Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG

Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum

5 maart 2003

Auteur

M.Th. Crucq


Kenmerk

DIE-112/03

Telefoon

070 348 48 76


Blad

1/12

Fax

070 348 40 86


Bijlage(n)

7

E-mail

die-in@minbuza.nl


Betreft

Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Zeer Geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de noodzaak en de methoden om de kwaliteit van de begrotingsstatistieken te verbeteren

2. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit

3. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines

4. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de raad houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden

5. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over statistieken betreffende de eurozone: "Naar betere methodieken voor statistieken en indicatoren betreffende de eurozone"

6. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid

7. Voorstel voor een richtlijn van het EP en de Raad tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen.

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Mededeling Kwaliteit begrotingsstatistieken

Titel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de noodzaak en de methoden om de kwaliteit van de begrotingsstatistieken te verbeteren


Datum Raadsdocument: 29 november 2002
nummer Raadsdocument 14995/02

nummer Commissiedocument: COM(2002)670 def

Eerstverantwoordelijk Ministerie: FIN i.o.m. EZ (CBS)

Behandelingstraject in Brussel: EFC, Ecofin Raad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Commissie wil de kwaliteit van de begrotingsstatistieken van de lidstaten van de Europese Unie verder verbeteren. Een goede kwaliteit van begrotingsstatistieken is nodig met het oog op onder meer het begrotingstoezicht, zoals in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten en vanwege de vereisten van het stabiliteits- en groeipact. De Commissie kiest voor kwaliteitsverbetering in de vorm van het verduidelijken en stroomlijnen van de procedures. Daartoe heeft de Commissie een zogenoemde 'code of best practices' voorgesteld. Deze code luidt volledig "gedragscode voor de opstelling en kennisgeving van gegevens door de lidstaten en voor de verstrekking van gegevens door de Commissie in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten" en is als bijlage bij de Commissiemededeling gevoegd. Kernpunten van de gedragscode betreffen onder meer de transparantie van de overheidsrekeningen via het uitbreiden van de te rapporteren tabellen, een betere naleving van de indieningstermijnen, onafhankelijk handelen van de statistische bureaus bij het opstellen van de overheidsstatistieken, het vermijden door lidstaten van het inzenden van achterhaalde ramingen, het samenstellen van de afgesloten jaren door met name de statistische bureau's, het verder expliciteren van de procedure voor het oplossen van technische problemen bij de interpretatie van de boekingsregels, de onafhankelijke rol van Eurostat bij het vaststellen en controleren van de door de lidstaten ingediende gegevens.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. De mededeling beoogt een kwaliteitsverbetering van de statistieken voor grensoverschrijdend toezicht op begrotingen.

Proportionaliteit: positief. De mededeling van de Commissie leidt niet tot nieuwe reguleringsmaatregelen op nationaal niveau c.q op EU-niveau. De gedragscode laat de in de vigerende wetgevingsbesluiten vastgelegde definities, termijnen en verplichtingen geheel onverlet.

Nederlandse belangen

Nederland heeft belang bij kwalitatief goede statistieken inzake de openbare financiën van de lidstaten van de Eurozone. Betrouwbare, transparante en vergelijkbare begrotingsstatistieken zijn onontbeerlijk met het oog op onder meer een geloofwaardig begrotingstoezicht in het kader van onder meer de procedure bij buitensporige tekorten en vanwege de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid cq decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VN): geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Geen. Het betreft een mededeling die het EP ter informatie is toegegaan.

