Ministerie van Justitie

RESULTATEN
NULMETING WET BIBOB 2002

Utrecht, 17 maart 2003 Dr. V.L. Eiff Drs. ing. D.A. van Steensel Mevr. mr. M.A. Luursema Mevr. drs. P.A.J. van den Berg D9086 ­ maart 2003


RESULTATEN
NULMETING WET BIBOB

INHOUD Blz.

MANAGEMENTSAMENVATTING.....................................................................1 1. INLEIDING....................................................................................................6 1.1 AANLEIDING...........................................................................................6 1.2 OPBOUW VAN HET RAPPORT...................................................................6 2. ACHTERGROND WET BIBOB...................................................................7 2.1 ACHTERGROND WET BIBOB.................................................................7 3. ONDERZOEKSVERANTWOORDING NULMETING ..............................9 3.1 GEVOLGDE WERKWIJZE..........................................................................9 3.2 EVALUATIEKADER..................................................................................9 3.3 SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE......................................................................10 3.4 BIBOB-EXPERTBIJEENKOMST..............................................................12 3.5 INTERVIEW BUREAU BIBOB................................................................13 4. RESPONS EN BETROUWBAARHEID.....................................................14 4.1 RESPONS ..............................................................................................14 4.2 BETROUWBAARHEID VAN DE RESULTATEN ..........................................16 4.3 RESPONDENTEN....................................................................................17 4.4 KWANTITATIEVE RESULTATEN EXPERTMEETING..................................20 5. RESULTATEN ONDERDEEL 'STRUCTUUR'.........................................21 5.1 INLEIDING ............................................................................................21 5.2 NUT EN NOODZAAK..............................................................................21 5.3 JURIDISCHE HOUDBAARHEID ................................................................28 5.4 MOGELIJKHEDEN TOT OMZEILING ........................................................29 5.5 REIKWIJDTE VAN DE WET.....................................................................29 D9086 ­ maart 2003


INHOUD (vervolg) Blz.

6. RESULTATEN ONDERDEEL 'GEDRAG' ................................................31 6.1 INLEIDING ............................................................................................31 6.2 KWANTITATIEVE GEGEVENS.................................................................32 6.3 VOORWAARDEN VOOR UITVOERING.....................................................38 6.4 BELEMMERINGEN VOOR UITVOERING...................................................47 6.5 KWALITEIT VAN BIBOB-ADVIEZEN.....................................................51 7. RESULTATEN ONDERDEEL 'RESULTAAT'..........................................53 7.1 INLEIDING ............................................................................................53 7.2 VERWACHTE GEWENSTE EFFECTEN......................................................53 7.3 VERWACHTE NEVENEFFECTEN .............................................................55 8. RESULTATEN ONDERDEEL 'ORGANISATIE'......................................56 8.1 INLEIDING ............................................................................................56 8.2 BESTUURSORGANEN.............................................................................56 8.3 OFFICIER VAN JUSTITIE.........................................................................61 8.4 BUREAU BIBOB..................................................................................62 9. VERGELIJKING MARKTONDERZOEK BIBOB-ADVIEZEN...............64 9.1 INLEIDING ............................................................................................64 9.2 MATE VAN ONGEWILDE CRIMINELE FACILITERING...............................65 9.3 BEKENDHEID EN BELANG BIBOB-INSTRUMENTARIUM........................65 9.4 KWANTITATIEVE GEGEVENS.................................................................66 9.5 KWALITEIT BIBOB-ADVIEZEN.............................................................66 9.6 POTENTIËLE FEITELIJKE BELEMMERINGEN ...........................................67 9.7 WERKWIJZE BIJ BESTUURSORGANEN....................................................67 10. CONCLUSIE................................................................................................68 10.1 INLEIDING ............................................................................................68 10.2 BEVINDINGEN OP HOOFDLIJNEN ...........................................................68 10.3 BIJZONDERHEDEN PER CATEGORIE BESTUURSORGAAN.........................75 10.4 VERBANDEN EN CORRELATIES..............................................................79 10.5 TOT SLOT..............................................................................................84 D9086 ­ maart 2003


INHOUD (vervolg)

Bijlagen:
1. Schriftelijke enquête vooronderzoek Wet BIBOB. 2. Rechte tellingen schriftelijke enquête.
3. Rechte tellingen schriftelijke enquête, uitgesplitst naar bestuursorganen. 4. Rechte tellingen 'potentieel gebruik', uitgesplitst naar sectoren. 5. Rapportage expertmeeting Wet BIBOB.
6. Respons enquêteonderdeel 'kwantitatieve gegevens'.

D9086 ­ maart 2003


MANAGEMENTSAMENVATTING

Met ingang van 1 juni 2003 zal de Wet BIBOB in werking treden. Deze wet maakt het mogelijk voor bestuursorganen om - onder strikte voorwaarden - ver- gunningen, subsidies of overheidsopdrachten te weigeren als ernstig gevaar be- staat dat de aanvrager van plan is daarmee strafbare feiten te plegen. Over de mate van gevaar zullen zij een advies kunnen vragen aan bureau BIBOB. Ten behoeve van de evaluatie van de Wet BIBOB - die drie jaar na inwerkingtre- ding zal plaatsvinden - is thans een nulmeting uitgevoerd. De uitkomsten daarvan bieden vergelijkingsmateriaal voor de evaluatie over drie jaar. Ter voorbereiding op de nulmeting is een evaluatiekader opgesteld.
De nulmeting heeft plaatsgevonden via een schriftelijke enquête onder 732 be- stuursorganen. Voorts heeft nog een expertmeeting plaatsgevonden om de resul- taten te toetsen en te complementeren.
Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit de nulmeting. Ongewilde criminele facilitering komt relatief weinig voor Uit de schriftelijke enquête blijkt dat slechts een relatief gering aantal bestuursor- ganen (11%) aangeeft in het verleden te maken te hebben gehad met ongewilde facilitering van criminele activiteiten. Bij ongewilde criminele facilitering gaat het vooral om vergunningverlening. Bij overheidsopdrachten en subsidies geeft slechts respectievelijk 2 en 1% van de bestuursorganen aan ooit achteraf - in het kader van criminele facilitering - liever niet met de betrokkene in zee te zijn ge- gaan.
Eenderde van de bestuursorganen is zich niet bewust van de risico's van ongewil- de criminele facilitering
De bewustheid van bestuursorganen voor de risico's lijkt bij eenderde van de be- stuursorganen niet erg groot te zijn. 34% van de bestuursorganen antwoordt 'weet niet' op de vraag of de organisatie in het verleden te maken heeft gehad met on- gewilde criminele facilitering. Ook bij de vraag of zij ooit een vergunning, subsi- die of overheidsopdracht hebben verleend die zij met het oog op criminele facili- tering achteraf liever niet hadden willen verlenen, antwoordt circa eenderde van de bestuursorganen 'weet niet' of heeft de vraag niet ingevuld. D9086 ­ maart 2003 1


