European Commission

C/03/61

Brussel, 7 maart 2003 6877/03 (Presse 61)

2493e zitting van de Raad - ECONOMISCHE EN FINANCIËLE ZAKEN - Brussel, 7 maart 2003

Voorzitter: de heer Nikos CHRISTODOULAKIS, Minister van Economische Zaken en Financiën van de Helleense Republiek

INHOUD (1)

DEELNEMERS 4

BESPROKEN PUNTEN

VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE eUROPESE rAAD (BRUSSEL, 20-21 MAART 2003) 6

- Kernpuntennota over de GREB's 6

- Jaarverslag van het EPC over de structurele hervormingen 13
- Verslag over de "Verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid" 13

- Toereikende en betaalbare pensioenen 15
- Nationale strategieën voor de toekomst van de gezondheidszorg en de ouderenzorg 16

STEMREGELING IN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK (ECB) 16

STABILITEITS- EN GROEIPACT 17

- ADVIES VAN DE RAAD OVER HET GEACTUALISEERDE STABILITEITSPROGRAMMA VAN LUXEMBURG (2001-2005) 18

- ADVIES VAN DE RAAD OVER HET GEACTUALISEERDE STABILITEITSPROGRAMMA VAN PORTUGAL (2003-2006) 19

BELASTINGVRAAGSTUKKEN 22

- Belastingpakket 22

- Energiebelasting 22

COMMUNAUTAIRE BEGROTING 23

- Kwijtingsprocedure voor 2001 23

- Richtsnoeren voor de EU-begroting voor 2004 23
DIVERSEN 27

- BTW: grensoverschrijdend personenvervoer door de lucht 27
ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN

ECOFIN

* Vervolgverslag over het begrotingsjaar 2000 I
* Aanbevelingen inzake de kwijting voor de begroting 2001 I
* Speciaal verslag van de Rekenkamer over INTEGRA II
* Speciaal verslag van de Rekenkamer over lokale acties voor werkgelegenheid II

Externe betrekkingen

* Kwijting voor het financiële beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds voor 2001 II

* Beheer van adviseurs die in de ACS-Staten en de landen en gebieden overzee werkzaam zijn III

EVDB

* Vermogens - EU-vermogensontwikkelingsmechanisme III
DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Didier REYNDERS minister van Financiën
Denemarken:
de heer Thor PEDERSEN minister van Financiën
Duitsland:
de heer Hans EICHEL minister van Financiën
de heer Caio Kai KOCH-WESER staatssecretaris, ministerie van Financiën Griekenland:
de heer Nikos CHRISTODOULAKIS minister van Economische Zaken en Financiën
Spanje:
de heer Rodrigo DE RATO Y FIGAREDO tweede vice-minister-president en minister van Economische Zaken
de heer Luis de GUINDOS JURADO staatssecretaris van Economische Zaken de heer Estanislao RODRÍGUEZ-PONGA Y SALAMANCA staatssecretaris van Financiën
Frankrijk:
de heer Francis MER minister van Economische Zaken, Financiën en Industrie
Ierland:
de heer Charlie McCREEVY minister van Financiën Italië:
de heer Giulio TREMONTI minister van Economische Zaken en Financiën Luxemburg:
de heer Jean-Claude JUNCKER minister-president, minister van Financiën de heer Luc FRIEDEN minister van de Schatkist en van Begroting de heer Henri GRETHEN minister van Economische Zaken Nederland:
de heer Hans HOOGERVORST minister van Financiën Oostenrijk:
de heer Karl-Heinz GRASSER minister van Financiën Portugal:
mevrouw Manuela FERREIRA LEITE minister van Staat, minister van Financiën
Finland:
de heer Sauli NIINISTÖ minister van Financiën
Zweden:
de heer Bosse RINGHOLM minister van Financiën
de heer Jens HENRIKSSON staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën
de heer Claes LJUNGH staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën
mevrouw Karin RUDEBECK staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën
Verenigd Koninkrijk:
de heer Gordon BROWN minister van Financiën (Chancellor of the Exchequer)

* * *

Commissie:
de heer Frits BOLKESTEIN lid
de heer Pedro SOLBES lid
mevrouw Michaele SCHREYER lid

* * *
Overige deelnemers:
de heer Philippe MAYSTADT president van de Europese Investeringsbank de heer Johnny ÅKERHOLM voorzitter van het Economisch en Financieel Comité
de heer Jan Willem OOSTERWIJK voorzitter van het Comité voor economische politiek
de heer Tomasso PADOA-SCHIOPPA lid van de directie van de Europese Centrale Bank
mevrouw Dawn PRIMAROLO voorzitter van de Groep gedragscode

BESPROKEN PUNTEN

VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE eUROPESE rAAD (BRUSSEL, 20-21 MAART 2003)

De Raad ECOFIN besprak en hechtte zijn goedkeuring aan een aantal bijdragen - en wel de kernpuntennota over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB's) voor 2003 en, in nauw verband daarmee, het jaarverslag over structurele hervormingen - als inbreng voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (Brussel, 20-21 maart 2003). Voorts besprak de Raad ECOFIN een verslag over de versterking van de coördinatie van het begrotingsbeleid en nam ook dit document aan. Ten slotte keurde de Raad twee gezamenlijke verslagen van de Commissie en de Raad over pensioenen en over strategieën voor de toekomst van de gezondheidszorg goed, zoals ook de Raad EPSCO de dag voor de zitting van de Raad ECOFIN had gedaan.


- Kernpuntennota over de GREB's

De Raad wisselde van gedachten over de kernpuntennota over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB's) voor 2003 en nam deze nota aan. Hij besloot de nota toe te zenden aan de Europese Raad van 20-21 maart 2003.

Voorts besloot het voorzitterschap, op basis van de goedgekeurde kernpuntennota en van de bespreking in de Raad, in samenwerking met de lidstaten daarin gedeelten op te nemen van een document van de delegatie van het Verenigd Koninkrijk, teneinde op de volgende zitting van de Raad Algemene Zaken op 19 maart overeenstemming over de tekst te bereiken. Die zitting van de Raad zal vooral aan de voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van

2021 maart 2003 zijn gewijd.

De tekst van de kernpuntennota die de Raad heeft aangenomen, luidt als volgt:

"I. Inleiding en belangrijkste boodschappen

Aan de vooravond van de uitbreiding wordt de Europese Unie geconfronteerd met verscheidene uitdagingen:

* De economische groei is zwakker uitgevallen dan een jaar geleden werd verwacht en de vooruitzichten worden overschaduwd door economische onzekerheden en wereldpolitieke risico's. Onze economieën blijven evenwel veerkrachtig, en wij erkennen de noodzaak van sterkere groei. Daartoe, en om het vertrouwen te versterken, zijn wij vastbesloten het gezonde macro-economische beleid voort te zetten en daarbij stappen te ondernemen om de hervormingen van de arbeidsmarkt, de productmarkt en de kapitaalmarkt te versnellen. In dat verband zijn hervorming van het werkgelegenheidsstelsel en bevordering van ondernemerschap en innovatie onze hoofdprioriteiten.

* Wij zijn vastbesloten de door de Europese Raad van Lissabon en Stockholm overeengekomen doelstellingen voor de arbeidsparticipatie te bereiken. Daartoe moet elke lidstaat hervormingen in het belastings- en uitkeringsstelsel doorvoeren, het loonvormingssysteem verbeteren, de wetgeving op het gebied van bescherming van werkgelegenheid moderniseren, de doeltreffendheid van actieve arbeidsmarktprogramma's en de mobiliteit op de arbeidsmarkt vergroten en maatregelen nemen om het arbeidsaanbod te verhogen.

* Het ontbreekt Europa aan ondernemingsgeest, met name in de op kennis gebaseerde sectoren. Om de kadervoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie te verbeteren, moeten we maatregelen nemen om het betreden en het verlaten van de markt te vergemakkelijken, de toegang tot financiën en knowhow te verbeteren, de regelgeving te verbeteren en de administratieve lasten te verlichten. We moeten ook concrete maatregelen nemen om EU-investeringen in innovatie, kennis en O&O te bevorderen en de belemmeringen voor de toepassing van technologie in alle economische sectoren uit de weg te ruimen.

* Ondanks de vooruitgang van de voorbije jaren zijn verdere budgettaire en structurele hervormingen nodig, waarbij de uitdagingen waarvoor de verouderende bevolking ons stelt, moeten worden aangegaan, teneinde de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te garanderen en tegelijkertijd de kwaliteit ervan te verbeteren en het groeipotentieel van de Europese economieën op lange termijn te versterken.

* De uitbreiding van de Europese Unie is een belangrijke uitdaging voor de komende jaren en maakt het noodzakelijk de beleidscoördinatieprocedures te versterken en het EU-systeem voor economisch bestuur te evalueren, zodat de toetredende landen daadwerkelijk in het economische beleidscoördinatieproces geïntegreerd worden.

De globale economische richtsnoeren (GREB's) hebben als instrument voor economische beleidscoördinatie een spilfunctie. Het Verdrag bepaalt dat de werkgelegenheidsrichtsnoeren in overeenstemming moeten zijn met de GREB's, en het huidige streven naar vereenvoudiging moet de efficiëntie van de diverse processen voor beleidscoördinatie verhogen en hun samenhang waarborgen.

De GREB's moeten bondig zijn. Zij bevatten de strategie voor het economisch beleid en prioritaire acties van de EU en van elke lidstaat voor een periode van drie jaar. In dat kader moeten aanbevelingen voor economische hervormingen waar passend vergezeld gaan van specifieke termijnen.