Fiche 2: Richtlijn m.b.t. regels levering gas / electriciteit

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit


Datum Raadsdocument: 6 december 2002
nr. Raadsdocument: 15369/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)688 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: FIN i.o.m. EZ, VROM

Behandelingstraject in Brussel: Groep Belastingvraagstukken, Ecofin.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:


· Het voorstel geeft regels voor het bepalen van de plaats van heffing van de BTW met betrekking tot levering van gas en elektriciteit. De huidige regels, opgenomen in de Zesde BTW-richtlijn, worden door de lidstaten verschillend uitgelegd. Sommige lidstaten belasten gas en elektriciteit op de plaats waar het vervoer aanvangt. Andere lidstaten belasten op de plaats waar het gas en de elektriciteit worden afgeleverd. Een uniforme toepassing is nodig in verband met de liberalisering van de energiemarkten, omdat meer grensoverschrijdende transacties zullen gaan plaatsvinden.


· Het voorstel houdt kort samengevat in:

· de levering van gas via pijpleidingen en elektriciteit aan bedrijven die het gas en de elektriciteit weer (willen) doorverkopen (zogenaamde wederverkopers), is belast in de lidstaat van vestiging van de wederverkoper. De wederverkoper moet de BTW zelf op aangifte voldoen (= verlegging van de BTW naar de afnemer);

· de levering van gas via pijpleidingen en elektriciteit aan bedrijven en particulieren die het gas en de elektriciteit gewoon consumeren, is belast in de lidstaat van consumptie. Voor deze gevallen kunnen lidstaten regelen dat de BTW-heffing wordt verlegd naar de afnemer;

· naast deze regels wordt een bepaling voorgesteld voor de plaats waar het tegen betaling aanbieden van toegang tot en transport via het gas- en elektriciteitsnet belast moet worden. Sinds transportdiensten in de EU apart van de levering van energie kunnen worden aangeboden en er ook daadwerkelijk een onderscheid wordt gemaakt, worden deze diensten steeds vaker apart van de levering van de goederen gefactureerd. Het voorstel luidt dat deze dienst in principe belast wordt in de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd dat de toegang verleent. Als de afnemer van de dienst echter buiten de Europese Unie is gevestigd is de dienst niet belast in de EU. Als de afnemer van die dienst in een andere EU-lidstaat dan de dienstverlener is gevestigd geldt de regel dat die dienst belast is in de lidstaat van de afnemer.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 93 EG-Verdrag (unanimiteit)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. De BTW-heffing is grotendeels reeds geharmoniseerd zodat het op de weg van de EU ligt om regels vast te stellen voor de plaats waar prestaties met betrekking tot gas en elektriciteit belast zijn.

Proportionaliteit: positief. Gelet op de vergaande vorm van harmonisatie van de BTW-heffing de hiermee gemoeide financiële belangen en het aspect van fraude is de vorm van de regeling niet disproportioneel.

Nederlandse belangen:

Een meer uniforme toepassing van de Zesde BTW-richtlijn is in het belang van Nederland, zeker na de volledige liberalisering van de energiemarkten. De voorgestelde wijzigingen voorkomen een dubbele heffing of een niet-heffing bij grensoverschrijdende leveringen van gas en elektriciteit. In dit kader wordt overleg gevoerd met het belanghebbende bedrijfsleven.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Aanvaarding van het voorstel leidt tot een wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Advies.

Fiche 3: Richtlijn uitstoot mobiele machines

Titel:

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines


Datum Raadsdocument: 15 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5375/03

nr. Commissiedocument: COM(2002)765 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. V&W, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel heeft betrekking op emissievoorschriften voor mobiele machines en locomotieven met een vermogen van 19-560 kW, alsmede voor motoren voor de binnenscheepvaart.

Voor de mobiele machines wordt, onderverdeeld in vier motorcategorieën (afhankelijk van het vermogen van de motoren) de invoering van in twee stappen verder verscherpte emissiegrenswaarden (fase IIIA en IIIB) voorgesteld. Tevens worden er duurzaamheids-voorschriften van kracht. Afhankelijk van de motorcategorie treden de voorschriften tussen juni 2005 en december 2006 (fase IIIA) resp. tussen december 2009 en 2010 (fase IIIB) in werking. De Commissie zal voor uiterlijk december 2006 de haalbaarheid van de deeltjeseisen (fase IIIB) bekrachtigen dan wel nagaan of een verschuiving van de inwerkingtreding noodzakelijk is. De treinstellen (rail cars) vallen onder de voorschriften voor mobiele machines.