Bestuursorganen zien meerwaarde in de Wet BIBOB

46% van de bestuursorganen vindt dat de Wet BIBOB een goede mogelijkheid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorkomen. Slechts 8% van de bestuursorganen - met name ZBO's en PBO's - vindt dat de Wet BIBOB geen meerwaarde voor hun organisatie heeft. Het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB is groter dan de bekendheid van bestuurders met de Wet BIBOB
Het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB is over het algemeen groot. Bij 43% van de bestuursorganen bestaat er bestuurlijk draagvlak om met de Wet BIBOB te werken. Opmerkelijk genoeg is maar 36% van de bestuurders bekend met de Wet BIBOB.
De Wet BIBOB zal bij bestuursorganen leiden tot meer aandacht voor het tegen- gaan van criminele facilitering
De Wet BIBOB zal volgens 41% van de bestuursorganen leiden tot meer aandacht voor het tegengaan van facilitering van criminele activiteiten. Met andere woor- den: de Wet BIBOB zal een rol kunnen spelen bij een grotere bewustheid van bestuursorganen voor risico's van criminele facilitering. De Wet BIBOB zal leiden tot een afname van criminele facilitering Bijna alle deskundigen verwachten dat de Wet BIBOB zal leiden tot een afname van de criminele facilitering door bestuursorganen. Wel verwachten ze langere procedures, hogere bestuurslasten en meer juridisering. Verschuiving van crimi- naliteit (naar andere sectoren, naar andere bestuursorganen of naar het 'zwarte circuit') wordt door een aantal deskundigen wel als een reëel gevaar gezien. De Wet BIBOB is voor veel bestuursorganen nog een onbekende factor De Wet BIBOB is nog bij veel bestuursorganen een onbekende factor. Uit de nulmeting blijkt dat circa eenderde van de bestuurders en verantwoordelijke func- tionarissen bij bestuursorganen nog niet op de hoogte is van het bestaan van de Wet BIBOB. De gevolgen van invoering van de Wet BIBOB zijn voor 60% van de bestuursorganen onduidelijk. Over het algemeen zijn politieregio's en ministe- ries het beste op de hoogte van de Wet BIBOB. PBO's en waterschappen het slechtste.1 .

1 Overigens komt de onbekendheid met de Wet BIBOB ook naar voren uit de antwoorden van bestuursorganen op enkele vragen, die niet helemaal conform de juridische werkelijkheid zijn. Zo geeft bijvoorbeeld 8% van de PBO's aan advies te zullen vragen aan bureau BIBOB over vergun- D9086 ­ maart 2003 2


Bestuursorganen verwachten gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB om vergunningen en subsidies te weigeren of in te trekken
22% van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen gaan maken van de mo- gelijkheid om vergunningen te weigeren op grond van artikel 3 van de Wet BI- BOB, met name bij coffeeshops, seksinrichtingen, de natte en droge horeca en bouwvergunningen. 17% verwacht artikel 3 van de Wet BIBOB ook te zullen toepassen om vergunningen in te trekken. Ten aanzien van subsidies verwacht 10% van de weigeringsbevoegdheid en 9% van de intrekkingsbevoegdheid op grond van artikel 3 Wet BIBOB gebruik te zullen maken. Eenderde van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen maken van de mo- gelijkheid om een BIBOB-advies aan te vragen
35% van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen maken van de mogelijk- heid om een advies bij bureau BIBOB aan te vragen, met name bij vergunningen (28%) en aanbestedingen (27%). 16% verwacht voor subsidieaanvragen een BIBOB-advies te zullen inwinnen.
Vooral de prijs vormt een belemmering voor het doen van een BIBOB-adviesaan- vraag; de doorlooptijd is in mindere mate een belemmering De prijs van 500 voor een BIBOB-advies vormt vooral voor gemeenten (45%) en PBO's (69%) een belemmering om een adviesaanvraag te doen. Geen enkele provincie vond de prijs een belemmering.
De doorlooptijd van vier weken werd slechts bij weinig bestuursorganen als be- lemmering gezien voor het doen van een adviesaanvraag (8 - 14%). Wel achten zeer weinig bestuursorganen een doorlooptijd van meer dan 6 weken voor een BIBOB-advies acceptabel. Opmerkelijk genoeg vinden bestuursorganen over het algemeen bij aanbestedingen een iets langere doorlooptijd eerder acceptabel dan bij vergunningen. De verwachting zou juist zijn dat bij aanbestedingen - waarbij het bestuursorgaan zelf een groot belang heeft bij een vlotte procedure - een korte- re doorlooptijd gewenst zou zijn dan bij vergunningprocedures. Een verklarende factor bij deze uitkomst zou kunnen zijn dat bouwvergunningen een zogenaamde. 'fatale termijn' kennen. Bouwvergunningaanvragen waarvoor geen vrijstelling nodig is, worden - mits ze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan - van rechtswege verleend als burgemeester en wethouders niet binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag ontvangen hebben, een besluit hebben genomen.

ningen, terwijl er geen PBO's zijn die vergunningen verlenen die onder de reikwijdte van de Wet BIBOB vallen.
D9086 ­ maart 2003 3


Eenderde van de bestuursorganen heeft onvoldoende personele of financiële ca- paciteit om met de Wet BIBOB te werken

35% van de bestuursorganen vindt dat zij onvoldoende personele capaciteit heb- ben om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken. 32% vindt dat er onvoldoen- de financiële capaciteit is. 13% van de bestuursorganen vindt dat er voldoende financiële capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te werken. Eenderde van de bestuursorganen acht het huidige instrumentarium ontoereikend Uit de schriftelijke enquête blijkt dat 29% van de respondenten van mening is dat zijn of haar organisatie in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden be- schikt om subsidies, vergunningen of aanbestedingen te weigeren. Ook valt op dat 32% van de bestuursorganen het oneens is met de stelling dat zij in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden beschikken om vergunningen, subsidies of aanbestedingen te weigeren, terwijl slechts 10% van de bestuursorganen de Wet BIBOB overbodig acht, omdat het huidige instrumentarium voldoet. De implementatie van de Wet BIBOB heeft bij veel bestuursorganen onvoldoende prioriteit
32% van de bestuursorganen werkt naar eigen zeggen op dit moment aan de in- voering van de Wet BIBOB. Opmerkelijk genoeg is dit een hoger percentage dan de 16% waarvoor de gevolgen van de Wet BIBOB voor de organisatie duidelijk zijn. Een nog lager percentage - 6% - heeft voldoende zicht op de belasting die invoering van de Wet BIBOB voor de organisatie met zich meebrengt. Een ge- deelte van de bestuursorganen is dus weliswaar begonnen met de implementatie van de Wet BIBOB, zonder veel zicht te hebben op de gevolgen voor de organi- satie.
Bij slechts 9-14% van de bestuursorganen heeft de invoering van de Wet BIBOB voldoende prioriteit. Dit is lager dan het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB (43%). Bij 35 - 36% van de bestuursorganen bestaat er onvoldoende prio- riteit voor de invoering van de Wet BIBOB.
Bestuursorganen hebben nog geen beleidslijnen opgesteld, maar de meerderheid is dit wel van plan
57% van de bestuursorganen is bezig of heeft plannen om een beleidslijn op te stellen. 34% van de bestuursorganen is dat niet van plan. Dit is opmerkelijk, om- dat het opstellen van een dergelijke beleidslijn verplicht is. De Wet BIBOB leidt volgens experts vooral tot procedurele lasten D9086 ­ maart 2003 4


Experts verwachten dat de Wet BIBOB vooral zal leiden tot langere procedures, hogere overheidslasten, hogere lasten voor de rechterlijke macht, meer juridise- ring en hogere administratieve lasten voor aanvragers. De mate waarin dit het ge- val is, is echter niet gekwantificeerd.