II. Macro-economisch beleid

In het huidige klimaat moet het economisch beleid in de EU gericht zijn op het herstel van het vertrouwen en van de economische groei door een daadkrachtige uitvoering van de overeengekomen strategie voor het economisch beleid: de Europese Raad moet in zijn voorjaarsbijeenkomst van 2003 opnieuw uiting geven aan zijn engagement en de uitvoering en de handhaving van het Stabiliteits- en groeipact versterken, het proces van Lissabon geloofwaardigheid en een nieuw elan geven, en de aandacht vestigen op de wederzijds versterkende koppelingen tussen een gezond macro-economisch en structureel beleid.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar het macro-economisch beleid van de eurozone. Het is belangrijk zowel de markten als de burgers een duidelijke boodschap te geven, namelijk dat de toekomst van "ons Europa" afhangt van onze gezamenlijke inspanningen voor een betere coördinatie van het beleid, en van onze vastberadenheid om structurele hervormingen uit te voeren.

In het kader van de zwakke economische groei moeten de lidstaten de begrotingsdiscipline conform het Stabiliteits- en groeipact handhaven. Zij moeten:

* een begrotingssituatie bewerkstelligen en handhaven die over de gehele conjunctuurcyclus bezien nagenoeg in evenwicht is of een overschot vertoont. De lidstaten van de eurozone die dit nog niet hebben bereikt, moeten hun voor conjuncturele invloeden gecorrigeerde begrotingssituatie jaarlijks met ten minste 0,5% van het BBP verbeteren;

* de automatische stabilisatoren in het kader van het Stabiliteits- en groeipact volledig hun werk laten doen;

* de kwaliteit en de duurzaamheid van de openbare financiën verbeteren als onderdeel van een middellangetermijnstrategie.

De EU-lidstaten moeten beleidsmaatregelen nemen die bijdragen tot de prijsstabiliteit, waaronder bijvoorbeeld een betere bewaking van de lonen.

Tegelijkertijd moet men, ter ondersteuning van de beleidsvorming en het beleidstoezicht, streven naar een verbetering van de statistieken en van de analyse-instrumenten, en hun geloofwaardigheid en vergelijkbaarheid in termen van tijd, landen en regio's vergroten.

III. Prioriteiten voor een beleid inzake structurele hervormingen

De economische slagkracht van de gehele Unie op de middellange termijn berust op het vergroten van het groeipotentieel door doeltreffendere structurele hervormingen. De verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen, de versterking van de sociale en economische cohesie en de verzoening van economische ontwikkeling met milieubelasting zijn voornamelijk afhankelijk van het herstel van de groeivooruitzichten door een strakke uitvoering van de in Lissabon vastgestelde agenda voor de hervormingen. Hoewel in 2002 enige vorderingen zijn gemaakt, ontbreekt het nog steeds aan tastbare resultaten en is er een reëel gevaar dat er vaart wordt verloren en de doelstellingen van Lissabon niet worden bereikt. Onze inspanningen moeten worden opgevoerd en vooral op de volgende gebieden worden gericht:

1. Ondernemingsgeest en kleine ondernemingen

Het ontbreekt Europa aan ondernemingsgeest, met name in de op kennis gebaseerde sectoren. De potentiële bijdrage van nieuwe ondernemingen en kleine bedrijfjes aan werkgelegenheid, groei en regionale ontwikkeling is niet volledig gerealiseerd. Tegelijkertijd is het zaak het algemene bedrijfsklimaat voor de Europese industrie te verbeteren. In dat verband zijn volgende maatregelen belangrijk:
* het betreden en het verlaten van de markt vergemakkelijken door de faillissements- en insolventieprocedures opnieuw te bezien, en de toegang tot financiën en knowhow verbeteren, teneinde een gunstig klimaat te scheppen voor ondernemerschap, waarin middelgrote en kleine bedrijven kunnen starten en groeien;
* de regelgeving verbeteren en de administratieve lasten verlichten op communautair en nationaal niveau, en wel op basis van een actieve bijdrage van alle instellingen aan de vereenvoudiging, de verduidelijking en de bijwerking van het Gemeenschapsrecht en het nationale recht; een alomvattende effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen en beleidsinitiatieven uitvoeren om ervoor te zorgen dat elk Commissievoorstel een analyse bevat van de mogelijke gevolgen ervan voor het concurrentievermogen van de industrie en de werking van de mededinging op de markt.
* de verspreiding aanmoedigen van beste praktijken voor goed ondernemingsbestuur, teneinde tot meer economische efficiëntie te komen en het vertrouwen te vergroten.

2. Connexiteit en voltooiing van de Europese markten

De EU-lidstaten zijn steeds sterker van elkaar afhankelijk en met elkaar verbonden, en alles moet in het werk gesteld worden om belemmeringen voor deze integratie uit de weg te ruimen. Ondanks de vooruitgang in de totstandbrenging van een daadwerkelijke interne markt, moeten op een aantal gebieden de inspanningen worden opgevoerd: de netwerkindustrieën, de financiële markten, de diensten, verhoging van het omzettingspercentage voor internemarktrichtlijnen conform de doelstellingen van Stockholm en Barcelona, en verlaging van de overheidssteun. Hervormingen moeten gericht zijn op:
* Opvoering van de concurrentie door de rol van de onafhankelijke mededingingsautoriteiten en de sectorale regulerende instanties bij het verkennen van de markten te versterken en door gevallen van beperkte concurrentie op pas geliberaliseerde markten aan te pakken;

* Verdere inspanningen om de overheidssteun te verlagen en de doeltreffendheid ervan te vergroten door ervoor te zorgen dat deze gericht is op echte tekortkomingen van de markt; dat houdt in dat de regeling voor overheidssteun wordt vereenvoudigd en gemoderniseerd en de groei in elke regio van de EU bevordert;
* Vrijwaring van de financiering van diensten van algemeen economisch belang, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de EU-regels voor staatssteun en mededinging de openbare dienstverlening niet in het gedrang brengen, en dat de financieringsregels van de lidstaten de markt voor verhandelbare diensten niet verstoren;

* Liberalisering van de interne dienstenmarkt, waarbij de Commissie de strategie van de interne markt voor de dienstensector aanvult met een reeks maatregelen om vroegere en bestaande belemmeringen voor de interne markt in verhandelbare diensten weg te werken;
* Snelle uitvoering van afspraken over de liberalisering van de energiemarkt (elektriciteit en gas), waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de verbintenissen op het gebied van interconnectie worden uitgevoerd, voortzetting van de liberalisering van het spoorweg- en luchtvervoer, en aanneming van richtsnoeren en begeleidende financiële regels voor de trans-Europese netwerken, met het oog op een beter gebruik van de bestaande infrastructuur, de aanvulling van de ontbrekende schakels van de Europese kerninfrastructuur, en het aanmoedigen van investeringen in basisinfrastructuur, o.a. door gezamenlijke initiatieven van de overheid en de particuliere sector;

* Voltooiing van het Actieplan Financiële diensten, waarvan de verschillende onderdelen voor 2005 moeten worden omgezet in wetgeving, door middel van een correcte en doeltreffende uitvoering van de bestaande richtlijnen en door ervoor te zorgen dat de resterende maatregelen evenredig en kosteneffectief zijn, waarbij al het mogelijke moet worden gedaan om voor eind 2003 een geïntegreerde effectenmarkt tot stand te bengen; opheffing van de belemmeringen voor de totstandbrenging van een echte Europese markt voor risicokapitaal, die de voorwaarden schept voor ondersteuning van het ondernemerschap, en analyse van o.a. de bestaande belemmeringen voor investeringen door institutionele beleggers (pensioenfondsen) op de risicokapitaalmarkten;
* Wat belastingen betreft, snelle voortzetting van de werkzaamheden met het oog op afronding van de aanneming van het belastingpakket, nu er een politiek akkoord is over de belasting op rente van spaargelden.

3. Totstandbrenging van een kenniseconomie

De omvang van de economische groei op middellange termijn in Europa vraagt om het aanboren van nieuwe groeibronnen. Technologie en menselijke hulpbronnen zijn in dit verband van essentieel belang, en de uitdaging bestaat erin beleid te ontwikkelen dat het potentieel daarvan benut en ertoe bijdraagt van Europa een kenniseconomie te maken. In dit verband moet gestreefd worden naar concrete maatregelen om EU-investeringen in innovatie, kennis en O&O te bevorderen en belemmeringen voor technologietoepassingen op te heffen, om ervoor te zorgen dat innovaties in alle economische sectoren leiden tot productiviteitsstijgingen, en om te zorgen voor efficiënte investeringen in menselijk kapitaal. Dit houdt het volgende in:
* Schepping van de kadervoorwaarden opdat met name het bedrijfsleven meer en doeltreffender in onderzoek naar speerpunttechnologie en in O&O investeert, verbetering van de voorwaarden voor het mobiliseren van particuliere investeringen in O&O en aldus het streefcijfer van 3% van het BBP voor O&O te halen, en aanmoediging van innoverende activiteiten dank zij een versterkte samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en het bedrijfsleven; verdere opbouw van de Europese informatiemaatschappij, door middel van de uitvoering van het actieplan e-Europa, met bijzondere aandacht voor de rol van de telecommunicatiesector;
* Passende stimuleringsmaatregelen waardoor het gemakkelijker wordt om met onderzoek en innovatie een economische toegevoegde waarde te realiseren, door overeenstemming te bereiken over de aanneming van een transparant, niet-discriminerend en goedkoop Gemeenschapsoctrooi, de ontwikkeling van een passende regeling inzake intellectuele eigendom en het aanmoedigen van hervormingen die de integratie en de verspreiding van technologie in de gehele economie in de hand werken;

* Hervorming van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels, met nadruk op basisvaardigheden, levenslang leren, de ontwikkeling van digitale geletterdheid, het waarborgen van strenge kwaliteitsnormen en een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen.
4. Hervormingen met het oog op meer en beter werk, versterking van de sociale samenhang

