook een harmonisatie van het begrip dienstbetrekking. Een gezamenlijk besluit van de Belastingdienst en het UWV over de beoordeling van dienstbetrekkingen draagt hiertoe bij.

5
Bent u bereid om voor de korte termijn de oud VAR (verklaring arbeidsrelatie van de belastingdienst, zoals die functioneerde voor invoering van het eerder genoemde besluit) maatgevend te laten zijn, en bij aanwezigheid van de VAR geen verdere discussie te voeren bij de sociale zekerheid over eventuele premieplicht bij zelfstandigen dan wel bij opdrachtgevers?

Antwoord op vraag 5.
Vanaf 1 januari 2002 wordt de persoon aan wie een VAR is verstrekt, waarin het inkomen voor de in de aanvraag vermelde arbeid wordt gekwalificeerd als winst uit onderneming (een VAR- wuo), voor de sociale verzekeringen als zelfstandige beschouwd. Als gevolg hiervan is de betrokkene gedurende de looptijd van de VAR uitgesloten van de verzekering als werknemer, tenzij en voor zover hij in een specifieke arbeidsrelatie arbeid verricht op grond van een arbeidsovereenkomst.
Het besluit van de Belastingdienst en het UWV heeft de betekenis van de VAR voor de sociale verzekeringen niet gewijzigd. Integendeel, het besluit heeft verduidelijkt dat de opdrachtgever van de persoon voor wie een VAR-wuo geldt, ervan uit mag gaan dat hij geen loonheffing en sociale verzekeringspremies verschuldigd is. Dit is evenwel anders indien de arbeidsrelatie tussen de opdrachtgever en de houder van een VAR-wuo evident een dienstbetrekking is. In dat geval wordt de VAR-wuo gebruikt voor een doel waarvoor zij niet is bedoeld. Er is dan geen aanleiding om van loon- en premieheffing af te zien.