D9086 ­ maart 2003 5


1. INLEIDING

1.1 AANLEIDING
Dit rapport bevat de resultaten van de nulmeting ten behoeve van de evaluatie van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BI- BOB).2 Deze nulmeting maakt deel uit van de voorstudie evaluatie Wet BIBOB, die in opdracht van het WODC is verricht door adviesbureau Berenschot in de periode april 2002 - februari 2003.
De reden voor het thans uitvoeren van een nulmeting is gelegen in het feit dat de Wet BIBOB naar verwachting juni 2003 in werking treedt. Artikel 45 van de Wet BIBOB voorziet in een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk binnen drie jaar na inwerkingtreding. Om een goede evaluatie mogelijk te maken, is het nodig dat evaluatieresultaten op dat moment kunnen worden vergeleken met de situatie vóór inwerkingtreding. Deze nulmeting biedt vergelijkingsmateriaal voor de uiteindelijke evaluatie over drie jaar. Daarnaast levert de informatie in dit rapport ook bruikbare beleidsinfor- matie voor dit moment op.
1.2 OPBOUW VAN HET RAPPORT
In dit rapport behandelen wij de resultaten van de nulmeting. Bij het beschrijven van de resultaten volgen wij de opbouw van het rapport 'Evaluatiekader voorstu- die Wet BIBOB'. Dat evaluatiekader is opgebouwd aan de hand van een structuur- gedrag-resultaatanalyse. Omdat de organisatiekant van de betrokkenen (bestuurs- organen, bureau BIBOB en begeleidingscommissie) invloed kan hebben op het uiteindelijke effect van de wet, is ook dat aspect in het evaluatiekader opgenomen. Wij hebben gekozen voor eenzelfde opbouw als het evaluatiekader, omdat op die wijze de uiteindelijke vergelijking met de resultaten van de evaluatie in 2006 ge- makkelijker te maken is.
In hoofdstuk 2 beschrijven wij kort de achtergrond en reikwijdte van de Wet BIBOB. Vervolgens gaan wij in hoofdstuk 3 in op de onderzoeksverantwoording. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de respons op de schriftelijke enquête. Ver- volgens beschrijven we in de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 achtereenvolgens de onderdelen 'structuur', 'gedrag', 'resultaat' en 'organisatie'. In hoofdstuk 9 vergelij- ken wij de resultaten het 'Marktonderzoek BIBOB-adviezen 1998' van Marktplan Adviesgroep met onze eigen resultaten. Tot slot geven we in hoofdstuk 10 een beknopte algemene conclusie.

2 Stb. 2002, nr. 347.
D9086 ­ maart 2003 6


2. ACHTERGROND WET BIBOB

2.1 ACHTERGROND WET BIBOB
Bestuursorganen signaleerden in het begin van de jaren negentig dat criminele personen doordrongen in het economische leven en een beroep deden op bestuur- lijke faciliteiten.3 Dit leidde tot het besef dat het openbaar bestuur in staat moest worden gesteld zich te beschermen tegen het risico van facilitering van criminele activiteiten, zowel bij het verlenen van subsidies en het verstrekken van vergun- ningen als bij het gunnen van aanbestedingen en het aangaan van andere verbinte- nissen.
De recente politieke aandacht voor bouwfraude accentueert het belang en de urgentie van een adequaat instrumentarium voor bestuursorganen om zich inzicht te verschaffen in de achtergronden van de partijen met wie zij in zee gaan. Tevens heeft het wegvallen van de Europese binnengrenzen en de daarmee samenhangen- de sterk toegenomen internationalisering in het afgelopen decennium dit probleem eerder doen toe- dan afnemen.
De Wet BIBOB strekt ertoe het openbaar bestuur een instrument te verschaffen, waarmee het zich kan beschermen tegen het risico van facilitering van criminele activiteiten. Op basis van de Wet BIBOB kunnen bestuursorganen die vergunnin- gen verlenen, subsidies verstrekken en overheidsopdrachten gunnen, die beschik- king weigeren of intrekken als het gevaar bestaat dat deze beschikking mede zal worden gebruikt in verband met strafbare feiten.4 Bestuursorganen kunnen des- gewenst bureau BIBOB inschakelen voor advies over de mate van gevaar dat de gegadigde de beschikking (mede) zal gebruiken om strafbare feiten te plegen.5 Met de Wet BIBOB worden een nieuw instrument en een nieuwe instantie in het Nederlandse rechtssysteem geïntroduceerd. Ook in internationaal opzicht kent de Wet BIBOB geen voorloper. Tijdens de parlementaire behandeling zijn dan ook vele vragen over het wetsvoorstel opgekomen, onder andere tot uitdrukking komend in de vele ingediende amendementen. In de vakliteratuur is in het alge- meen terughoudend en kritisch op de nieuwe figuur gereageerd.6 De Wet BIBOB voorziet in artikel 45 in een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk reeds binnen drie jaar na inwerkingtreding.

3 MvT bij wetsvoorstel BIBOB, Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3. 4 Artikel 3 Wet BIBOB.
5 Artikel 3 Wet BIBOB.
6 Bijvoorbeeld: Koetser, M.B., De Wet BIBOB, een bestuurlijk wangedrocht, NTB 2001/3 en Stratum, M. van en Pol, U. van de, Screening op integriteit: BIBOB gewogen en te licht bevon- den.
D9086 ­ maart 2003 7


D9086 ­ maart 2003 8


3. ONDERZOEKSVERANTWOORDING NULMETING

3.1 GEVOLGDE WERKWIJZE
Activiteiten
Berenschot heeft in het kader van de voorstudie evaluatie Wet BIBOB de volgen- de activiteiten verricht:
· Literatuur- en documentenstudie.
· Stakeholdersconsultatie.
· Opstellen van een evaluatiekader.
· Schriftelijke enquête onder alle betrokken bestuursorganen en aanbesteden- de diensten in Nederland.
· Expertmeeting met deskundigen op het gebied van (georganiseerde) crimi- naliteit in relatie tot een bestuurlijke setting. · Interview bureau BIBOB.
· Opstellen rapport nulmeting.
· Opstellen van een overdrachtsdocument.
Begeleidingscommissie
Tussenproducten zijn telkens getoetst in de begeleidingscommissie. In deze com- missie hadden vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Verkeer en Waterstaat, de VNG, de provincie Fle- voland en het VNO-NCW zitting. De begeleidingscommissie is vijfmaal bijeen geweest.
3.2 EVALUATIEKADER
Het evaluatiekader voorstudie Wet BIBOB is gebaseerd op literatuur- en docu- mentenstudie en een stakeholdersconsultatie. Het evaluatiekader bevat de vragen die naar alle waarschijnlijkheid in de evaluatie van de Wet BIBOB aan de orde zullen komen. Ten behoeve van de nulmeting kunnen deze vragen worden onder- verdeeld in twee categorieën:
1. Gegevens die reeds nu kunnen worden gemeten, zodat ze in 2005 kunnen worden vergeleken met de evaluatieresultaten. 2. Gegevens waarvan duidelijk is dat de waarde vóór inwerkingtreding van de Wet BIBOB nog nul is (bijvoorbeeld het aantal adviesaanvragen). Van deze gegevens kunnen veelal wel de verwachtingen en meningen worden geme- ten.
D9086 ­ maart 2003 9