De Europese Raad heeft in Lissabon en Stockholm duidelijke doelstellingen inzake de werkgelegenheidsgraad vastgesteld. Voor de verwezenlijking van die doelstellingen zijn verbeteringen nodig van de goederen-, diensten-, kapitaal- en arbeidsmarkt, alsmede een passende combinatie van beleidsinstrumenten voor de vraag- en de aanbodzijde en veranderingen van een aantal culturele en sociale factoren, in het bijzonder wat betreft de deelneming aan de arbeidsmarkt door vrouwen en oudere werknemers. Het is bijgevolg van belang dat er een duidelijk signaal wordt gegeven dat de hervorming van de arbeidsmarkt centraal moet staan bij de aanpak van het werkgelegenheidstekort in Europa. Terzelfder tijd moeten de sociale zekerheidsstelsels worden ontzien, gemoderniseerd en versterkt. De Europese staten moeten zorgen voor sociale solidariteit door middel van duurzamere socialezekerheidsstelsels. Dit houdt het volgende in:
* Hervormingen van de uitkeringsstelsels, om ervoor te zorgen dat zij de deelneming aan het arbeidsproces bevorderen en werkzoekenden voor de armoede- en werkloosheidsval behoeden; in dit verband moet worden nagedacht over de voorwaarden voor uitkeringen, de voorwaarden waaronder mensen in aanmerking komen, de duur van de uitkeringen, de vervangingsgraad, de beschikbaarheid van voorzieningen ten behoeve van werknemers, het gebruik van belastingkredieten, administratieve stelsels; hervorming van de belastingstelsels, en de wisselwerking ervan met de uitkeringsstelsels, ten einde de vraag naar arbeidskrachten en de deelname aan de arbeidsmarkt, met name door mensen met lage loonverwachtingen, te vergroten;

* Verbeteringen van de loonvormingssystemen, zodat deze rekening houden met het verband tussen loonontwikkeling, prijsstabiliteit en arbeidsmarktomstandigheden en tegelijkertijd een loonontwikkeling mogelijk maken die in overeenstemming is met de ontwikkeling van de productiviteit en met de verschillen inzake vaardigheden, en modernisering van de wetgeving inzake de bescherming van werknemers, door een versoepeling van buitensporig restrictieve elementen die de dynamiek van de arbeidsmarkt negatief beïnvloeden, dit alles zonder daarbij de rol van de sociale partners overeenkomstig de nationale praktijk uit het oog te verliezen;

* Verbeteringen van de doeltreffendheid van de actieve arbeidsmarktprogramma's, dank zij een betere follow-up en bewaking;

* Verbetering van de arbeidsmobiliteit, waarbij arbeidsplaatsen, sectoren, regio's en grenzen worden overschreden, en kan worden gezorgd voor een beter evenwicht tussen vraag en aanbod, bijvoorbeeld door een verbeterde transparantie en door methodes voor de onderlinge erkenning van beroepsopleidingen, en door de voortzetting van de huidige werkzaamheden betreffende de overdraagbaarheid van socialezekerheidsrechten;
* Vergroting van het aanbod aan arbeidskrachten in alle relevante groepen - ouderen, vrouwen, immigranten en jongeren - mede met het oog op de duurzaamheid van de overheidsfinanciën. Met name de aanmoediging van actief ouder worden, door op een kosteneffectieve wijze de stimulansen voor vervroegd uittreden te verzwakken en door eraan te werken om oudere werknemers betere kansen te bieden, door bijvoorbeeld in de wetgeving formules op te nemen voor gedeeltelijke uittreding; levenslang leren; beperking van de belemmeringen en ontmoedigingsmaatregelen die de arbeidsmarktdeelname van vrouwen in de weg staan, o.a. door te zorgen voor betere kinderopvangvoorzieningen;
* Verbetering van de kwalitatieve aspecten van het werk, o.a. door vraagstukken in verband met de gezondheid en de veiligheid op de werkplek aan te pakken. Investeren in kwalitatief hoogstaand werk is een noodzakelijke aanvulling op beleidsmaatregelen om de deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten en de werkloosheid terug te dringen;

* Stroomlijning van alle dimensies van het economisch en werkgelegenheidsbeleid vanaf de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2003, en uitvoering van de hervormde werkgelegenheidsstrategie, die resultaatgericht moet zijn, en minder en betere richtsnoeren moet opleveren;
* Doeltreffende en billijke aanpak van de uitdagingen van de grote demografische veranderingen via een verdere hervorming van de pensioenstelsels vanuit het oogpunt van financiële houdbaarheid, toereikendheid en aanpassing aan nieuwe behoeften, op basis van het gezamenlijk verslag over de pensioenen, en van de follow-up op het gebied van de uitwisseling van ervaringen en van beste praktijken;

* Onderzoek van de gevolgen van de vergrijzing voor houdbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de gezondheidszorgstelsels en de langdurige verzorging van ouderen en uitwisseling van informatie en van beste praktijken;

* Verbetering en stroomlijning van het algemeen kader voor het beleid inzake sociale bescherming (met inbegrip van pensioenen, sociale insluiting, gezondheidszorg) door meer de nadruk te leggen op de modernisering en de houdbaarheid van de stelsels voor sociale bescherming en door beste praktijken te identificeren, zonder daarvoor de flexibiliteit en de verschillen tussen beleidsmaatregelen op te geven.

5. Duurzame ontwikkeling

Sedert 2001, toen de Europese Raad van Göteborg een milieudimensie heeft toegevoegd aan de strategie van Lissabon, is de nadruk gelegd op het belang van de integratie van het milieubeleid in het economisch en sociaal beleid in de context van duurzame ontwikkeling, en op een versnelling van het proces van Cardiff, waarbij milieu-eisen worden geïntegreerd in het sectoraal beleid. Wat betreft de duurzaamheid vanuit milieuoogpunt moeten wij de nadruk leggen op:
* Voltooiing van de werkzaamheden tot aanneming van de richtlijn inzake energiebelasting, teneinde de energie-efficiëntie te verbeteren en het gebruik en het concurrentievermogen van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren; bevordering van hernieuwbare energiebronnen en van energie-efficiëntie op een kosteneffectieve wijze en met minimale verstoringen van de energiemarkt;

* Opheffing van hindernissen voor de invoering van milieutechnologieën door de aanvulling en de aanneming van het desbetreffende actieplan en door de lidstaten ertoe aan te zetten maatregelen te treffen voor de uitvoering ervan;
* Versterking van het proces van Cardiff voor de integratie van milieu-eisen in alle beleidsmaatregelen en acties, en bevordering van het gebruik van de passende economische instrumenten om te zorgen voor een behoorlijke prijsstelling; hervorming van de subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor het milieu; beperking van de verstoringen op het gebied van de keuze van vormen van vervoer door ervoor te zorgen dat de prijzen een betere afspiegeling vormen van hun kosten voor de samenleving;
* Herziening en uitvoering van de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling; werk maken van de externe dimensie van duurzame ontwikkeling, door ervoor te zorgen dat de EU haar verbintenissen nakomt in het kader van Doha, Monterrey en de Wereldtop voor Duurzame ontwikkeling (Johannesburg); voortzetting en uitbreiding van de inspanningen om de verbintenissen in het kader van het Kyoto-protocol uit te voeren, in het bijzonder een verdere beperking van de emissies van broeikasgassen;
* Een zeer belangrijk aspect van duurzame ontwikkeling is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Dit omvat niet alleen maatregelen om de demografische uitdaging aan te gaan
- vooral met betrekking tot de pensioenstelsels en de stelsels voor gezondheidszorg - maar ook een grondigere evaluatie van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de context van het Stabiliteits- en groeipact, en in het bijzonder een verbetering van de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de begrotingsprognoses voor de lange termijn."


- Jaarverslag van het EPC over de structurele hervormingen
De Raad keurde het jaarverslag van het comité voor de economische politiek (EPC) over de structurele hervormingen goed (doc. 6922/03).

Het verslag vermeldt de gebieden waarop vooruitgang is geboekt, maar vestigt ook de aandacht op de gebieden waar de vooruitgang minder bevredigend is en waar de inspanningen moeten worden opgevoerd.

Het verslag van dit jaar was gebaseerd op een wederzijdse beoordeling van de structurele hervormingen in de producten-, kapitaal- en arbeidsmarkt van elke lidstaat, in samenwerking met de Commissie. Het onderzoek was dit jaar in het bijzonder toegespitst op de regelingen voor vervroegde uittreding.

De hoofdlijnen van het verslag worden in de eerste bladzijden samengevat. Zij bestrijken verschillende gebieden, maar komen in hoofdzaak op het volgende neer:

* De structurele hervormingen zijn in 2002 verder vooruitgegaan. De landen hebben een aantal verdere maatregelen genomen.
* De voordelen van deze en vorige hervormingen beginnen zichtbaar te worden, zoals blijkt uit de verheugende veerkracht van de arbeidsmarkten van de EU wanneer de mondiale omstandigheden moeilijk zijn.

* Toch is het tempo van de hervormingen ontegenzeggelijk vertraagd.
* Als gevolg hiervan is het tempo van de hervormingen nu te traag en onvoldoende. Het tempo moet duidelijk omhoog indien de doelstellingen van Lissabon gehaald willen worden.


- Verslag over de "Verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid"

De Raad nam onderstaand verslag over de "Verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid" aan en besloot het aan de Europese Raad toe te zenden:

"De Raad erkent dat de coördinatie van het economisch beleid voortdurend moet worden verbeterd om het groeipotentieel van de Europese economie te versterken en beter voorbereid te zijn op de uitdagingen op middellange termijn. Hij memoreert de resolutie van de Europese Raad van Luxemburg van december 1997, waarin wordt gesteld dat bij de verbetering van de coördinatie van het economisch beleid de volle aandacht niet alleen dient uit te gaan naar de nauwlettende bewaking van de macro-economische ontwikkelingen en het toezicht op het begrotingsbeleid, maar ook naar de structurele beleidsmaatregelen van de lidstaten op de arbeids-, de goederen- en de dienstenmarkt, en de kosten- en prijstendensen.

