LJN-nummer: AF5735 Zaaknr: 02/00091meded
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 11-03-2003
Datum publicatie: 13-03-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak MEDED 02/91-RIP

Uitspraak

in het geding tussen

Sociaal Kulturele Vereniging SHIVA, gevestigd te Paramaribo, Suriname, eiseres,

en

de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brieven van 2 december 1997 en 2 januari 1998 heeft eiseres een klacht ingediend bij verweerder, door verweerder opgevat als een verzoek tot toepassing van artikel 56 van de Mededingingswet (hierna: Mw).

Bij besluit van 8 oktober 2001 heeft verweerder het verzoek afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 oktober 2001 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 14 december 2001 is het bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 2 januari 2002 beroep ingesteld, aangevuld bij brieven van 27 augustus 2002 en 27 oktober 2002.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen door de rechtbank op 15 juli 2002.

De rechtbank heeft de zaak ter behandeling gevoegd met de zaak betreffende het beroep van (reg.nr. MEDED 02/92-RIP).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2003. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M.F.F. Verbeet en mr. A.M. Mählmann. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Jankie.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.

2. Overwegingen

Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Mw zijn verboden overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Mw is het ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb), in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

De klacht van eiseres had betrekking op (eventuele) prijsafspraken tussen, onder andere, de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (hierna: KLM) en de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij (hierna: SLM) op de vliegverbinding Amsterdam-Paramaribo v.v. Ook heeft eiseres in de klacht gesteld dat KLM en SLM misbruik maken van een machtspositie door de vliegtarieven op genoemde route extreem hoog te houden.

Eiseres is een vereniging gevestigd te Paramaribo en opgericht op 22 mei 1987. Eiseres heeft op verzoek van verweerder bij brief van 6 mei 2000 haar statuten, zoals vastgesteld op 22 mei 1987 (hierna ook: de Statuten), aan verweerder overgelegd.

Artikel 2 van de Statuten luidt als volgt:
"De vereniging stelt zich ten doel het behartigen van de Sociaal Kulturele belangen van de leden".

Artikel 3 van de Statuten luidt:
"Zij tracht haar doel te bereiken door:
a) het geven van voorlichting aan belangstellenden; b) het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten; c) het stimuleren en respekteren van andere kulturen; d) het organiseren van multi-kulturele manifestaties, sport en festiviteiten;
e) alle haar ten dienste staande middelen, welke aan het doel bevorderlijk kunnen zijn."

Verweerder heeft, na (ambtshalve) een onderzoek te hebben ingesteld, bij besluit van 8 oktober 2001 het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 56 van de Mw afgewezen, omdat naar het oordeel van verweerder de samenwerkings- en exploitatieovereenkomst tussen KLM en SLM geen inbreuk vormt op artikel 6, eerste lid, van de Mw, en KLM en SLM geen inbreuk maken op artikel 24, eerste lid, van de Mw.

In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn besluit van 8 oktober 2001 niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar zijn oordeel eiseres niet aangemerkt kan worden als rechtstreeks belanghebbende bij dit besluit. Gelet op haar statutaire doelstelling wordt eiseres niet getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt, als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De belangen waarvoor eiseres blijkens haar statutaire doelstelling opkomt - de sociaal-culturele belangen van de leden door middel van de in haar statuten opgesomde middelen - zijn andere belangen, dan wel te algemeen in relatie tot het belang waarvoor eiseres in de onderhavige zaak wenst op te komen, te weten het tegengaan van een prijsafspraak en misbruik van machtspositie op een bepaalde luchtvaartroute.

In beroep voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met het recht op een eerlijk proces zoals vervat in artikel 10 UVRM, artikel 14 BUPO en artikel 6 EVRM, en met artikel 38 van het Handvest grondrechten, dat de consumentenbescherming betreft. Voorts voert eiseres aan dat verweerder bij zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar voor wat betreft de doelstellingen van eiseres is uitgegaan van onjuiste statuten. Eiseres legt bij haar beroepschrift alsnog een document (uittreksel van de ledenvergadering) over waaruit is op te maken dat de Statuten tweemaal zijn gewijzigd, te weten op 12 februari 1989 en 25 februari 1997. Deze wijzigingen hadden beiden betrekking op artikel 2 en bevatten een aanzienlijke uitbreiding van de in dat artikel genoemde doelstellingen van eiseres. Op grond van de gewijzigde statuten meent eiseres in ieder geval belanghebbende te zijn, omdat het bijzonder belang dat zij in de onderhavige zaak behartigt daarin wordt vermeld. Overigens meent eiseres dat zij ook op basis van de oorspronkelijke statuten als belanghebbende had moeten worden aangemerkt.