Opmerkelijke verschillen tussen verwachtingen in 2002 en daadwerkelijke uitkomsten in 2005 kunnen aanknopingspunten bieden voor het opsporen van mogelijke knelpunten en verklaringen daarvoor. 3.3 SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
Uitgangspunten
Op basis van het evaluatiekader is een schriftelijke enquête voor bestuursorganen7 opgesteld. Aan de enquête ligt een aantal keuzes ten grondslag: · Eenvoud. Het uitgangspunt bij het opstellen van de enquête was een een- voudig in te vullen vragenlijst. De Wet BIBOB is een complexe wet en bovendien heeft nog niet ieder bestuursorgaan de wet en haar werking op het netvlies staan. Voorts leert de ervaring dat een te complexe of uitgebrei- de vragenlijst een negatieve uitwerking kan hebben op de respons. Om deze redenen is bij het opstellen van de vragenlijst gezocht naar een balans tussen het achterhalen van feitelijkheden enerzijds en invulvriendelijkheid ander- zijds.
· Uniformiteit. De Wet BIBOB richt zich niet alleen op verschillende be- stuursorganen, maar ook op verschillende activiteiten; het verlenen van ver- gunningen, subsidies en aanbestedingen. Toch hebben wij ervoor gekozen om voor alle bestuursorganen identieke vragenlijsten te hanteren. In een aantal opzichten brengt de keuze voor een identieke vragenlijst beperkingen met zich mee:

- Een aantal vragen is voor bepaalde bestuursorganen minder relevant.
- De vragenlijst is minder toegesneden op de specifieke situatie van de bestuursorganen.
Het doel van de vragenlijst was een algemeen beeld schetsen van de wijze waarop bestuursorganen thans omgaan met facilitering van criminele acti- viteiten en hun verwachtingen omtrent de Wet BIBOB. Daarbij was het tevens belangrijk dat de verschillende bestuursorganen onderling te verge- lijken waren. Een andere reden voor het uitzetten van een identieke vragen- lijst is dat er ook binnen één specifieke categorie bestuursorganen grote ver- schillen bestaan ten aanzien van het toepassingsgebied van de wet. Zo zal bijvoorbeeld het ene ZBO wel vergunningen verlenen en het andere niet.

7 Onder bestuursorganen wordt in dit plan van aanpak ook begrepen 'aanbestedende diensten'. D9086 ­ maart 2003 10


· Anonimiteit. Respondenten zijn in de gelegenheid gesteld de vragenlijst anoniem in te vullen. Onze ervaring is dat anonimiteit direct bijdraagt aan de hoogte van de respons. Ook is op deze manier de kans kleiner dat res- pondenten sociaal wenselijke antwoorden zullen geven. Opbouw vragenlijst
De vragenlijst bestond uit de volgende onderdelen: · Bekendheid met en meerwaarde van de Wet BIBOB. · Invoering van de Wet BIBOB.
· Huidige beleid met betrekking tot integriteitsbeoordeling. · Kwantitatieve informatie.
· Bureau BIBOB en BIBOB-adviezen.
· Achtergrondvragen.
De vragenlijst is opgebouwd uit voornamelijk (half)gesloten vragen en stellingen, waarbij de respondenten op een vijfpuntsschaal aan konden geven in welke mate zij het eens zijn met de betreffende stelling. Om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende doelgroepen van de Wet BIBOB, zijn aan het einde van de vragenlijst achtergrondvragen opgenomen. Daarnaast is een aantal open vragen opgenomen over feitelijkheden zoals aantallen subsidieaanvragen. De vragenlijst - inclusief de begeleidende en de rappelbrief - is opgenomen in bijlage 1.

D9086 ­ maart 2003 11


Onderzoeksdoelgroep

De totale onderzoekspopulatie bestond uit 712 bestuursorganen. Hierbij worden zeven typen bestuursorganen onderscheiden: ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen, politieregio's, zelfstandige bestuursorganen (ZBO's)89 en publiek- rechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO's)10. Omdat wij uitspraken doen over de ver- schillende groepen en wij uitgingen van een gemiddelde respons op de schriftelij- ke enquête van 30%, is de omvang van de steekproef gelijk aan de totale onder- zoekspopulatie. Met andere woorden, wij hebben alle 712 bestuursorganen een vragenlijst toegezonden. Naast de bestuursorganen hebben wij op aanraden van de begeleidingscommissie ook de officieren van justitie een vragenlijst toegestuurd. Zij spelen namelijk een sleutelrol bij de toepassing van de Wet BIBOB. Alhoewel de vragenlijst niet volledig op hen van toepassing is, vonden wij het dermate van belang om informatie over deze doelgroep te ontvangen. Volledigheidshalve dient wel te worden vermeld dat deze doelgroep oorspronkelijk buiten de scope van het onderzoek viel. Inclusief de officieren van justitie hebben wij in totaal 732 vra- genlijsten verzonden.
3.4 BIBOB-EXPERTBIJEENKOMST
Op 28 november 2002 heeft een expertbijeenkomst plaatsgevonden in het kader van de nulmeting. Hieraan namen 23 deskundigen deel, afkomstig van politie, justitie en gemeenten. Het doel van deze bijeenkomst was het globaal in kaart brengen van trends in criminele facilitering in de voor BIBOB relevante sectoren.

8 Wij hebben in ieder geval alle 70 ZBO's aangeschreven die vallen onder het concept-Besluit van houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Besluit BIBOB).
9 Voorbeelden van ZBO's die wij een vragenlijst hebben gestuurd, zijn de Pensioen- en Verzeke- ringskamer (PVK), de Nederlandse Omroep Stichting, Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding, College Tarieven Gezondheidszorg, Rail infrabeheer, Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), Stichting centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ), De Nederlandsche Bank (DNB).
10 Voorbeelden van PBO's die wij een vragenlijst hebben gestuurd, zijn Bedrijfschap Horeca en Aanverwante Bedrijven, Bedrijfschap voor de Handel in Tuinbouwzaden, Productschap Mar- garine, Vetten en Oliën, Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap, Productschap voor Bier. D9086 ­ maart 2003 12


3.5 INTERVIEW BUREAU BIBOB

Naast de contacten die er met het bureau BIBOB zijn geweest bij het opstellen van het evaluatiekader en de aanloop naar de nulmeting, is er ook - als onderdeel van de nulmeting - een interview gehouden met medewerkers van het bureau. Dit interview heeft plaatsgevonden op 16 december 2002 met drie medewerkers van het bureau. Hierbij is ingegaan op de verwachtingen die het bureau heeft ten aan- zien van de aantallen aanvragen, de risico's die worden gelopen, en de rol van de begeleidingscommissie die op grond van artikel 25 van de Wet BIBOB is ingesteld.