In het licht hiervan verwelkomt de Raad de mededeling van de Commissie over de verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid als een waardevolle bijdrage in het kader van artikel 104 van het Verdrag, het secundaire recht in de vorm van het stabiliteits- en groeipact en de "gedragscode" inzake de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's. Hij is het met de Commissie eens dat het niet nodig is het Verdrag of het stabiliteits- en groeipact te wijzigen of nieuwe begrotingsdoelstellingen of -regels te introduceren.

De Raad deelt het standpunt van de Commissie dat de vierjarige ervaring met de coördinatie van het begrotingsbeleid heeft aangetoond dat er, wat de effectieve toepassing van het stabiliteits- en groeipact betreft, op sommige gebieden verdere verbeteringen mogelijk zijn of verduidelijking noodzakelijk is. Een pragmatische aanpak lijkt aangewezen om, met inachtneming van de regels van het pact, in voldoende mate rekening te houden met specifieke situaties. De zienswijze van de Raad is als volgt:
1. Het bewaken van de nominale saldi blijft essentieel, met name in landen waar de referentiewaarde dicht bij of hoger dan 3% ligt; de stabiliteits- en convergentieprogramma's van de lidstaten moeten derhalve ook in de toekomst nominale gegevens bevatten. De naleving van het vereiste van het stabiliteits- en groeipact dat de begrotingssituatie "vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont" moet op een conjunctuurgezuiverde basis worden geëvalueerd; incidentele maatregelen moeten per geval op hun waarde worden beoordeeld. De conjunctuurgezuiverde saldi zouden geraamd moeten worden met gebruikmaking van de methodologie die de Raad op 12 juli 2002 heeft goedgekeurd.
2. Landen waarvan de tekorten niet beantwoorden aan het vereiste van het stabiliteits- en groeipact dat de begrotingssituatie "vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont", moeten hun conjunctuurgezuiverde begrotingssituatie verbeteren. Bij de evaluatie zullen incidentele maatregelen per geval op hun waarde worden beoordeeld. De Eurogroep besloot op 7 oktober 2002 om de lidstaten van de eurozone waarvan de tekorten niet beantwoorden aan het vereiste dat de begrotingssituatie "vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont", te verplichten tot een verbetering met ten minste 0,5% van het BBP per jaar.
3. Het voeren van een procyclisch begrotingsbeleid in goede tijden is een van de grootste fouten geweest bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact, met name in landen waar de begrotingssituatie nog niet vrijwel in evenwicht was of een overschot vertoonde. De automatische stabilisatoren moeten tijdens de gehele cyclus symmetrisch werken en hiertoe moeten de lidstaten vermijden een procyclisch beleid te voeren, vooral wanneer de groeivoorwaarden gunstig zijn. Met het oog hierop moeten alle bestaande procedures zo volledig mogelijk worden toegepast. 4. De gedragscode verschaft aanwijzingen omop nationaal niveau na te gaan of de stabiliteits- en convergentieprogramma's voldoen aan het vereiste van het stabiliteits- en groeipact wat betreft "vrijwel in evenwicht of een overschot". Bijzondere aandacht moet worden besteed aan landspecifieke omstandigheden, meer bepaald: (i) de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn, (ii) de permanente aanwezigheid van voldoende veiligheidsmarges, waarbinnen ook de nodige ruimte wordt geboden om de automatische stabilisatoren volledig te laten werken zonder dat de referentiewaarde van 3% van het BBP wordt overschreden , en (iii) de overeenstemming van de evolutie en kwaliteit van de openbare financiën in de stabiliteits- en convergentieprogramma's met het vereiste van "vrijwel in evenwicht of een overschot". 5. Meer aandacht moet worden besteed aan de houdbaarheid van de openbare financiën op langere termijn. Een belangrijke mogelijkheid om de houdbaarheid van de openbare financiën op langere termijn te waarborgen is het krachtdadig voortzetten van de door de Europese Raad van Stockholm overeengekomen alomvattende strategie om het hoofd te bieden aan de vergrijzingsproblematiek. De evaluatie van de houdbaarheid van de openbare financiën moet op een hoger niveau worden gebracht. Met name de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de begrotingsprognoses op lange termijn moeten worden verbeterd.
6. Het tempo van de afbouw van de overheidsschuld speelt een belangrijke rol bij het toezicht op de begroting, vooral in landen met een hoge schuldenlast. Overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag moet de procedure die van toepassing is bij buitensporige tekorten ervoor zorgen dat de schuld in een bevredigend tempo wordt afgebouwd.
7. Binnen de algemene beperkingen van het stabiliteits- en groeipact moet grotere aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de openbare financiën teneinde het groeipotentieel van de economieën van de EU te vergroten, overeenkomstig de agenda van Lissabon."

Er zij aan herinnerd dat de Europese Raad van Barcelona er nota van nam dat de Commissie tijdig voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2003 voorstellen voor de versterking van het coördinatie van het economisch beleid zou voorleggen. De Commissie heeft in november 2002 een mededeling aangenomen waarin de nadruk ligt op de coördinatie van het begrotingsbeleid. De Raad ECOFIN heeft op 18 februari een eerste gedachtewisseling gehouden aan de hand van een verslag van het EFC, en heeft het EFC verzocht een ontwerp-verslag van de Raad ECOFIN aan de Europese Raad op te stellen. Het verslag van de Raad is een reactie op de mededeling van de Commissie.


- Toereikende en betaalbare pensioenen

De Raad keurde het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie inzake toereikende en betaalbare pensioenen goed en besloot het aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad toe te zenden. (Doc. 6527/2/03 REV 2 + ADD 1)

Er zij aan herinnerd dat de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (EPSCO) dit verslag reeds op 6 maart heeft goedgekeurd.

Het verslag toont aan dat de lidstaten streven naar betaalbare pensioenstelsels die in de toekomst adequate pensioenvoorzieningen leveren. Zij zijn allemaal begonnen met hervormingsprocessen en een groot aantal landen begrijpt de noodzaak van verdere hervormingen om de betaalbaarheid van hun pensioenregelingen alsmede gezonde overheidsfinanciën op lange termijn te verzekeren.

Het verslag vermeldt dat de lidstaten de stimulansen moeten verbeteren om oudere werknemers langer op de arbeidsmarkt te houden en om de financiële basis van de pensioenregelingen te versterken door grotere overheids- en particuliere financiering. Aangezien de gevolgen van de vergrijzing voor de pensioenregelingen in de volgende tien jaar voelbaar zullen worden, worden de lidstaten in het verslag opgeroepen, geloofwaardige en doeltreffende strategieën uit te werken en de burgers duidelijke signalen te geven betreffende wat zij mogen verwachten en wat zij moeten doen om na hun pensionering een toereikende levensstandaard te hebben.

Er zij aan herinnerd dat de Europese Raad bij verschillende gelegenheden, van Lissabon tot Barcelona, aandacht heeft geschonken aan de vergrijzingsproblematiek en de gevolgen die deze heeft voor het behoud van toereikende en betaalbare pensioenen. Dat het hier om een echte uitdaging gaat wordt benadrukt in de conclusies van de Europese Raad van Stockholm in maart 2001, waar de basis is gelegd voor de open coördinatiemethode voor pensioenen. De Europese Raad van Laken heeft deze procedure tenslotte ingevoerd op basis van elf gemeenschappelijke doelstellingen verdeeld in drie werkterreinen: het waarborgen van de capaciteit van de stelsels om aan hun sociale doelstellingen te voldoen, de handhaving van de betaalbaarheid van de stelsels en het behoud van hun vermogen om in te spelen op de veranderende behoeften van de samenleving.


- Nationale strategieën voor de toekomst van de gezondheidszorg en de ouderenzorg

De Raad keurde het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over de ondersteuning van nationale strategieën voor de toekomst van de gezondheidszorg en de ouderenzorg goed en besloot het aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad toe te zenden (doc. 6528/03
+ COR 1 (en)).

In het verslag worden de drie door de Europese Raad van Barcelona (maart 2002) onderschreven globale doelstellingen overgenomen: voor iedereen toegankelijke zorg, ongeacht inkomen of vermogen; een hoog kwaliteitsniveau; betaalbaarheid van de zorgstelsels. Er wordt een aantal gemeenschappelijke uitdagingen en problemen behandeld, zoals nieuwe technologieën en behandelingen, meer welzijn en beter voorgelichte patiënten, en vergrijzing. De belangrijkste conclusies berusten op de analyse van de antwoorden van de lidstaten en er worden maatregelen voor de toekomst voorgesteld.

Gememoreerd wordt dat de Raad EPSCO dit verslag reeds op 6 maart heeft goedgekeurd.

STEMREGELING IN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK (ECB)

De Raad nam nota van een wetgevingstekst betreffende een aanbeveling betreffende de stemregeling in de Raad van bestuur van de ECB, en nam tevens nota van het voorbehoud van Finland en van Nederland.

De Raad keurde ook de volgende ontwerp-verklaring goed, die is bestemd voor de notulen van de Raadszitting tijdens welke de beschikking zal worden aangenomen:
"De Raad bevestigt dat het in zijn beschikking vastgestelde stramien voor de stemregeling in de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank niet mag worden beschouwd als precedent voor de toekomstige samenstelling en besluitvormingsprocedure van andere communautaire instellingen."

Met de aanbeveling wordt beoogd ervoor te zorgen dat de Raad van bestuur ook in een uitgebreid eurogebied efficiënt en tijdig besluiten kan nemen. Volgens de tekst dient het aantal presidenten met stemrecht kleiner te zijn dan het totaal aantal presidenten in de Raad van bestuur.

