Ministerie van Financiën

De voorzitter van de Tweede Kamer der

Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

2020307610 PBTW 2003-16 U

Onderwerp

Vragen van het lid Van Vroonhoven-Kok over een BTW-constructie waterschappen

Hierbij antwoord ik op de vragen van het Kamerlid Van Vroonhoven-Kok.

1.

Ja.

2.

Waterschappen zijn openbare lichamen die verantwoordelijk zijn voor de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De waterschappen zijn, omdat zij publiekrechtelijke lichamen zijn, geen ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en hebben daardoor geen recht op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte omzetbelasting. Voor de BTW worden zij beschouwd als eindverbruikers. Dat is overeenkomstig doel en strekking van de Europese richtlijnen en de Nederlandse omzetbelastingwetgeving. Om de BTW-druk te mitigeren bij grote investeringen maken waterschappen gebruik van BTW-constructies.

3.

Vanuit een oogpunt van goed openbaar bestuur is het ongewenst dat een waterschap als publiekrechtelijk lichaam gebruik maakt van constructies die louter zijn opgezet om er fiscaal voordeel mee te behalen. Het waterschap als onderdeel van de overheid vervult in dezen een voorbeeldfunctie. De overheid moet zich richten op de publieke taak en dient daarbij prudent en integer te zijn. De overheid draagt zorg voor de naleving van wet- en regelgeving en moet niet zelf de mazen van de wet opzoeken. Bovendien geldt dat de waterschappen hun inkomsten grotendeels verwerven uit eigen belastingen en dus gebaat zijn bij een goede belastingmoraal. Deze boodschap heb ik in een brief aan de Unie van Waterschappen van 19 februari jl. (is bijgevoegd) kenbaar gemaakt. Hieruit volgt dat ik een invloed van het gebruik van constructies op de hoogte van de waterschapslasten ongewenst vind.

4.

Het tegengaan van BTW-constructies leidt niet tot een grotere verstoring in de zin van de aangehaalde brief aan de Kamer "Verkenning van de wenselijkheid en mogelijkheid van BTW-compensatie voor waterschappen, politiekorpsen, de zorg en onderwijs" (Kamerstukken II, 27 293, 2001-2002, nr.17). In de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet op het BTW-compensatiefonds is onder de in de vraag bedoelde verstoring verstaan de omstandigheid dat als gevolg van BTW-heffing overheden geen goede afweging kunnen maken tussen het zelf-uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 293, nr. 6). De BTW-heffing stimuleert bij gemeenten en provincies het zelf-uitvoeren van activiteiten terwijl het uitbesteden aan marktpartijen tot economische effectievere oplossingen zou kunnen leiden. Waterschappen hebben in mindere mate deze keuze. Uit de aangehaalde verkenning bleek dat waterschappen grote investeringen vrijwel steeds uitbesteden en dat de omvang van het uit te wisselen personeel beperkt is, zodat de verstoring alleen mogelijk een rol speelt bij het uitbesteden van onderhoud.

5.

In de eerder genoemde verkenning is gesteld dat er onvoldoende aanleiding is voor het instellen van een BTW-compensatiefonds voor waterschappen. Deze keuze is gemaakt gezien de beperkte verstoring die optreedt bij de afweging van waterschappen tussen uitbesteden en zelf doen, de aanwezigheid van praktische bezwaren bij het financieren van BTW-compensatiefonds voor waterschappen en de mogelijke herverdeeleffecten die kunnen optreden bij het instellen van een BTW-compensatiefonds voor waterschappen.

De Staatssecretaris van Financiën,

Steven R.A. van Eijck