Voor motoren voor de binnenscheepvaart worden er voor het eerst EU-brede emissiegrenswaarden, alsmede duurzaamheidsvoorschriften in de Richtlijn opgenomen. Afhankelijk van de motorcategorie treden de voorschriften voor de binnenscheepvaart tussen juni 2005 en december 2007 in werking. Met een iets verschoven tijdspad worden de reeds bestaande US/EPA- (Environmental Protection Agency) normen overgenomen.

Doel van het voorstel is te komen tot (verdere) beperking van de schadelijke uitstoot van uitlaatgassen. Daarnaast word getracht de grenswaarden en bijkomende voorschriften voor bedoelde motoren zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen (alignment) met bestaande en toekomstige voorschriften in de Verenigde Staten en Japan.

Rechtsbasis van het voorstel:

De maatregelen worden voorgesteld op basis van artikel 95 van het EG-Verdrag (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming). De wijziging is een onderdeel van het typekeuringssysteem dat wordt gebruikt voor motoren voor niet voor de weg bestemde machines, alsmede voor motoren bestemd voor locomotieven en voor de binnenscheepvaart. Deze aanpak geniet de steun van de marktdeelnemers.

Comitologie: n.v.t.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. De verplichtingen in het voorstel zijn een vervolg op de Europese goedkeuring op basis van de kaderrichtlijn 70/220/EG.

Nederlandse belangen:

De Nederlandse belangen liggen op het terrein van milieu en economie. Het milieubelang ligt vooral in de vermindering van de NOx- en deeltjesuitstoot van de mobiele machines en van de binnenscheepvaart. T.g.v. de zeer aanzienlijke reductie van de deeltjes en NOx-uitstoot bij personen- en vrachtauto's is het aandeel van de mobiele machines relatief sterk toegenomen, zodat ook voor deze motoren een duidelijke vermindering van de uitstoot aan schadelijke gassen van deze categorieën gewenst is. Economisch is het voorstel van belang m.b.t. de verdere harmonisatie van de emissiewet­geving voor mobiele machines tussen Europa, de Verenigde Staten en Japan. Door de reeds geldende CCR -normen voor de Rijnvaart (minimaal voor een bepaalde periode) als gelijkwaardig te erkennen kan schade voor de Nederlandse binnenvaart worden voorkomen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid cq. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Ter implementatie zullen het Besluit typekeuring luchtverontreiniging trekkers en motoren voor mobiele machines en de Regeling uitvoering Besluit typekeuring luchtverontreiniging trekkers en motoren voor mobiele machines moeten worden aangepast.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 4: Richtlijn minimum opleidingsniveau zeevarenden

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de raad houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden


Datum Raadsdocument: 15 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5369/03

nr. Commissiedocument: COM(2003)1 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W i.o.m. FIN, DEF, SZW, BZK

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport ,Transportraad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel omvat een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedures die gevolgd moeten worden om de bevoegdheden van zeevarenden uit derde landen te kunnen erkennen. In plaats van de tot nu toe gevolgde handelwijze, waarbij elke lidstaat het betrokken derde land moet bezoeken voor het houden van inspecties ter plaatse, neemt nu de Europese Commissie deze taak namens de lidstaten waar. Zij zal dit overigens over laten aan het Europees Agentschap voor veiligheid van de zeevaart (EMSA). De uiteindelijke beslissing om tot erkenning van een derde land over te gaan wordt, op basis van gekwalificeerde meerderheid, genomen in het regelgevend comité.