D9086 ­ maart 2003 13


4. RESPONS EN BETROUWBAARHEID

4.1 RESPONS
Wijze van verzending
De geadresseerden voor de vragenlijst zijn op advies van leden van de begelei- dingscommissie en bureau BIBOB geselecteerd. De vragenlijst is verzonden met een begeleidende brief, ondertekend namens de minister van Justitie. In de meeste gevallen is de brief gericht aan de hoogste ambtenaar van het bestuursorgaan, met het verzoek de vragenlijst te laten invullen door de functionaris die binnen de organisatie het beste zicht heeft op de implementatie van de Wet BIBOB. Onze ervaring is dat vragenlijsten - zeker in organisaties die qua omvang relatief groot zijn - een lange weg afleggen, voordat zij bij de juiste persoon op het bureau terechtkomen. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om grote organisaties (ministeries, provincies, grote gemeenten) een kopie te sturen van de begeleidende brief en vragenlijst. Deze kopieën zijn gestuurd aan personen waarmee bureau BIBOB contact heeft gehad in het kader van de invoering van de wet. In totaal zijn 34 kopieën verzonden.
Responsperiode
De responstijd voor de schriftelijke enquête was vier weken. Omdat de responspe- riode samenviel met de herfstvakantie, hebben wij haar met één week verlengd. Gedurende de responstijd konden de respondenten contact opnemen met Beren- schot, bureau BIBOB, de VNG en het WODC voor vragen en opmerkingen. Van deze mogelijkheid is veelvuldig gebruikgemaakt. De meeste vragen en opmerkin- gen gingen over:
· praktische zaken zoals adreswijziging, retourzending en zoekgeraakte vra- genlijsten
· het verlengen van de responstijd
· verduidelijking en knelpunten bij het invullen van vragen, voornamelijk betreffende het onderdeel 'VI Kwantitatief gegevens' · afmeldingen.
Rappel
Halverwege de responsperiode hebben wij een rappelbrief verstuurd naar de be- stuursorganen die nog niet op de initiële oproep hadden gereageerd. D9086 ­ maart 2003 14


Totale respons

In totaal heeft ruim 44% van de respondenten gereageerd. Dit komt neer op 325 bestuursorganen. De afzonderlijke categorieën bestuursorganen hebben alle een respons van boven de 35%. De volgende tabel geeft per type bestuursorgaan de totale omvang van de onderzoekspopulatie en de respons weer. TABEL 4.1: RESPONSGEGEVENS PER TYPE BESTUURSORGAAN Bestuursorgaan Aantal verzonden Ontvangen vragenlijs- Responspercentage vragenlijsten ten Ministeries 13 1011 77% Provincies 12 9 75% Gemeenten 496 197 40% Waterschappen 56 31 55% Politieregio's 26 19 73% ZBO's 80 37 46% PBO's 29 13 45% Officieren van justitie 20 7 35% Niet ingevuld 2 TOTAAL 732 325 44% Gezien de aard (beleidsonderzoek met een wettelijke grondslag in de publieke sector) en de lengte van de vragenlijst, is de respons in vergelijking met soortge- lijke onderzoeken goed te noemen. Het responspercentage voor deze onderzoeken ligt tussen 35% en 45%.

11 Eén ministerie heeft vier ingevulde vragenlijsten geretourneerd. Deze vragenlijsten zijn mee- genomen in de resultaten als losse ministeries, aangezien een cumulatie van de resultaten niet mogelijk was. Hierna zal bij het presenteren van de resultaten het aantal ministeries dus dertien zijn.
D9086 ­ maart 2003 15


4.2 BETROUWBAARHEID VAN DE RESULTATEN

Betrouwbaarheidsniveau en betrouwbaarheidsinterval De volgende tabel geeft vanuit wetenschappelijk perspectief aan binnen welke betrouwbaarheidsmarges de uitspraken in dit rapport vallen. TABEL 4.2: BETROUWBAARHEID RESULTATEN VANUIT WETENSCHAPPELIJK OOGPUNT Bestuursorgaan Aantal verzonden Ontvangen Betrouwbaar- Betrouwbaar- vragenlijsten vragenlijsten heidsniveau heidsinterval Ministeries 13 10 95% 13,04% Provincies 12 9 95% 14,77% Gemeenten 496 197 95% 5,32% Waterschappen 56 31 95% 11,81% Politieregio's 26 19 95% 10,56% ZBO's 80 37 95% 11,85% PBO's 29 13 95% 20,44% OvJ's 20 7 95% 29,23% Totaal 732 325 95% 4,05%12 Met betrouwbaarheidsniveau wordt bedoeld dat met een x-aantal procent zeker- heid kan worden gezegd dat bij een dergelijk hoge respons de resultaten repre- sentatief zijn voor de totale onderzoekspopulatie. Wij hebben gekozen voor een betrouwbaarheidsniveau van 95%. Dit is binnen wetenschappelijk onderzoek een gangbaar betrouwbaarheidsniveau.
Met betrouwbaarheidinterval wordt bedoeld dat de resultaten bij een dergelijk hoge respons maximaal een x-aantal procenten naar boven of naar beneden kun- nen afwijken van het resultaat van de totale onderzoekspopulatie. Een voorbeeld: voor de gemeenten kan met 95% betrouwbaarheid worden gezegd dat de ant- woorden representatief zijn voor de totale onderzoekspopulatie en dat de resulta- ten kunnen worden gezien met een marge van 5,32% naar beneden of naar boven. Dus als bijvoorbeeld 60% van de gemeenten het eens is met de stelling 'Ik ben bekend met de inhoud van de Wet BIBOB', houdt dit in dat het werkelijke percen- tage ergens tussen de 54,68% en de 65,32% kan liggen.

12 De betrouwbaarheid van het totaal is berekend over de totale onderzoekspopulatie en is dus geen optelling of gemiddelde van de betrouwbaarheidsintervallen van alle afzonderlijke deelonder- zoekspopulaties. Hierbij geldt de wet van de grote aantallen: hoe omvangrijker de onderzoekspo- pulatie, hoe - relatief gezien - minder respondenten er nodig zijn voor het doen van betrouwbare uitspraken.
D9086 ­ maart 2003 16


Wetenschappelijke betrouwbaarheid

Vanuit wetenschappelijk oogpunt is de respons voor het totaal zeer betrouwbaar te benoemen, met een betrouwbaarheidsniveau van 95% en een interval van 4,05%. Responsgroepen met een hoge betrouwbaarheid
Voor de gemeenten is de betrouwbaarheid van de resultaten - met een interval van 5,32% - hoog te noemen. De resultaten voor de categorieën ministeries, provin- cies, politieregio's, waterschappen en ZBO's zijn als redelijk hoog te bestempelen, met een betrouwbaarheidsniveau van 95% en een interval tussen de 10% en 15%. Ook de aantallen bevestigen dit beeld. Zo hebben bijvoorbeeld tien van de dertien ministeries en negen van de twaalf provincies gereageerd. Dit is een voldoende groot aantal om uitspraken te kunnen doen over deze categorieën bestuursorga- nen.
Responsgroepen met een geringere betrouwbaarheid
De resultaten voor de PBO's en de officieren van justitie hebben een geringere wetenschappelijke betrouwbaarheid. Van de PBO's heeft net iets minder dan de helft gereageerd. Dit aantal is voldoende groot om een duidelijke indicatie en richting aan te geven. De categorie officieren van justitie heeft een lage respons (zeven van de twintig hebben gereageerd) en daarmee een geringe betrouwbaar- heid. De resultaten geven slechts een richting aan, maar zijn zeker niet represen- tatief voor de totale groep. De verklaring voor een zodanig lage respons is dat de vragenlijst eigenlijk niet voor deze doelgroep was ontworpen. In dat kader ver- wachtten wij ook geen hoge respons. Bij de betrouwbaarheid van de resultaten moet men zich wel realiseren dat er geen zekerheid bestaat over de vraag of de juiste persoon de vragenlijst heeft ingevuld en of de juiste informatie is verschaft. 4.3 RESPONDENTEN
Achtergrond van respondenten
Aan het einde van de vragenlijst hebben de respondenten hun functie ingevuld. Tabel 4.3 geeft per bestuursorgaan de meest voorkomende functionarissen weer die de vragenlijst hebben ingevuld.
TABEL 4.3: FUNCTIES VAN RESPONDENTEN PER BESTUURSORGAAN Bestuursorgaan Functie respondenten
Ministerie Jurist/juridisch beleidsmedewerker Beleidsadviseur
Provincie Jurist/juridisch beleidsmedewerker Adjunct-directeur bedrijfsvoering D9086 ­ maart 2003 17


