TNO


TNO


Westerscheldetunnel: veilig naar de overkant

17-03-2003 - Op 14 maart 2003 heeft Koningin Beatrix de Westerscheldetunnel officieel geopend. Daarmee heeft het wegverkeer niet alleen een snelle, maar ook een veilige verbinding tussen Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen tot zijn beschikking gekregen. Voor dit project werd ook expertise van TNO aangeboord.

Het kan haast niet anders - wie door de langste (6,6 kilometer) tunnel van Nederland rijdt, raakt onder de indruk van de technische prestatie die hier is geleverd. Daaraan heeft een groot aantal overheden, bedrijven, instellingen en organisaties een bijdrage geleverd. Een van de partijen die er mede voor heeft gezorgd dat de automobilist snel en veilig de Westerschelde kan kruisen, is TNO, dat in verschillende stadia van het ontwerp- en bouwproces onderzoek heeft gedaan of advies heeft uitgebracht.

Kennis over bodemopbouw en -gesteldheid is, wanneer je een tunnel wilt gaan boren, essentieel, en zeker zo belangrijk is dat de voorspellingen over hetgeen de bouwers zullen aantreffen, betrouwbaar is. Daarom bracht, al ver vóór de aanleg van start ging, het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO de geologische lagen in kaart waarmee de bouwers van de tunnel te maken zouden krijgen. De TNO-geologen hebben vier boringen gezet en met behulp van seismisch (geofysisch) onderzoek de continuïteit van de aangetroffen lagen voorspeld. De stijfheid van de lagen is daarbij een belangrijk gegeven. Bij het tunneltracé is dat de zogeheten Boomse klei, die op Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen op heel verschillende diepten ligt; daarom is de tunneltoerit aan de zuidzijde heel anders gebouwd dan die aan de noordzijde.
Dit onderzoek werd uitgevoerd op basis van de oorspronkelijke plannen voor een brug-tunnel. Nadat de keuze voor een geboorde tunnel was gemaakt, is daarvoor nog aanvullend grondonderzoek gedaan, bestaande uit tientallen boringen en sonderingen.

Constructie
Aan de Westerscheldetunnel is de eis gesteld dat de constructie een levensduur van tenminste honderd jaar moet hebben. TNO Bouw heeft, onder andere op basis van ervaringen uit het Europese onderzoeksproject DuraCrete, berekend in hoeverre het draagvermogen van de constructie (de krachten die door de bodem en door het verkeer op de tunnel worden uitgeoefend) wordt beïnvloed door corrosie van de wapening in het beton (met name als gevolg van zout water uit de bodem en strooizout dat door het verkeer wordt ingereden). Zo kon worden bepaald of de tunnelconstructie voldoet aan de gestelde faalkans-eisen. Concreet werden adviezen uitgebracht en berekeningen gemaakt over de door de aannemer te gebruiken betonsamenstelling van de tunnelsegmenten, de controle op de productie en over het vinden van een oplossing voor tegenstrijdige constructie-eisen. Bij dit laatste ging het om de positie van de wapening in het beton - dichter onder het oppervlak (om schade door de tunnelboormachine te vermijden) of dieper in het beton (voor een grotere duurzaamheid).

Dwarsverbindingen
Tussen de beide parallel lopende tunnelbuizen bevinden zich om de 250 meter dwarsverbindingen. Deze zijn bestemd voor onderhoudsdoeleinden maar ook voor hulpdiensten en de eventuele evacuatie van mensen in geval zich in een van de tunnelbuizen een ongeluk zou voordoen. Voor de aanleg van deze dwarsverbindingen is gekozen voor het bevriezen van de grond ter plaatse. Bij Artificial Ground Freezing (AGF) wordt, met behulp van vriesvloeistof (calciumchloride) met een temperatuur van 36 tot 38 graden onder nul, tussen de tunnelbuizen een vrieslichaam gemaakt. Vervolgens wordt vanuit de hoofdbuis de grond binnen het vrieslichaam ontgraven, waarna direct een laag beton van 30 centimeter tegen het vrieslichaam wordt gespoten. Daarna volgt nog een binnenmantel met een dikte van 40 centimeter van gewapend beton. Het vriezen kan stoppen als het beton van de binnenmantel is verhard. In het kader van een praktijkonderzoek van het Centrum Ondergronds Bouwen (COB) zijn uitgebreide metingen in de grond en aan de hoofdtunnels gedaan bij het aldus maken van de eerste twee dwarsverbindingen. TNO-NITG heeft deze gegevens verwerkt en geëvalueerd; de identificatie van risico's en resultaten zijn vervat in de eindrapportage van het praktijkonderzoek en daarmee voor heel bouwend Nederland beschikbaar gekomen. Conclusie: de AGF-methode is praktisch toepasbaar - niet alleen voor tunnelbouw maar ook voor bepaalde andere vormen van ondergronds bouwen, bijvoorbeeld in binnenstedelijke gebieden waar het aanleggen van diepwanden niet goed mogelijk is.