Rechtsbasis van het voorstel:

artikel 80, lid 2 EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming)

Comitologie: n.v.t. (regelgevend comité reeds ingesteld bij RL 2001/25)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief: Vanuit oogpunt van veiligheid op zee is geharmoniseerd minimumopleidingsniveau voor zeevarenden in de Gemeenschap van groot belang. Ingevolge artikel 22, tweede lid van Richtlijn 2001/25 is de Commissie exclusief bevoegd tot het indienen van dit voorstel; de vorm van optreden is zo eenvoudig mogelijk en staat een bevredigende verwezenlijking van de doelstelling en tenuitvoerlegging niet in de weg. Er is voldoende ruimte voor nationale besluiten.

Nederlandse belangen:

Het voorstel betekent een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten voor zowel overheid als bedrijfsleven; het leidt tot het toepassen van uniforme procedures voor de beoordeling van de kwaliteit van het nautisch onderwijs in derde landen. Alhoewel de Nederlandse Antillen en Aruba niet zijn gebonden aan de richtlijn kunnen ook deze landen binnen het Koninkrijk profiteren van de uitkomsten van de door de EU gehouden onderzoeken.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Het voorstel zal leiden tot redactionele aanpassing van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart (Stb. 25/2002) en een inhoudelijke aanpassing van één Ministeriële regeling; implementatie en notificatie mogen geen probleem opleveren.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 5: Mededeling statistieken eurozone

Titel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over statistieken betreffende de eurozone: "Naar betere methodieken voor statistieken en indicatoren betreffende de eurozone"


Datum Raadsdocument: 29 november 2002
nummer. Raadsdocument: 14994/02

nummer Commissie-document: COM(2002)661 def

Eerstverantwoordelijk Ministerie: EZ (CBS) i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel: EFC, EcoFin Raad, Europese Raad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel vraagt aandacht voor statistieken in de Eurozone, met name op het gebied van twee onderdelen. Het eerste onderdeel behandelt de achtergronden van en strategieën voor de verbetering van macro-economische statistieken voor de Eurozone. De belangrijkste verbetering, versnelling van de belangrijkste macro-economische kwartaal- en maandstatistieken, is essentieel voor EU-beleid en voor de ECB. Om de versnelling te realiseren zijn afspraken gemaakt over de voornaamste Europese economische indicatoren (VEEI's) waaraan de lidstaten zich hebben gecommitteerd. Het tweede onderdeel beslaat de procedure bij buitensporige tekorten (PBT). De Commissie zal hierover nog nadere voorstellen doen in een afzonderlijk document inzake the need and the means to upgrade the quality of budgetary statistics, COM(2002)673.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Aan het principe van de subsidiariteit is voldaan in de zin dat op Europees niveau de doelstellingen worden geformuleerd voor de kwaliteit en tijdigheid van kernstatistieken. Indien de mededeling echter zodanig wordt uitgelegd dat de Commissie eigenstandig cijfers kan samenstellen die niet gebaseerd zijn op de nationale opgaven dreigt er een conflict met het subsidiariteitsbeginsel. Voor wat betreft de Procedure voor de Buitensporige Tekorten (PBT) is er een, ook door Nederland, erkend vereiste dat transparantie in de rolverdeling tussen de Ministeries van Financiën en de statistiekbureaus, wenselijk is. Hierbij moet voorop staan dat de statistiekbureaus een eigen verantwoordelijkheid hebben in samenstelling van de nationale cijfers over de begrotingstekorten en voorkomen wordt dat cijfers 'politiek wenselijk' worden samengesteld. De Nederlandse praktijk biedt op dit punt voldoende helderheid, maar dat is niet in alle EU landen het geval.

De Commissiemedeling leidt niet tot nieuwe reguleringsmaatregelen op nationaal niveau.

Nederlandse belangen

Nederland heeft belang bij goede statistieken voor de Eurozone

Consequenties voor de nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: n.v.t. De mededeling is het EP ter informatie toegegaan.