Doel van de aanbeveling is de omvang van de Raad van bestuur te beperken (namelijk tot 21), door invoering van een roulatiesysteem voor stemrechten. Dit roulatiesysteem zou worden gebaseerd op een indeling van de landen in drie categorieën afhankelijk van hun grootte, zoals bepaald door hun BBP en bankactiviteiten.

Gememoreerd wordt dat het Verdrag van Nice een nieuw artikel 10.6 toevoegde aan de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank. Het bepaalt: "Artikel 10.2 van de statuten kan door de Raad in de samenstelling van staatshoofden en de regeringsleiders, hetzij op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB, met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd. De Raad beveelt de lidstaten aan deze wijzigingen aan te nemen. De wijzigingen treden in werking na door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn geratificeerd". Artikel 10.6 dient te worden gelezen in samenhang met de verklaring ad artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, die aan het Verdrag van Nice is gehecht.

Deze verklaring luidt als volgt: "De Conferentie rekent erop dat ten spoedigste een aanbeveling in de zin van artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank zal worden ingediend."

Met het oog op het bovenstaande, diende de ECB deze aanbeveling in voor een beschikking van de Raad inzake een wijziging van artikel 10.2 van de statuten. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 10.6 van de statuten werd de aanbeveling door de Raad van bestuur van de ECB met eenparigheid van stemmen goedgekeurd en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

STABILITEITS- EN GROEIPACT

In het kader van de beoordelingscyclus voor de geactualiseerde stabiliteits- en convergentieprogramma's van de lidstaten heeft de Raad zich gebogen over een derde pakket stabiliteitsprogramma's, van Luxemburg en Portugal.

Een en ander geschiedt overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact waarover tijdens de Europese Raad te Amsterdam in juni 1997 overeenstemming is bereikt; volgens dit pact dienen de lidstaten jaarlijks geactualiseerde stabiliteits- en convergentieprogramma's voor te leggen aan de Raad en de Commissie, teneinde informatie te verstrekken over de wijze waarop de lidstaten denken de doelstellingen van het pact te verwezenlijken. Ook kan uit deze programma's worden afgeleid in hoeverre de lidstaten hebben voldaan aan de aanbevelingen terzake in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB's).

De Raad heeft zich, wat Luxemburg en Portugal betreft, gebogen over de op 19 februari 2003 door de Commissie gedane aanbevelingen en zijn goedkeuring gehecht aan de adviezen betreffende deze lidstaten, waarbij hij zich baseerde op de door het Economisch en Financieel Comité (EFC) verrichte werkzaamheden. De Raad heeft besloten de adviezen openbaar te maken.

* ADVIES VAN DE RAAD OVER HET GEACTUALISEERDE STABILITEITSPROGRAMMA VAN LUXEMBURG (2001-2005)

" DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (2) , en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

Op 7 maart 2003 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Luxemburg voor de periode 2001-2005 onderzocht. Het programma voldoet niet volledig aan de eisen van de gedragscode voor de inhoud en de vorm van de programma's die op 10 juli 2001 is goedgekeurd door de Raad ECOFIN; het is met name zes weken te laat toegezonden. Het programma is gedeeltelijk in overeenstemming met de aanbevelingen in de GREB.

In 2002 is de reële groei van het BBP verder gedaald tot naar raming 0,5%, in vergelijking met 1,0% in 2001, wat duidelijk lager is dan de in het stabiliteitsprogramma 2001 opgenomen prognose. De verzwakking is voor een groot deel te wijten aan negatieve ontwikkelingen in de sector financiële diensten, die ongeveer een vierde van de totale toegevoegde waarde vertegenwoordigt. Op basis van een voorzichtig macro-economisch scenario, waarin wordt verondersteld dat het herstel van de economisch activiteit enigszins zwakker zal zijn dan is geraamd in de najaarsprognose 2002 van de Commissie, wordt verwacht dat de reële groei van het BBP slechts geleidelijk zal aantrekken tot ongeveer 3% in 2005.

De Raad merkt op dat de overheidsfinanciën in 2002 aanzienlijk zijn verslechterd, daar de ontvangsten daalden als gevolg van de belastinghervorming en de economische achteruitgang, terwijl de stijging van de uitgaven zeer sterk bleef. Bijgevolg wordt verwacht dat de begroting in 2002 een tekort van 0,3% van het BBP zal vertonen, wat een sterke verslechtering is in vergelijking met het grote overschot van 6,1% in 2001 (3)
. De begroting zal volgens de ramingen in 2003 een tekort van 0,3% vertonen en in 2004 een tekort van 0,7%, terwijl in 2005 vrijwel sprake zal zijn van een evenwicht met een klein nominaal tekort van 0,1% van het BBP. Verwacht wordt dat het onderliggende begrotingssaldo tijdens de programmaperiode positief zal blijven. Derhalve is de Raad van oordeel dat Luxemburg blijft voldoen aan de eis van het stabiliteits- en groeipact dat op middellange termijn een begrotingsevenwicht of -overschot moet worden gerealiseerd.

De Raad stelt vast dat een gezond beheer van de overheidsfinanciën het leidende beginsel van de bijwerking 2002 blijft; hij verheugt zich over de voornaamste elementen van het huidige budgettaire kader, met onder meer het gebruik van voorzichtige macro-economische prognoses als basis voor het begrotingsbeleid, het beginsel van een nettofinancieringsoverschot voor de overheid, van een sluitende begroting voor de centrale overheid, en van het voorkomen van een stijging van de lopende uitgaven die de groei van de totale uitgaven overtreft. De Raad neemt met genoegen kennis van de verlaging van de belastingdruk middels de tenuitvoerlegging van de belastinghervorming waarbij wordt gestreefd naar een gezonde begrotingssituatie voor de middellange termijn; in dit verband moedigt hij de toekomstige regering aan om zich te houden aan reële uitgavenplafonds die in overeenstemming zijn met de doelstelling van een begrotingsevenwicht of -overschot op middellange termijn.

De Raad is evenwel bezorgd over de snelle verslechtering van het begrotingssaldo van de centrale overheid, die slechts een deel is van de totale overheid. Het begrotingssaldo van de centrale overheid vertoonde in 2001 nog een overschot van 2,6% van het BBP, maar zal volgens de prognoses een tekort vertonen van 2,2% in 2002 en in 2003 een tekort van 2,1%, dat in 2004 en 2005 naar verwachting verder zal oplopen tot 2,8%. De Raad merkt op dat dit gedeeltelijk te wijten is aan tegenvallende belastingopbrengsten als gevolg van de economische achteruitgang, terwijl de uitgaven van de centrale overheid volgens de prognoses snel zullen stijgen; hoewel de uitgangspositie van de overheidsfinanciën van Luxemburg buitengewoon gezond is, zou de snelle stijging van de lopende uitgaven een risicofactor kunnen worden, mocht de groei op middellange termijn sterk vertragen.

Bij het huidige beleid is de Raad van oordeel dat de overheidsfinanciën van Luxemburg zich in een goede uitgangspositie bevinden om de geraamde kosten van de vergrijzing van de bevolking op te vangen. Hij merkt evenwel op dat de evaluatie van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van Luxemburg zeer gevoelig is voor ontwikkelingen met betrekking tot het aantal grensarbeiders. De Raad is van oordeel dat het streven om in de komende jaren een sluitende begroting te handhaven aangewezen is gelet op de budgettaire gevolgen van de vergrijzing van de bevolking, en hij is ingenomen met de maatregelen om de aantrekkelijkheid van de pensioenen van de derde pijler te verhogen."

* ADVIES VAN DE RAAD OVER HET GEACTUALISEERDE STABILITEITSPROGRAMMA VAN PORTUGAL (2003-2006)

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (4) , en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

Op 7 maart 2003 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Portugal voor de periode 2003-2006 besproken. In het geactualiseerde programma wordt ervan uitgegaan dat de overheidsfinanciën gestaag zullen verbeteren en dat het tekort van 2,8% van het BBP in 2002, zal dalen tot 0,5% van het BBP in 2006. De schuldquote zal worden teruggedrongen van 58,8% van het BBP in 2002 tot 52,7% in 2006.

De Raad stelt vast dat het geactualiseerde programma grotendeels in overeenstemming is met de herziene "gedragscode voor de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's". Het geactualiseerde programma is op 20 december aangenomen door de regering en ingediend bij het parlement, dat het programma heeft besproken en begin januari bij ruime meerderheid heeft ingestemd met een goedkeuringsverklaring, die ook werd gesteund door de grootste oppositiepartij. Het geactualiseerde programma is daarna formeel ingediend bij de Commissie. De Portugese autoriteiten zijn dus de op 5 november ten aanzien van de Raad aangegane verbintenis in het kader van de aanbeveling op grond van artikel 104, lid 7, om vóór het einde van het jaar een geactualiseerd stabiliteitsprogramma in te dienen, nagekomen. De Raad is van oordeel dat het economisch beleid, zoals dat blijkt uit de in het geactualiseerde programma geplande maatregelen over het algemeen in overeenstemming is met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid 2002.

Uit het macro-economische scenario van de bijwerking blijkt dat de groei van het BBP iets aantrekt tot 1,3% in 2003 (tegen een raming van 0,7% voor 2002), wat in het licht van de meest recente informatie - volgens welke de economische bedrijvigheid in de tweede helft van 2002 verder vertraagde - enigszins optimistisch lijkt. Voor de periode 2004-2006 is het macro-economische scenario in het geactualiseerde programma plausibel wat het tempo van de economische groei betreft (een gemiddeld groeipercentage van bijna 3% per jaar). De geplande structurele hervormingsmaatregelen zullen gunstige gevolgen voor de aanbodzijde hebben, waardoor de economie kan steunen op een sterkere uitvoer.