Bij brief van 9 november 2002 heeft eiseres verzocht de Vereniging van Reizigers (hierna: VVR), opgericht op 22 oktober 2002, als mede-klaagster te beschouwen.

Ter zitting heeft eiseres zich ter ondersteuning van haar stelling dat zij belanghebbende is geconcentreerd op de statuten van 22 mei 1987. Eiseres meent dat, hoewel de formele doelstelling van het behartigen van de sociaal-culturele belangen van de leden ruim is, het opkomen voor een verlaging van de vliegtarieven in ieder geval behoort tot de feitelijke doelstellingen van eiseres die zij in de praktijk behartigt.

De rechtbank overweegt als volgt.

Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres om de Vereniging van Reizigers toe te laten tot de onderhavige procedure niet kan worden ingewilligd. Het beroepschrift van 2 januari 2002 is niet (mede) namens de VVR ingediend, zodat de VVR niet geacht kan worden tesamen met eiseres beroep ingesteld te hebben, terwijl zij ook niet (tijdig) zelfstandig beroep heeft aangetekend tegen het bestreden besluit. Afgezien daarvan volgt uit artikel 6:13 van de Awb dat VVR hoe dan ook geen beroep kan instellen, nu haar redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. Het feit dat VVR pas na de bezwaartermijn is opgericht doet daaraan niet af.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen belanghebbende is bij het besluit van verweerder van 8 oktober 2001. Voor het beantwoorden van deze vraag gaat de rechtbank uit van de door eiseres aan verweerder verstrekte statuten van 22 mei 1987. Voorzover er gewijzigde statuten zijn, is niet gebleken dat deze door eiseres aan verweerder voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit ter beschikking zijn gesteld, zodat verweerder deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Daarbij weegt mee dat ook al in het besluit van 8 oktober 2001 de vraag naar het aanmerken van eiseres als belanghebbende aan de orde is gesteld, terwijl eiseres nadien bij brief van 22 oktober 2001 aan verweerder wederom de statuten van 22 mei 1987 heeft toegezonden.

Allereerst stelt de rechtbank, met verweerder, vast dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Als vereniging heeft zij geen eigen, rechtstreeks belang, maar behartigt zij juist de belangen van haar leden.

Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat eiseres evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het tegengaan van misbruik van machtspositie van KLM dan wel SLM - of zelfs meer algemeen het opkomen voor verlaging van de vliegtarieven op de route Amsterdam-Suriname v.v. - is immers geen belang dat eiseres krachtens de doelstelling in de Statuten in het bijzonder behartigt. De doelstelling van eiseres, het behartigen van de sociaal-culturele belangen van de leden, is daarvoor te algemeen.

Het enkele feit dat eiseres krachtens haar feitelijke werkzaamheden opkomt voor het belang van verlaging van de vliegtarieven biedt krachtens vaste jurisprudentie onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres opkomt voor een belang dat zij in het bijzonder behartigt. De in de wet gestelde voorwaarden dat het bijzonder belang moet volgen uit de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden zijn cumulatief. Dit volgt ook uit de volgende bewoordingen in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 1:2, derde lid, van de Awb (vgl. PG Awb I, blz. 149):

"De bedoelde omschrijving stelt veilig dat verenigingen of stichtingen kunnen gelden als belanghebbenden, mits een algemeen of collectief belang, dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich ook daadwerkelijk inzetten, bij het besluit in kwestie rechtstreeks is betrokken".

Tenslotte levert ook op zichzelf het opkomen voor specifieke belangen van haar leden voor eiseres evenmin een algemeen en collectief belang op in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.

Verweerder heeft gelet op het voorgaande eiseres terecht niet als belanghebbende aangemerkt en derhalve haar bezwaar, overeenkomstig artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, terecht niet-ontvankelijk geacht.

Het beroep van eiseres op - kort gezegd - schending van internationale (verdrags)regels die toegang tot de rechter waarborgen moet worden verworpen. Deze regels beletten niet dat de nationale wetgever regels stelt die een zekere begrenzing inhouden van het aantal personen of instanties dat zich tot de rechter kan wenden, zolang dergelijke regels maar door de onafhankelijke rechter (wiens toetsing voldoet aan verdragseisen) kunnen worden getoetst. Nu verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat door het bestreden besluit overigens een schending van procedurele regels heeft plaats gevonden. De daartoe strekkende gronden van eiseres treffen derhalve geen doel.

Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. 3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door prof. mr. J. Riphagen.

De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Casparie-Kerdel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2003.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.