Fiche 6: Mededeling Participatie NGO's EG OS-beleid

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid


Datum Raadsdocument: 14 november 2002
nr. Raadsdocument: 14105/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)598 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: BZ i.o.m. LNV, EZ

Behandelingstraject in Brussel:

De mededeling zal in de Raadswerkgroep voor ontwikkelingssamenwerking worden besproken. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen zal naar verwachting in mei conclusies aannemen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling beschrijft de huidige praktijk van participatie van niet-overheidsactoren in het Europese ontwikkelingsbeleid en, daarop voortbordurend, de verwachtingen voor de toekomst van participatie.

Niet-overheidsactoren participeren in de zin dat zij toegang hebben tot de ontwikkelingsgelden van de Commissie. Er wordt onderscheid gemaakt in 2 soorten steunmaatregelen: steun voor niet-overheidsactoren als 'uitvoeringspartner' en steun voor niet-overheidsactoren die met eigen initiatieven/voorstellen komen.

Middelen beschikbaar gesteld aan niet overheidsactoren

gemiddeld 1999-2001 (M¤)

Als % van totaal aan beschikbare middelen onder genoemde thema-tische begrotingslijnen

Centrale fondsen:

Echo (humanitaire hulp)

407

67 %

Medefinancieringsprogramma

199

100 %

Gedecentraliseerde medewerking

4

100 %

Voedselhulp/voedselzekerheid

113

24 %

Mensenrechten en democratie

79

78 %

Overige thema's

93

56 %

Geografische instrumenten

476

9 %

Participatie zowel bij beleidsvoorbereiding als -uitvoering is in veel gevallen vastgelegd in overeenkomsten, zoals de partnerschapsovereenkomst van Cotonou betreffende de ACP-landen, en de partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden met Oost-Europese en Centraal-Aziatische landen.

Niet-overheidsactoren zijn in toenemende mate betrokken bij het Europese ontwikkelingsbeleid gedurende alle fasen van de beleidscyclus. In alle regio's zijn initiatieven ondernomen om de dialoog tussen Commissie en de lidstaten enerzijds en de civiele maatschappij in partnerlanden anderzijds, alsmede de dialoog tussen de autoriteiten en de Europese Commissie van de grond te krijgen. De Commissie realiseert zich dat het nodig zal zijn te experimenteren, om vast te stellen welke praktijken de beste zijn, flexibel te zijn en institutionele vernieuwingen door te voeren. Dit betekent dat er voor een landenspecifieke benadering dient te worden gekozen met inachtneming van de zich wijzigende politieke omstandigheden, de mate van organisatie van de actoren en de bestaande gebruiken of mechanismen voor het voeren van een dialoog.

Tot slot wordt een aantal conclusies geformuleerd voor raadpleging en participatie:


· bevordering van betrokkenheid van de civiele maatschappij bij de formulering van nationale ontwikkelingsstrategieën (de Country Strategy Papers);

· stelselmatige raadpleging bij het programmeringproces van de EU (Nationale indicatieve programma's);

· de betrokkenheid van niet-overheidsactoren dient ook het handelsbeleid en de economische samenwerking te betreffen;

· evenwichtige vertegenwoordiging van verschillende belangen;

· adequate informatievoorziening aan niet-overheidsactoren vooraf en achteraf ten aanzien van de uitkomsten;

· capaciteitsopbouw van niet-overheidsactoren in ontwikkelingslanden d.m.v. samenwerkingsrelaties met noordelijke niet-overheidsactoren;

· meer coördinatie tussen lidstaten en andere donoren op het gebied van participatie van niet-overheidsactoren;

· handhaving van twee soorten betrekkingen, die als uitvoeringspartner en die waarbij initiatief vanuit de niet-overheidsacoren ligt;

· de Commissie zal richtsnoeren opstellen voor de delegaties met betrekking tot de betrokkenheid van niet-overheidsactoren bij het ontwikkelingsproces.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het stimuleren van betrokkenheid van niet-overheidsactoren bij het EG-ontwikkelingsbeleid is een competentie van de Commissie. Bovendien betreft de mededeling een uitwerking en inventarisatie van stand van zaken van eerder geformuleerd beleid.