In het licht van de inflatie en de ontwikkeling van de reële lonen tijdens de jongste jaren, acht de Raad het voor Portugal van het grootste belang dat het extern concurrentievermogen van het land opnieuw een passend niveau bereikt. Daartoe zijn loonmatiging en aanhoudende productiviteitsstijgingen sleutelelementen, ook als instrument om te zorgen voor een daling van de inflatie. Dienaangaande verheugt de Raad zich over het richtsnoer van de regering om vanaf 2003 de gemiddelde inflatieprognose voor de eurozone als criterium voor de loononderhandelingen te gebruiken en om de meeste lonen in de overheidssector in 2003 te bevriezen. Deze maatregel zal gunstige neveneffecten hebben voor de particuliere sector.

Op 5 november 2002 heeft de Raad, gelet op het overheidstekort van 4,1% van het BBP in 2001, besloten dat er een buitensporig tekort bestond in Portugal en heeft hij overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag een aanbeveling tot Portugal gericht. In deze aanbeveling worden de Portugese autoriteiten ertoe aangespoord: i) hun begrotingsplannen voor 2002 met voortvarendheid uit te voeren, teneinde het tekort in dat jaar terug te brengen tot 2,8% van het BBP. De Raad stelde 31 december 2002 als deadline voor de Portugese regering om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om een einde te maken aan het buitensporige tekort; ii) de nodige begrotingsmaatregelen vast te stellen en uit te voeren om ervoor te zorgen dat het begrotingstekort in 2003 verder wordt teruggebracht tot duidelijk onder 3% van het BBP en dat de schuldquote onder de referentiewaarde van 60% van het BBP blijft.

De Raad stelt met genoegen vast dat volgens voorlopige cijfers het algemene begrotingstekort in 2002 is teruggebracht tot minder dan 3% van het BBP, ondanks de tegenvallende groei. De Raad erkent dat de Portugese regering vastbesloten is de begrotingsconsolidatie voort te zetten. De budgettaire ontwikkelingen bleken later in 2002 minder gunstig te zijn dan in de gecorrigeerde begroting van juni was verwacht, hoofdzakelijk als gevolg van de verdere verzwakking van de economische bedrijvigheid, maar ook als gevolg van het feit dat de opbrengsten van de verkoop van overheidsbezit lager zijn uitgevallen dan was geraamd. Mede om het tekort te verminderen zoals aanbevolen door de Raad, hebben de Portugese autoriteiten derhalve aan het einde van het jaar een aantal eenmalige maatregelen genomen, die volgens de ramingen extra inkomsten ten belope van ongeveer 1,50% van het BBP hebben opgeleverd.

De Raad merkt op dat er in 2003 nog veel moet worden gedaan om het beoogde tekort van 2,4% van het BBP te halen en om het tekort op een neerwaarts traject te brengen. Dienaangaande lijken twee factoren van cruciaal belang. Ten eerste lijkt in het licht van de recente economische gegevens die een ernstige verzwakking van de economische bedrijvigheid in de tweede helft van 2002 bevestigen, de hypothese in het programma van een groei van het BBP van 1,25% voor 2003 enigszins optimistisch, en zouden aanvullende budgettaire besparingen noodzakelijk kunnen zijn. Ten tweede kunnen in 2003 extra maatregelen nodig zijn, omdat de in 2002 uitgevoerde eenmalige maatregelen hun gunstige werking verliezen. Bijgevolg dringt de Raad er bij de Portugese autoriteiten op aan om ervoor te zorgen dat het tekort in 2003 een stuk onder 3% van het BBP blijft. Een volgehouden correctie van de begrotingsonevenwichtigheid zou de opleving van het economisch vertrouwen ondersteunen. Bovendien is de Raad van oordeel dat een tijdige en vastberaden uitvoering van het veelomvattende en ambitieuze programma van structurele hervormingen dat in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma is gepland, zal leiden tot groter vertrouwen, waardoor de economische groei sneller kan herstellen.

De Raad stelt vast dat het onderliggende saldo volgens de plannen met meer dan 0,50% van het BBP per jaar zal worden verbeterd, waardoor het onderliggende tekort van ongeveer 3,50% van het BBP in 2002 wordt teruggebracht tot een situatie die tegen 2005 vrijwel in evenwicht is, overeenkomstig de verbintenissen die Portugal is aangegaan in het kader van de door de Raad op 5 november 2002 aangenomen aanbeveling. In 2003 bedraagt de verbetering van het onderliggende tekort evenwel ongeveer 2% van het BBP, omdat de aanpassingsinspanning aanzienlijk groter is als gevolg van de noodzaak om de in 2002 genomen eenmalige maatregelen te vervangen. De geplande consolidatiestrategie is dus geconcentreerd aan het begin van de periode en is in overstemming met de doelstellingen van het stabiliteits- en groeipact.

De Raad merkt ook met tevredenheid op dat de aangenomen consolidatiestrategie vooral steunt op beperking van de overheidsuitgaven, wat ten dele moet worden bereikt door een striktere beheersing van de loonmassa in de overheidssector en ten dele door de effecten van een ruim opgezet programma van structurele hervormingen. Een dergelijke strategie is in overeenstemming met de algemene aanbevelingen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. De Raad dringt er bij de Portugese autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de uitvoering van deze strategie de misgelopen ontvangsten als gevolg van de aangekondigde geleidelijke en aanzienlijke verlaging van de vennootschapsbelasting compenseert, en aldus leidt tot een onderliggende begrotingssituatie die tegen het einde van de periode vrijwel in evenwicht is. In dit verband wijst de Raad op de potentiële begrotingsrisico's die verbonden zijn aan een aanzienlijke belastingvermindering zonder parallelle strenge controle op de overheidsuitgaven, die er wellicht zou kunnen komen door uitgavenmaxima in te stellen. Een gevoeligheidsanalyse wijst uit dat ingeval het in het geactualiseerde programma beschreven scenario van geringe groei werkelijkheid wordt, het saldo aanzienlijk kan verslechteren als er geen compenserende discretionaire maatregelen worden genomen.

Bovendien herhaalt de Raad dat de toezegging van de Portugese autoriteiten om het verzamelen van gegevens betreffende de overheid verder te blijven verbeteren, van fundamenteel belang is wil men komen tot een doeltreffende bewaking van de begrotingssituatie. De Raad merkt op dat de schuldquote wel onder de referentiewaarde van 60% van het BBP blijft, maar de laatste jaren toch gestegen is. De Raad is ingenomen met het voornemen van de Portugese autoriteiten om de schuld tegen 2006 terug te dringen tot 52,7% van het BBP, waardoor de sterke verslechtering tussen 2000 en 2002 ongedaan wordt gemaakt. De vermindering van de schuldquote tijdens de programmaperiode moet worden bereikt door een geleidelijke verbetering van het primaire saldo, gekoppeld aan de hypothese dat er in de komende jaren geen belangrijke schuldverhogende financiële operaties worden uitgevoerd.

Op basis van het huidige beleid kan de mogelijkheid van onhoudbare overheidsfinanciën in het licht van de vergrijzende bevolking niet worden uitgesloten. Wil het terugdringen van de schuld een tastbare bijdrage leveren aan het opvangen van de kosten van de vergrijzing voor de begroting, dan is het bereiken van een sluitende begroting in 2006 van essentieel belang; dit moet deel uitmaken van een ambitieuze drieledige strategie om de langetermijngevolgen van de vergrijzing voor de begroting te ondervangen, waarbij misschien overschotten moeten worden aangelegd. Met gezonde overheidsfinanciën op lange termijn zal een aanzienlijke reductie van de schuldquote kunnen worden bewerkstelligd voordat het effect van de vergrijzing op de begroting zich doet gevoelen. Derhalve is de vastberaden uitvoering van structurele hervormingen om de groei van de met de vergrijzing samenhangende uitgaven terug te dringen, alsmede om de belastinggrondslagen te verbreden en het algemene groeipotentieel van de economie te verhogen, van fundamenteel belang voor de stabiliteit op lange termijn."

BELASTINGVRAAGSTUKKEN


- Belastingpakket

Afgezien van een algemeen voorbehoud van de Italiaanse delegatie bij de ontwerp-richtlijn belasting op rente van spaargelden en een voorbehoud van de Portugese delegatie bij de ontwerp-richtlijn interest en royalty's, bereikte de Raad een akkoord over de tekst van de twee ontwerp-richtlijnen.

De Raad besloot dit punt tijdens de volgende Raad ECOFIN op 19 maart 2003 opnieuw te bespreken, teneinde het pakket vóór de Europese Raad van 20-21 maart 2003 aan te nemen.


- Energiebelasting

De Raad besloot de bespreking van dit punt eveneens uit te stellen tot de zitting van 19 maart 2003.

Er zij aan herinnerd dat het de bedoeling is met deze richtlijn op communautair niveau minimumbelastingniveaus vast te stellen voor alle energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.

COMMUNAUTAIRE BEGROTING

* Kwijtingsprocedure voor 2001

De Raad nam de aanbeveling inzake de kwijting en de opmerkingen daarbij aan en kwam overeen deze in het kader van de kwijtingsprocedure naar het Europees Parlement te zenden. (doc. 6026/03 + COR 1 + COR 2)

Gememoreerd wordt dat het Europees Parlement overeenkomstig artikel 276 van het Verdrag op aanbeveling van de Raad aan de Commissie kwijting verleent voor de uitvoering van de begroting.

De Commissie stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten van het Europees Parlement alsook aan de opmerkingen bij de door de Raad aangenomen aanbevelingen tot kwijting.