TABEL 4.3: FUNCTIES VAN RESPONDENTEN PER BESTUURSORGAAN Bestuursorgaan Functie respondenten
Gemeente Beleidsmedewerker Juridische Zaken Gemeentesecretaris
Juridisch controller
Waterschap Jurist/beleidsmedewerker Juridische Zaken Secretaris directeur
Hoofd afdeling Bestuursjuridische Zaken Politieregio Projectleider veiligheid/integriteit/BIBOB Hoofd Facilitaire Zaken ZBO (Adjunct-)directeur
Hoofd/beleidsmedewerker Juridische Zaken Manager integriteit/fraudebestrijding PBO Jurist/beleidsmedewerker Juridische Zaken Secretaris
Officier van justitie Officier van justitie
Bij toezending van de vragenlijsten aan de bestuursorganen was verzocht deze te laten invullen door de functionaris die binnen de organisatie het meeste zicht heeft op de implementatie van de Wet BIBOB. Deze functionarissen blijken over het algemeen een juridische achtergrond te hebben. Dit is op zich niet verwonderlijk, omdat de implementatie van de wet zeker in het beginstadium een juridische aan- gelegenheid is. Overigens wil het gegeven dat een functionaris binnen een organi- satie het meeste zicht heeft op de implementatie van de Wet BIBOB nog niet zeg- gen dat dit zicht ook toereikend is.
Omvang van gemeenten
Specifiek aan gemeenten hebben wij gevraagd hun omvang aan te geven. In tabel 4.4 zijn de respondentgemeenten uitgesplitst naar bewoners. TABEL 4.4: GEMEENTEN VERDEELD NAAR AANTAL INWONERS Aantal inwoners Gemeente (n = 197) Minder dan 5.000 inwoners 4% 5.000 - 10.000 inwoners 15% 10.000 - 20.000 inwoners 30% 20.000 ­ 50.000 inwoners 36% 50.000 ­ 100.000 inwoners 7% Meer dan 100.000 inwoners 7% Niet ingevuld 1% Totaal 100% D9086 ­ maart 2003 18


De meeste gemeenten die de vragenlijst hebben ingevuld, vallen in de categorieën '20.000 - 50.000 inwoners' en '10.000 - 20.000 inwoners'.

Activiteiten van respondenten
Tot slot hebben de respondenten aangegeven of zij vergunningen verlenen, subsi- dies verstrekken en/of aanbestedingen doen (zie figuur 4.5). Figuur 4.5: Verleent uw organisatie vergunningen, subsidies en/of overheidsop- drachten?(n = 328).13
80% VERGUNNINGEN 78% 77% SUBSIDIES 70% 73%
AANBESTEDINGEN 60%
50%
40%
30%
27% 20% 20% 21% 10% 2% 2% 0% 0%
Ja Nee Niet ingevuld Uit de figuur blijkt dat de respondenten evenredig over de verschillende activitei- ten zijn verdeeld.

13 In tabel 4.2 wordt aangegeven dat in totaal 325 bestuursorganen de vragenlijst hebben inge- vuld, waarvan één ministerie vier ingevulde vragenlijsten heeft geretourneerd. De gegevens uit deze vragenlijsten zijn echter wel meegenomen in de analyse, vandaar dat de hoogte van de n (= 328) afwijkt van de aangegeven hoogte in tabel 4.2. D9086 ­ maart 2003 19


4.4 KWANTITATIEVE RESULTATEN EXPERTMEETING

Respons
De deelnemers aan de expertmeeting is gevraagd een aantal matrices in te vullen met betrekking tot hun verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van trends in de criminaliteit en de verwachte effecten van de Wet BIBOB. Deze matrices zijn de deelnemers voorafgaand aan de expertmeeting toegezonden, met het ver- zoek deze tijdens de expertmeeting in te leveren. Gebleken is dat niet alle experts de ingevulde matrices ook daadwerkelijk hebben ingeleverd. In de week volgend op de expertmeeting is een rappelbericht aan de deelnemers gezonden om de ma- trices alsnog in te leveren. Dit heeft één extra reactie opgeleverd. Betrouwbaarheid
Het geringe aantal vragenlijsten waarop de resultaten van de expertmeeting zijn gebaseerd, kan van invloed zijn op de betrouwbaarheid ervan. Niettemin mag van de invullers - allen uitgekozen om hun deskundigheid - worden verwacht dat zij weten waarover zij het hebben. De kwantitatieve resultaten van de expertmeeting hebben dan ook vooral een indicatieve waarde.

D9086 ­ maart 2003 20


5. RESULTATEN ONDERDEEL 'STRUCTUUR'

5.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk geven wij de resultaten van de nulmeting voor het onderdeel 'structuur' van de Wet BIBOB. Hierbij gaan we in op vragen die betrekking heb- ben op het nut en de noodzaak, de juridische houdbaarheid, de mogelijkheden tot omzeiling en de reikwijdte van de Wet BIBOB. Al deze elementen zijn van be- lang om een verklaring te bieden voor de mate waarin de Wet BIBOB straks zal worden gebruikt. Veel evaluatievragen die vallen onder het onderdeel 'structuur' zullen - vanwege hun aard - pas drie jaar na inwerkingtreding van de wet kunnen worden onderzocht.
De vragen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn de volgende: · Hoe vaak komen bestuursorganen in aanraking met risico's van facilitering van criminele activiteiten?
· Welke mogelijkheden hebben bestuursorganen om dergelijke facilitering tegen te gaan en hoe vaak passen zij deze mogelijkheden toe?
· Vinden de bestuursorganen het huidige instrumentarium toereikend? · Wat is de reikwijdte van de Wet BIBOB?
In principe beschrijven we de resultaten van het totaal, oftewel alle bestuursorga- nen tezamen. Daar waar sprake is van grote verschillen tussen de verschillende categorieën bestuursorganen, worden die verschillen in een kader aangegeven. 5.2 NUT EN NOODZAAK
Mate van ongewilde criminele facilitering
De mate waarin bestuursorganen de Wet BIBOB nuttig en noodzakelijk vinden, hangt samen met de mate waarin bestuursorganen ook daadwerkelijk een pro- bleem ervaren ten aanzien van ongewilde facilitering van criminele activiteiten. In de volgende tabel 5.1 staan de resultaten van de schriftelijke enquête voor de vraag in welke mate het bestuursorgaan in het verleden te maken heeft gehad met ongewilde facilitering van criminele activiteiten. D9086 ­ maart 2003 21


Tabel 5.1: Mate van ongewilde criminele facilitering (n = 328)

(Helemaal) Noch eens/ Mee on- Helemaal Weet niet/ Totaal mee eens14 noch oneens eens mee oneens n.v.t./n.i. n = 328 Onze organisatie heeft in
het verleden te maken 11% 5% 30% 21% 34% 100% gehad met ongewilde
criminele facilitering
Uit de tabel blijkt dat slechts 11% van de bestuursorganen aangeeft in het verle- den te maken te hebben gehad met ongewilde facilitering van criminele activitei- ten, terwijl 51% (waaronder zelfs 21% die het met de stelling helemaal oneens is!) van de respondenten aangeeft hier niet mee te maken hebben gehad. Grote significante verschillen tussen de bestuursorganen zijn er niet. Opvallend is wel dat waterschappen (3%) en politieregio's (5%) aangeven in het verleden min- der vaak te maken hebben gehad met ongewilde facilitering van criminele activi- teiten.
In de schriftelijke enquête is aan bestuursorganen tevens gevraagd of het voor- komt dat zij - met het oog op ongewilde facilitering van criminele activiteiten - achteraf gezien liever geen vergunning, subsidie of overheidsopdracht (aanbeste- ding) hadden verstrekt. Deze vraag is uitgesplitst naar het verlenen van vergun- ningen, subsidies of overheidsopdrachten (zie figuur 5.1).