Veiligheid
Na ernstige ongevallen in andere tunnels (zoals de Mont Blanc tunnel in 1999) wordt er rekening gehouden met de mogelijkheid dat zich in een tunnel een ongeluk voordoet. Veiligheid kreeg dan ook de hoogste prioriteit bij de bouw van de Westerscheldetunnel; hierdoor geldt deze tunnel als een van de veiligste in Europa. Rijkswaterstaat heeft daartoe een aantal studies laten uitvoeren naar wat de optimale uitvoeringsvariant voor wat betreft de dwarsverbindingen zou moeten zijn, bijvoorbeeld om de hoeveel meter die zouden moeten komen. Een van die studies is door TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie uitgevoerd. De brandveiligheid van de tunnel werd onderzocht door het Centrum voor Brandveiligheid van TNO Bouw. Dit betrof een groot aantal aspecten; zo werd op basis van een tiental proeven op schaal 1:1 geadviseerd met welk isolatiemateriaal de tunnelwanden het beste kunnen worden behandeld. Omdat het ophangen van ventilatoren, verkeersborden en dergelijke aan de tunnelwand betekent dat het isolatiemateriaal wordt doorkruist, werden ook de ophangverbindingen op brandveiligheid onderzocht. Uitgangspunt bij deze tests was een in overleg met Rijkswaterstaat opgestelde eis dat bij een brand de tunnelwand intact moet blijven, waarbij ook werd vastgelegd wat daarbij onder 'intact' wordt verstaan. Ook de brandveiligheid van de stempels tussen de damwanden bij de tunneltoegang, van de betonnen 'step barrier' op de aansluiting wegdek-tunnelwand, van de hulpposten in de tunnel en van de toegangsdeuren tot de dwarsverbindingen was onderwerp van TNO-onderzoek.
Naast de brandveiligheid is ook aandacht besteed aan de eventuele gevolgen van opwarming in de tunnel door de warmte-afgifte van het verkeer. Onder het wegdek bevindt zich een kabelkanaal, en TNO onderzocht ook of in geval van een brand in de tunnel de kabels in dit kanaal beschadigd zouden kunnen worden.