* Richtsnoeren voor de EU-begroting voor 2004
Wat betreft de richtsnoeren voor de EU-begroting voor 2004 nam de Raad de volgende conclusies aan:
"1. De Raad benadrukt dat de begrotingsprocedure voor 2004 door twee grote uitdagingen getekend zal zijn. Dit wordt de eerste begroting die wordt aangenomen overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe Financieel Reglement, en zij moet worden opgesteld aan de hand van een nieuwe presentatie op basis van de "bestemmingsgerichte budgetteringsmethode". Ook wordt het de eerste begroting waarin de komende uitbreiding in de loop van 2004 volledig in aanmerking wordt genomen.
2. De Raad memoreert dat het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 de grondslag van de procedure is en dat hij dit akkoord volledig zal toepassen. In dit verband onderstreept hij de noodzaak van eerbiediging van de financiële vooruitzichten. De uitgaven moeten binnen de perken van deze financiële vooruitzichten blijven en er moeten, behalve in rubriek 2, onder alle maxima van de verschillende rubrieken toereikende marges worden aangehouden, omwille van een gezond financieel beheer, en bovenal om het hoofd te kunnen bieden aan onvoorziene omstandigheden.
3. De Raad beklemtoont nogmaals dat de ontwikkeling van de betalingskredieten voor 2004 strikt in de hand moet worden gehouden, met een begrotingsbeleid dat even stringent is als het beleid dat op nationaal niveau wordt gehanteerd. De betalingskredieten op de begroting moeten steunen op realistische ramingen en moeten tevens toereikend zijn om de verschillende door de Europese Unie aangegane verbintenissen te kunnen nakomen, met name wat betreft de Europese Raad van Berlijn van maart 1999. Er moet rekening worden gehouden met het bestedingsniveau in het verleden en de reële mogelijkheden tot besteding, waarbij ernaar gestreefd moet worden een redelijke verhouding tussen de vastleggings- en de betalingskredieten te waarborgen.
De Raad herhaalt derhalve zijn verzoek aan de Commissie om zich toe te rusten met passende instrumenten ter verbetering van de begrotingsramingen. Hij herinnert in dit verband aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 25 november 2002 betreffende het uitvoeringsprofiel voor de begroting van 2003, en aan het actieplan om abnormale nog betaalbaar te stellen bedragen weg te werken. 4. De Raad betreurt het dat in de begrotingsprocedure van de afgelopen drie jaar de betalingskredieten te hoog zijn geraamd, hetgeen elk jaar een groot overschot tot gevolg heeft gehad. De Commissie dient zo spoedig mogelijk een eerste evaluatie van het overschot van 2002 te verrichten, en na te gaan wat voor maatregelen er getroffen moeten worden om te voorkomen dat er opnieuw een groot overschot ontstaat. Die evaluatie moet door de Commissie bij de opstelling van het voorontwerp van begroting voor 2004 in aanmerking worden genomen.
5. De Raad wijst erop dat naar behoren rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de uitbreiding. In dit verband onderstreept hij dat er moet worden gewerkt aan een soepele overgang van een Europese Unie van vijftien lidstaten naar een Europese Unie van vijfentwintig lidstaten.
Een van de hoogste prioriteiten van de Raad bestaat erin, door middel van de begroting voor 2004 uitvoering te geven aan de financiële conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van december 2002, met als doel om de toetreding van de tien nieuwe landen onder de beste omstandigheden te laten verlopen. De Raad benadrukt dat spoedig de laatste hand moet worden gelegd aan de technische aanpassing van de financiële vooruitzichten met het oog op de uitbreiding, overeenkomstig punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999. Om een en ander gemakkelijker te laten verlopen, verzoekt de Raad de Commissie een voorontwerp van begroting voor 2004 voor te leggen met alle financiële informatie die nodig is voor een volledig overzicht over een begroting voor 2004 die de behoeften voor vijfentwintig lidstaten dekt, en ervoor te zorgen dat dit voorontwerp vergelijkbaar blijft met de begroting voor 2003. Hierbij mag niet worden vooruitgelopen op de procedure die uiteindelijk zal worden gevolgd voor de aanneming van de begroting voor 2004.
6. De Raad is van oordeel dat de uitstekende geest van samenwerking die ten grondslag lag aan de werkzaamheden met betrekking tot de opstelling van de begroting van de laatste drie begrotingsjaren, doorslaggevend is geweest voor het vruchtbare verloop van de begrotingsprocedure, en hij wijst op het belang van voortzetting van deze goede samenwerking tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit en de Commissie, juist in een zo cruciale begrotingsprocedure.
7. De Raad is ingenomen met het feit dat het nieuwe Financieel Reglement is toegepast; vooral wat betreft de presentatie van de begroting voor 2004 op grond van het beginsel van bestemmingsgerichte budgettering (ABB), dat voortaan het uitgangspunt voor alle begrotingswerkzaamheden zal zijn. Hij memoreert dat deze begroting ook moet worden opgesteld op grond van de beginselen van een gezond financieel beheer, vastgelegd in het Financieel Reglement, dat onder andere voorziet in versterking van het beginsel van individuele verantwoordelijkheid voor het financieel beheer, alsmede in het bepalen van doelstellingen en de verplichting om de begrotingsautoriteit samen met het voorontwerp van begroting alle gegevens en bijbehorende evaluatieresultaten te verstrekken. 8. Wat meer in het bijzonder bepaalde rubrieken van de financiële vooruitzichten betreft, is de Raad van oordeel dat de volgende punten van cruciaal belang zijn voor de voorbereiding van de begroting 2004:


- De Commissie wordt verzocht, zo nodig in haar najaarsnota, de financiële gevolgen van een mogelijk akkoord over de tussenbalans van het GLB te verdisconteren. Wat betreft de financiering van de uitgaven in verband met plattelandsontwikkeling, moet er in het bijzonder op worden toegezien dat de betalingskredieten daarvoor toereikend zijn in 2004;

- er moeten, met volledige inachtneming van de verbintenissen van de Europese Raad van Berlijn van maart 1999, voldoende betalingskredieten worden uitgetrokken om een te hoge raming van de betalingskredieten op het gebied van de structuurfondsen te voorkomen; hierbij moet met name rekening worden gehouden met de gevolgen voor de betalingskredieten van de afsluiting van de programma's voor de periode 1994-1999 en van de stand van de uitvoering van de programma's voor de periode 2000-2006. De Raad dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk haar raming van de mogelijke vrijgemaakte bedragen tengevolge van de procedure voor de afsluiting van de programma's voor de periode 1994-1999 mee te delen.
De Raad is verheugd over het feit dat de Commissie een begin heeft gemaakt met de vereenvoudiging van de procedures op het gebied van de structuurfondsen, met als doel om, in overeenstemming met de vigerende wetgeving, de uitvoering van de programma's te bevorderen.
Hij memoreert dat de gevolgen van de in december 2002 aangenomen hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid voor rubriek 2 begrotingsneutraal moeten zijn, en op kredietherschikking gebaseerd moeten zijn;


- binnen rubriek 3 (intern beleid) moeten toereikende marges worden aangehouden. De Raad onderstreept het belang van de maatregelen met betrekking tot de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van maart 2000.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de financiering, in het kader van de beschikbare middelen, van maatregelen op het gebied van immigratie alsmede samenwerking en controle aan de buitengrenzen.

Gelet op het toenemende aantal agentschappen, is de Raad van mening dat de financiële gevolgen hiervan in het kader van de begrotingsprocedure voor 2004 zorgvuldig moeten worden bestudeerd aan de hand van adequate gegevens die aan de begrotingsautoriteit zijn verstrekt;


- bij het vaststellen van de begrotingsmiddelen in rubriek 4 (extern optreden) benadrukt de Raad dat er prioriteiten in samenhang met de ontwikkeling van de internationale context moeten worden gesteld, en er toereikende marges binnen deze rubriek moeten worden aangehouden. Ook moeten in het bijzonder het communautaire ontwikkelingsbeleid en informatie over bijdragen van internationale organen in aanmerking worden genomen.

De Raad memoreert de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van december 2002 over de uitgebreide Unie en haar buren.

Hij is ingenomen met de toename van de begrotingsmiddelen voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) in 2003. Hij staat op het standpunt dat er in 2004 passende middelen moeten worden toegewezen. Hij brengt in herinnering dat de Europese Unie in staat moet zijn haar prioriteiten en al haar gemeenschappelijke optredens te financieren, en onderstreept in dit verband dat het van groot belang is dat de Commissie adequate bedragen opneemt in haar voorontwerp van begroting;


- gezien de beperkingen van rubriek 5 (administratieve uitgaven) wordt de instellingen verzocht stringente ontwerp-ramingen op te stellen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van herschikking van bestaande middelen, zodat er toereikende marges binnen deze rubriek aangehouden kunnen worden. In dit verband moeten de instellingen er ook toe worden aangespoord hun regelingen voor interinstitutionele samenwerking te versterken. Al deze maatregelen samen zouden moeten leiden tot besparingen op de begroting en tot grotere efficiëntie.

De Raad benadrukt dat de door de instellingen voorgelegde ontwerp-ramingen duidelijk alle kosten in verband met de uitbreiding dienen te vermelden, met name wat betreft de middelen voor gebouwen en personeel.

Hij hecht groot belang aan het hervormingsprogramma van de Commissie, mede aan de financiële gevolgen daarvan, waarbij het beginsel van begrotingsdiscipline de leidraad zou moeten vormen. Daarnaast herinnert hij aan het beginsel van begrotingsneutraliteit, waartoe werd besloten voor de oprichting van uitvoerende agentschappen en Europese bureaus.

- aan de vooravond van de aanstaande uitbreiding acht de Raad het passend dat er een evaluatie van de uitvoering en de doeltreffendheid van de in het kader van rubriek 7 gefinancierde pretoetredingssteun wordt verricht. Hiertoe dient het voorontwerp van begroting voor 2004 vergezeld te gaan van gegevens over de uitvoering die is gegeven aan de pretoetredingssteun in elke kandidaat-lidstaat.
De Raad onderstreept dat er accurate ramingen moeten worden opgesteld voor de toekomstige betalingskredieten binnen deze rubriek.