14 De antwoordcategorie 'helemaal mee (on)eens' en 'mee oneens' worden over het algemeen samengevoegd, omdat de categorie 'helemaal mee (on)eens' in bijna alle gevallen een zeer lage celvulling heeft. Indien hiervan geen sprake is, worden de antwoordcategorieën wel uitge- splitst. Hetzelfde geldt voor de antwoordcategorie 'weet niet/n.v.t.' en 'n.i.' (niet ingevuld). In de bijlagen zijn de oorspronkelijke rechte tellingen opgenomen. D9086 ­ maart 2003 22


Figuur 5.1: Komt het voor dat uw organisatie achteraf gezien in het kader van criminele facilitering liever geen vergunning, subsidie of overheids- opdracht had verstrekt? (n = 328).

60% Vergunningen Subsidies 50% 51% Overheidsopdrachten 48%
44%
40%
30%
22%23% 20%
17% 16% 15% 13% 13% 10% 12% 11% 11% 2%
1%
0%
Ja Nee Weet niet N.v.t Niet ingevuld 11% van de bestuursorganen geeft aan dat het wel eens is voorgekomen dat zij achteraf liever geen vergunning hadden verstrekt. 1% van de bestuursorganen geeft dat aan ten aanzien van subsidies en 2% ten aanzien van overheidsopdrach- ten.
· Politieregio's en waterschappen geven in mindere mate aan dat zij achteraf gezien liever geen vergunning hadden verstrekt in het kader van facilitering van criminele activiteiten (respectievelijk 5% en 0%).
· Ten aanzien van subsidies valt op dat eigenlijk alleen provincies en gemeenten aangeven dat het wel eens is voorgekomen dat men ze achteraf gezien liever niet had verleend (respectievelijk 11% en 2%).
· Bij overheidsopdrachten is het percentage ministeries, waterschappen en politieregio's dat deze achteraf gezien liever niet had willen verlenen, hoger dan het totaal (respectievelijk 8%, 6% en 5%).
Mening van experts over de mate van criminele facilitering. Uit de expertmeeting blijkt dat bestuursorganen momenteel onvoldoende zicht hebben op de mate waarin zij criminele activiteiten faciliteren door middel van het verstrekken van vergunningen, subsidies en/of overheidsopdrachten. Ze letten er momenteel onvoldoende op, mede omdat zij onvoldoende instrumenten of mid- delen in handen hebben om er iets tegen te kunnen doen. D9086 ­ maart 2003 23


Bovendien is het inschatten van het risico van het faciliteren van criminele activi- teiten bij veel betrokken functionarissen geen gebruikelijk onderdeel van hun werk. Men kijkt bijvoorbeeld bij het verlenen van een bouwvergunning wel naar technische aspecten, maar niet naar een mogelijke criminele achtergrond. De vol- gende tabel bevestigt dit beeld.
MENING VAN EXPERTS OVER DE MATE VAN CRIMINELE FACILITERING DOOR BESTUURSORGANEN (N = 9) Centrale Water- Overige Bevoegd gezag Provincies Gemeenten overheid schap bestuursorganen Transport 1.00 1.00 1.33 1.00 Milieu 1.50 2.00 2.25 2.50 Bouw 2.88 3.13 2.95 2.25 3.00 Natte en droge horeca 2.00 2.50 3.33 1.00 Seksinrichtingen 2.00 2.50 3.58 1.00 Coffeeshops 1.67 2.00 3.50 1.00 Opiumverloven 1.00
Verkoop onroerend 2.67 3.00 3.17 1.00 goed
ICT 1.00 1.00 1.33 1.00 1.00 1 = geen criminele facilitering, 2 = nauwelijks, 3 = enigszins, 4 = behoorlijk, 5 = zeer ernstige mate.
De experts zijn van oordeel dat er op dit moment geen sprake is van een behoor- lijke of zeer ernstige mate van criminele facilitering door bestuursorganen. In de sectoren transport en ICT zien zij over de gehele linie van bestuursorganen geen criminele facilitering. Voor de sector milieu zien zij nauwelijks criminele facilite- ring.
De gemeenten hebben als bestuursorganen volgens de experts het meest te maken met criminele facilitering. Met name bij seksinrichtingen, coffeeshops, natte en droge horeca en verkoop van onroerend goed zien zij enigszins tot een behoorlijke mate van criminele facilitering.
Gebruik van alternatieven voor de Wet BIBOB
De mate waarin bestuursorganen van mening zijn dat de Wet BIBOB nuttig en noodzakelijk is, is mede afhankelijk van de mate waarin zij betere of minder be- zwaarlijke alternatieven beschikbaar hebben. Wij hebben aan de bestuursorganen gevraagd welke mogelijkheden zij momenteel tot hun beschikking hebben om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan en in hoeverre zij daarmee tevreden zijn (zie tabel 5.2).
D9086 ­ maart 2003 24


TABEL 5.2: VAN WELKE MIDDELEN OF INSTRUMENTEN MAAKT UW ORGANISATIE TOT OP HEDEN GEBRUIK WANNEER HET VERMOEDEN BESTAAT DAT EEN AANVRAGER VAN EEN SUBSIDIE, VERGUNNING OF AANBESTEDING BETROKKEN IS BIJ CRIMINELE ACTI- VITEITEN? (N = 328)
Middelen of instrumenten % Verklaring omtrent het gedrag aanvrager 43% Aanvrager verzoeken om extra informatie te verstrekken 42% Toetsen van de financiële positie van de aanvrager (kredietwaardigheid, 36% accountantsverklaring, etc.)
Toetsen criminele geschiedenis (pleging van strafbare feiten) 35% Opvragen van jaarstukken van de aanvrager (jaarverslag, etc.) 34% Opstellen van aanvullende voorwaarden bij het verlenen van een subsidie, ver- 33% gunning of het gunnen van een aanbesteding
Referenties aanvrager opvragen en benaderen 32% 43% van de bestuursorganen geeft aan bij een vermoeden van criminele facilite- ring gebruik te maken van de mogelijkheid om een 'Verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager' aan te vragen. Bijna evenveel bestuursorganen (42%) geven aan gebruik te maken van een verzoek aan de aanvrager om extra informatie te ver- strekken. Daarna volgt het toetsen van de financiële posities en de criminele ge- schiedenis van de aanvrager (respectievelijk 36% en 35%). · Ministeries geven vaker aan dan het totaal gebruik te maken van het instrument 'Aanvrager verzoeken om extra informatie te verstrekken', 'Opvragen jaarstukken van de aanvrager' en 'Toetsen van de financiële positie van de aanvrager'. · Provincies geven vaker aan dan het totaal gebruik te maken van het instrument 'Opvragen jaarstukken van de aanvrager', 'Toetsen van de financiële positie van de aanvrager' en 'Referenties aanvrager opvragen en benaderen'. Zij geven minder vaak aan dan het totaal gebruik te maken van 'aanvrager verzoeken om extra informatie te verstrekken' en 'Verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager'.
· Gemeenten geven vaker aan dan het totaal gebruik te maken van het instrument 'Verklaring omtrent het gedrag aanvrager'.
· Waterschappen geven aan meer gebruik te maken dan het totaal van het instrument 'Referenties aanvrager opvragen en benaderen'. Zij maken minder dan het totaal gebruik van het 'Opstellen van aanvullende voorwaarden bij het verlenen van een subsidie, vergunning of het gunnen van een aanbesteding' en van een 'Verklaring omtrent het gedrag aanvrager'. · Politieregio's maken over het algemeen minder gebruik van de instrumenten dan het totaal. De grootste verschillen zitten in het minder gebruik van de instrumenten 'Aanvrager verzoeken om extra informatie te verstrekken', 'Opvragen van jaarstukken van de aanvrager' en 'Verklaring omtrent gedrag aanvrager'.
D9086 ­ maart 2003 25