Evacuatie
In geval van een calamiteit moeten de mensen die zich in de betreffende tunnelbuis bevinden hun auto verlaten en via de dichtstbijzijnde nooddeur door de dwarsverbinding naar de andere tunnelbuis lopen. Hierover zijn door TNO Technische Menskunde (TNO-TM) verschillende onderzoeken gedaan, die hebben geresulteerd in een aantal aanbevelingen.
Het boven de weg aanwezige signaleringssysteem dat aangeeft dat voertuigen moeten stoppen en dat de inzittenden moeten uitstappen wordt ondersteund door berichten via de autoradio. De nooddeuren die toegang geven tot de dwarsverbindingen worden met de bekende, sterk reflecterende bebording aangeduid. In dit verband is ook onderzocht hoe mensen zover te krijgen zijn dat ze te voet via de dwarsverbindingen naar de andere, veilige, tunnelbuis gaan; men moet de zekerheid hebben dat dat de juiste handelwijze is. Daarom is geadviseerd over de vormgeving van de deuren en gangen. Mensen die in de andere tunnelbuis aankomen, worden ook daar begeleid door de controlekamer om te voorkomen dat ze weer teruggaan om persoonlijke bezittingen op te halen of om te gaan kijken.
Mensen die via de dwarsverbindingen naar de andere tunnelbuis vluchten, komen aldaar op de linker rijstrook terecht. Daarom moet het verkeer er naar de rechter rijstrook worden gedirigeerd (het geheel stilzetten van het verkeer heeft niet de voorkeur, omdat de weg dan ook voor hulpdiensten geblokkeerd raakt). In de rijsimulator van TNO-TM werd onderzocht hoe automobilisten op een en ander reageren en hoe zij dus het beste kunnen worden geïnformeerd over het feit dat ze de linker rijstrook niet mogen gebruiken én hoe zij voor de plotselinge aanwezigheid van voetgangers in de tunnel kunnen worden gewaarschuwd.
Het is duidelijk dat aan de omroep- oftewel toespreekinstallatie hoge eisen worden gesteld voor wat betreft de spraakverstaanbaarheid. Ook hiernaar is vooraf onderzoek door TNO gedaan.

Operators
Om de vijftig meter is er in de tunnel een helder verlichte hulppost aanwezig met poederblusser, brandslang en intercom voor direct contact met de tunneloperator. Bij onderzoek bleek dat weggebruikers niet altijd begrijpen waarvoor of voor wie de aanwezige blushulpmiddelen bedoeld zijn. Een snelle en effectieve inzet van deze middelen kan dan ook worden bevorderd door de instructie en de informatievoorziening krachtiger vorm te geven, zo luidde de aanbeveling van TNO-TM. Wanneer zich onverhoopt een calamiteit voordoet, wordt de operator mentaal heel zwaar belast. Ook hieraan is door TNO aandacht besteed. Aanbevolen is om procedures aan te scherpen, taken te clusteren, een extra man in te zetten en gebruik te maken van een trainingssimulator. TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium heeft deze trainingssimulator voor de operators gerealiseerd. De nieuwe groep operators kan met behulp van de eerste versie van deze geautomatiseerde trainer ervaring opdoen met het bedienen van de diverse besturingselementen van de tunnel. In de tweede fase is een procedure-trainer toegevoegd zodat operators de mogelijkheid hebben om op een kopie van de werkelijke besturingsomgeving de diverse procedures droog te trainen. Gesproken wordt nog over een fase-3-trainer waarin de operator geconfronteerd kan worden met gesimuleerde beelden en incidenten. Op deze wijze kan de operator getraind worden in het beoordelen en detecteren van diverse incidenten, en het - na beoordeling - actie nemen (externe diensten verwittigen en maatregelen inzetten); met dit systeem kan een volledige training van een operator gerealiseerd worden.

Tolsysteem
De Westerscheldetunnel is een toltunnel. De automobilist die een tolpoort nadert, moet weten waar hij of zij terecht kan voor de betaling. TNO onderzocht daartoe de begrijpelijkheid van verschillende typen dynamische bebording. Een vooraankondiger, waarop per tolpoort wordt vermeld op welke wijze er betaald kon worden, bleek niets toe te voegen aan de juistheid van de tolpoortkeuze, maar wel de twijfel bij de proefpersonen weg te nemen. Op grond van het onderzoek bedacht TNO een begrijpelijker alternatief voor het aanvankelijke ontwerp.

De betrokkenheid van verschillende TNO-onderdelen bij de totstandkoming van de Westerscheldetunnel heeft waardevolle kennis over een groot aantal aspecten opgeleverd die ook bij toekomstige tunnel- en overkappingsprojecten (zoals bij de A2, zowel bij Leidsche Rijn als in Maastricht, maar ook bij spoorwegtunnels) kan worden ingebracht. Van die expertise profiteren uiteindelijk niet alleen de diverse partijen die bij de realisatie van dergelijke projecten zijn betrokken, maar ook degenen die van de betreffende voorzieningen gebruik maken.

TNO magazine, voorpublicatie

Contactpersoon

TNO Wegwijzer

T 015 269 69 69

infodesk@tno.nl