9. De Raad wenst dat in de begrotingsprocedure, en met name bij het opstellen van het voorontwerp van begroting voor 2004, rekening wordt gehouden met deze richtsnoeren."

Benadrukt wordt dat de begrotingsprocedure voor 2004 door twee grote uitdagingen gekenmerkt zal worden: dit wordt de eerste begroting die wordt aangenomen overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe Financieel Reglement en het wordt ook de eerste begroting waarin de komende uitbreiding in de loop van 2004 volledig in aanmerking wordt genomen.

Eén van de hoogste prioriteiten van de Raad bestaat erin, met de begroting voor 2004 uitvoering te geven aan de financiële conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van december 2002, met als doel om de toetreding van de tien nieuwe landen onder de beste omstandigheden te laten verlopen. De Raad verzoekt de Commissie derhalve een voorontwerp van begroting voor 2004 voor te leggen met alle financiële informatie die nodig is voor een volledig overzicht over een begroting voor 2004 die de behoeften voor vijfentwintig lidstaten dekt, en ervoor te zorgen dat dit voorontwerp vergelijkbaar blijft met de begroting voor 2003. Hierbij mag niet vooruitgelopen worden op de procedure die uiteindelijk zal worden gevolgd voor de aanneming van de begroting voor 2004.

DIVERSEN

* BTW: grensoverschrijdend personenvervoer door de lucht
De Raad luisterde naar een mondelinge presentatie van de Duitse delegatie over de toepassing van de BTW-wetgeving op grensoverschrijdend personenvervoer door de lucht.

Tijdens een informeel werkontbijt hielden de ministers op basis van een werkdocument van het voorzitterschap een openbare en praktische discussie over belangrijke kwesties in verband met de pensioenstelsels.

Tijdens de lunch nam de Raad nota van het verzoek van de Italiaanse delegatie om het punt van de melkquota voor Italië te behandelen.

ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN

ECOFIN

Vervolgverslag over het begrotingsjaar 2000

(doc. 6025/03)

De Raad nam conclusies aan over het vervolgverslag over het begrotingsjaar 2000. De Raad maakte opmerkingen over een aantal sectoren zoals eigen middelen, GLB, structuurmaatregelen, intern beleid, externe steunmaatregelen, pretoetredingssteun, administratieve uitgaven, financieringsinstrumenten en bankactiviteiten en speciale verslagen van de Rekenkamer.

Aanbevelingen inzake de kwijting voor de begroting 2001

De Raad nam een reeks aanbevelingen aan inzake de kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2001 die moet worden verleend aan de
? Raad van Beheer van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (doc. 5999/03) ? Raad van Bestuur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (doc. 6000/03)

? directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw (doc. 6001/03)

? directeur van de Europese Stichting voor opleiding (doc. 6002/03) ? directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (doc. 6006/03)
? directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (doc. 6007/03)

? directeur van het Europees Milieuagentschap (doc. 6008/03)

? directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (doc. 6009/03)
? directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (doc. 6010/03)

? directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling. (doc. 6011/03).

Speciaal verslag van de Rekenkamer over INTEGRA

De Raad nam conclusies aan over het Speciaal verslag nr. 3/2002 van de Rekenkamer over het Communautair Initiatief Werkgelegenheid - Integra. De Raad benadrukt de positieve bijdrage van INTEGRA op nationaal niveau en is het met de Rekenkamer eens dat er een efficiënte overdracht van goede praktijken nodig is om de resultaten in het beleid te kunnen integreren.

Gememoreerd wordt dat INTEGRA, dat in 1996 als een nieuw, vierde onderdeel van het communautair initiatief "Werkgelegenheid en ontwikkeling van menselijke hulpbronnen" is ingevoerd voor de programmaperiode 1997-1999, ten doel heeft maatregelen te bevorderen ter verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en de vergroting van de arbeidskansen van kwetsbare groepen die van de arbeidsmarkt uitgesloten zijn of dreigen te worden.

Speciaal verslag van de Rekenkamer over lokale acties voor werkgelegenheid

De Raad nam conclusies aan over Speciaal verslag nr. 4/2002 van de Rekenkamer over lokale werkgelegenheidsacties. In het verslag wordt een analyse gemaakt van de functies van de Commissie ten aanzien van beleidsformulering en informatieverzameling op het gebied van lokale werkgelegenheid, alsmede van het beheer door de Commissie van innovatieve projecten die in de periode 1994-2001 rechtstreeks door haar zijn gefinancierd.

De Raad erkent dat een volledige evaluatie van lokale werkgelegenheidsinitiatieven in de hele EU moeilijk is, doordat een gemeenschappelijke omschrijving van lokaal werkgelegenheidsbeleid ontbreekt en de aanpak van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenloopt, maar acht een gemeenschappelijke omschrijving die op alle lidstaten zonder onderscheid van toepassing is niet wenselijk. Hierdoor zouden de lidstaten teveel beperkt worden in hun mogelijkheden om op lokale omstandigheden te reageren, en zou het subsidiariteitsbeginsel worden ondermijnd.

De Raad benadrukt het belang van de lokale ontwikkeling van de werkgelegenheid als horizontale prioriteit in de verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds en is ingenomen met het voornemen van de Commissie om te zorgen voor adequate verspreiding van de resultaten van de activiteiten van het fonds. Lokale acties moeten als onderdeel van de Europese werkgelegenheidsstrategie blijven bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon inzake arbeidsparticipatie.

Externe betrekkingen

Kwijting voor het financiële beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds voor 2001

De Raad nam aanbevelingen aan het Europees Parlement aan over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor het beheer van het zesde, het zevende en het achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2001, en een verklaring over de
betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer, die ook naar het Parlement zal worden gezonden.

In zijn aanbevelingen merkt de Raad op dat de globale uitvoering door de Commissie van de maatregelen van het EOF in 2001 bevredigend is geweest.

Beheer van adviseurs die in de ACS-Staten en de landen en gebieden overzee werkzaam zijn

De Raad nam een besluit aan waarbij een bedrag van 2.700.000 euro, afkomstig van de rentebaten op de bedragen die in de algemene tegoeden van het Europees Ontwikkelingsfonds zijn gestort, wordt gereserveerd voor de financiering van de kosten van de internalisering van de nieuwe regeling voor het beheer van de individuele adviseurs die werkzaam zijn in de ACS-Staten en de landen en gebieden overzee, gedurende een periode van vier jaar.

EVDB

Vermogens - EU-vermogensontwikkelingsmechanisme

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan een document over "omschrijving van het EU-vermogensontwikkelingsmechanisme (Capability Development Mechanism (CDM))" overeenkomstig het mandaat van de Europese Raad van Nice van december 2000 over dit punt.

De Europese Raad van Nice heeft drie doelstellingen voor het mechanisme bepaald: i) de EU in staat stellen te zorgen voor de follow-up en de voortgang bij het nakomen van de gedane toezeggingen met het oog op het bereiken van het hoofddoel, zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt; ii) de Unie in staat stellen haar vermogensdoelstellingen te evalueren en zo nodig in het licht van gewijzigde omstandigheden te herzien om alle behoeften van de lijst van Petersbergtaken te dekken; iii) het bevorderen van de samenhang tussen de doelstellingen die in EU-kader zijn gedaan en, voor de betrokken landen, de strijdkrachtdoelstellingen die in het kader van de NAVO-planning of het Partnerschap voor de vrede (PARP) zijn aanvaard.

Het mechanisme moet transparantie, eenvoud en duidelijkheid bevorderen, om vergelijkingen tussen de toezeggingen van de lidstaten mogelijk te maken, en een voortdurende en regelmatige evaluatie van de gemaakte vorderingen waarborgen, alsook de nodige flexibiliteit om de toezeggingen aan te passen aan nieuwe behoeften.

Het mechanisme zal tevens helpen zorgen voor samenhang tussen de in het kader van de EU gedane toezeggingen en, voor de betrokken landen, de in het kader van de NAVO-planning of het PARP overeengekomen strijdkrachten/partnerschapsdoelstellingen, en voor de wederzijdse versterking van het hoofddoel en de
collectieve-vermogensdoelstellingen van de EU en die van de NAVO waar die elkaar overlappen, inclusief de vermogens die resulteren uit het initiatief betreffende de defensievermogens. Voorts moet het onnodige doublures van procedures en van verzoeken om informatie voorkomen.


---

(1)
?Wanneer de Raad verklaringen, conclusies of resoluties heeft aangenomen, wordt dat in de titel van het betrokken punt vermeld. De aangenomen teksten staan tussen aanhalingstekens.?De documenten waarvan het nummer in de tekst wordt genoemd, staan op de internetsite van de Raad HYPERLINK
"http://register.consilium.eu.int/scripts/utfregisterDir/WebDriver.exe ?MIval=advanced&MIlang=EN&fc=REGAISEN&srm=5&ssf=&mt=128&md=100"http:// ue.eu.int.?Besluiten ten aanzien waarvan verklaringen voor de Raadsnotulen zijn afgelegd die beschikbaar zijn voor het publiek, zijn aangegeven met een asterisk; de tekst van de verklaringen staat op de bovengenoemde internetsite van de Raad en is ook verkrijgbaar bij de Persdienst.

(2)
PB L 209 van 2.8.1997.

(3)
Uit recentere gegevens in de mededeling van 1 maart blijkt dat het tekort van de centrale overheid in 2002 niet meer dan 0,1% van het BBP bedroeg, hetgeen een overschot van 2,6% van het BBP voor de algemene overheid heeft opgeleverd. Daarmee kon in de beoordeling van de Commissie evenwel nog geen rekening worden gehouden.

(4)
PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.