Nederlandse belangen:

De ideeën over participatie zoals in de mededeling weergegeven vertonen grote overeenkomst met het Nederlandse beleid terzake, zoals verwoord in de beleidsnotitie "civil society en structurele armoedebestrijding" en de beleidskaders voor Medefinanciering sprogramma- breed en Thematische Medefinanciering.

Meer coördinatie tussen vertegenwoordigingen op het terrein van betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld is nuttig en noodzakelijk en komt de efficiëntie van beleid ten goede.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

n.v.t. De mededeling is het EP ter informatie toegegaan.

Fiche 7: Richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het EP en de Raad tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen.


Datum Raadsdocument: 28 november 2002
nr. Raadsdocument: 14933/02 ADD 1

nr. Commissiedocument: COM(2002)595 def (II)

Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. V&W, EZ, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Het voorstel wordt behandeld in de Raadswerkgroep Milieu

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel heeft betrekking op het zwavelgehalte van door de zeescheepvaart gebruikte brandstoffen. Het voorstel bevat op hoofdzaken de volgende onderdelen:

1. Er wordt voorgesteld om op de Noordzee, de Oostzee en in Het Kanaal nog slechts het gebruik van brandstof toe te staan met een zwavelgehalte van maximaal 1,5%. Dit onderdeel van het voorstel is gelijk aan wat reeds in het Marpol-verdrag (annex VI) dienaangaande is afgesproken maar wat nog niet in werking is getreden omdat annex VI nog door onvoldoende landen is geratificeerd. Indien annex VI van Marpol in werking treedt voordat de richtlijn wordt gepubliceerd treedt dit voorschrift 12 maanden na inwerkingtreding van annex VI in werking.

2. De verplichting van maximaal 1,5% zwavel geldt ook voor de brandstoffen gebruikt door passagiersschepen op geregelde diensten naar of vanuit havens in de gemeenschap.

3. Op het grondgebied van de gemeenschap mag geen gasolie voor de scheepvaart worden verkocht met een hoger zwavelgehalte dan 0,2%. Per 1 januari 2008 wordt dat 0,1%.

4. Op de binnenwateren of door schepen op hun ligplaats in de havens mag geen scheepsbrandstof worden gebruikt met een zwavelgehalte van meer dan 0,2% (0,1% per 01/01/2008).

Rechtsbasis van het voorstel:

art. 175 EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming)

Comitologie: Het voorstel omvat tevens de instelling van een regelgevend comité.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Ter voorkoming van verstoring van de concurrentie tussen zeehavens van de gemeenschap is het nodig de onderhavige materie communautair te regelen. Blijkens een door de Commissie uitgevoerd onderzoek wegen de maatschappelijke baten van de voorgestelde maatregelen ruimschoots op tegen de kosten en zijn de maatregelen noodzakelijk om de communautaire en nationale doelen inzake de terugdringing van de uitstoot en depositie van verzurende en luchtverontreinigende stoffen voldoende te realiseren. Er is geen ander instrument dan wetgeving beschikbaar om de onderhavige maatregelen te realiseren.

Nederlandse belangen:

Op verschillende plaatsen in Nederland is de bijdrage van de emissies door de zeescheepvaart in de totale emissies significant. Terugdringen van die scheepvaartemissies zal daarom een bijdrage leveren aan de Nederlandse milieukwaliteit en aan de lokale milieukwaliteit in de omgeving van havens en waterwegen in het bijzonder.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Ter implementatie zal het Besluit zwavelgehalte brandstoffen moeten worden aangepast.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: co-decisie

CCR = Centrale Commissie Rijnvaart

===