· ZBO's maken minder gebruik van de instrumenten 'Aanvrager verzoeken om extra informatie', 'Verklaring omtrent het gedrag aanvrager' en 'Referenties aanvrager opvragen en benaderen', dan het totaal.
· PBO's maken minder dan het totaal gebruik van de instrumenten 'Toetsen van de financiële positie van de aanvrager', 'Verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager' en 'Referenties aanvrager opvragen en benaderen'.
Tevredenheid over alternatieven voor de Wet BIBOB
Voorts is aan de bestuursorganen gevraagd in hoeverre zij tevreden zijn met de effectiviteit alternatieve middelen of instrumenten (zie tabel 5.3). TABEL 5.3: TEVREDENHEID OVER DE EFFECTIVITEIT VAN MIDDELEN EN INSTRUMENTEN Middelen en instrumenten (Zeer) Neutraal (Zeer) Niet tevreden ontevreden ingevuld Toetsen criminele geschiedenis (ple- 52% 33% 8% 7% ging van strafbare feiten) (n = 114)
Toetsen van de financiële positie van 50% 34% 3% 13% de aanvrager (kredietwaardigheid,
accountantsverklaring, etc.) (n = 118)
Referenties aanvrager opvragen en 46% 34% 4% 16% benaderen (n = 104)
Verklaring omtrent het gedrag aanvra- 45% 38% 7% 10% ger (n = 140)
Opstellen van aanvullende voorwaar- 42% 43% 4% 10% den bij het verlenen van een subsidie,
vergunning of het gunnen van een
aanbesteding (n = 108)
Opvragen van jaarstukken van de aan- 40% 43% 4% 13% vrager (jaarverslag, etc.) (n = 113)
Aanvrager verzoeken om extra infor- 35% 47% 4% 14% matie te verstrekken (n = 137)
Bestuursorganen geven aan het meest tevreden te zijn met het instrument 'Toetsen criminele geschiedenis'. Daarna geeft men aan het meest tevreden te zijn met het instrument 'Toetsen van de financiële positie', gevolgd door het middel 'opvragen en benaderen van referenties'.
D9086 ­ maart 2003 26


Overige alternatieve middelen of instrumenten

Behalve de hiervoor staande middelen en instrumenten, konden bestuursorganen aangeven van welke middelen of instrumenten zij nog meer gebruikmaken en in hoeverre zij met de effectiviteit daarvan tevreden zijn. Bestuursorganen noemden daarbij de volgende middelen en instrumenten:15
· Bedrijfsplan opvragen (zeer tevreden, 3 maal genoemd). · Zeer uitgebreid antecedentenonderzoek (zeer tevreden, 1 maal genoemd). · Databanken van eerdere aanvragen (zeer tevreden, 1 maal genoemd). · Benaderen CRI, AID, politie, douane of Justitie voor informatie (tevreden, 17 maal genoemd).
· Aanbestedende bedrijven selecteren op betrouwbaarheid (tevreden, 6 keer genoemd).
· Checken huurovereenkomst (tevreden, 1 keer genoemd). · Overleg in de driehoek (tevreden, 1 keer genoemd). · Beleidsnotitie aanbestedingen en leveren van diensten (tevreden, 1 keer ge- noemd).
· Historisch feitenonderzoek (tevreden, 1 keer genoemd). · Ontmoedigen informatieverstrekking over beleid en handhaving (tevreden, 1 keer genoemd).
· Informatie Kamer van Koophandel (neutraal tot tevreden, 5 keer genoemd). · Inwinnen informatie bij andere gemeenten/relaties (neutraal tot tevreden, 3 keer genoemd).
· Forensisch accountantsonderzoek (neutraal, 2 keer genoemd). · Opvragen onderhandse werken en orderportefeuille (neutraal, 1 keer ge- noemd).
Toereikendheid huidig instrumentarium
In de schriftelijke enquête is aan de respondenten gevraagd in hoeverre hun orga- nisatie in de huidige situatie over mogelijkheden beschikt om subsidies, vergun- ningen of aanbestedingen te weigeren. Tabel 5.4 bevat de resultaten van die vraag.

15 Achter het instrument staat tussen haakjes de mate van tevredenheid met het instrument. D9086 ­ maart 2003 27


Tabel 5.4: Toereikendheid huidig instrumentarium (n = 328)

(Helemaal) Noch eens/ Mee Weet niet/ Totaal mee eens noch oneens oneens n.v.t./n.i. Onze organisatie beschikt in
de huidige situatie over te
weinig mogelijkheden om 29% 18% 33% 19% 100% subsidies, vergunningen of
aanbestedingen te weigeren
Uit de tabel blijkt dat 29% van de respondenten aangeeft dat hun organisatie in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden beschikt om vergunningen, subsi- dies of aanbestedingen te weigeren. 33% is het hier overigens niet mee eens. Gemeenten, politieregio's, ZBO's en PBO's wijken af van het totaal. 38% van de gemeenten geeft aan in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden te beschikken om subsidies, vergunnin- gen en/of aanbestedingen te weigeren, terwijl 11% van de politieregio's, 14% van de ZBO's en 15% van PBO's dit aangeeft.
5.3 JURIDISCHE HOUDBAARHEID
Juridische houdbaarheid
De juridische houdbaarheid van de Wet BIBOB is van groot belang voor het ge- bruik van de BIBOB-systematiek door bestuursorganen. Over de juridische houd- baarheid van de Wet BIBOB kunnen pas ten tijde van de wetsevaluatie - drie jaar na inwerkingtreding - definitievere uitspraken worden gedaan. In de literatuur is veel kritiek geuit op de juridische houdbaarheid. Ook uit de stakeholdersconsulta- tie bleek dat sommige stakeholders in meer of mindere mate kritisch waren over de juridische houdbaarheid van de Wet BIBOB. In de schriftelijke enquête en in de expertmeeting is de vraag naar de verwachtingen omtrent juridische houdbaar- heid niet expliciet aan de orde gesteld.
Vrees voor schadeclaims
Zoals in het evaluatiekader aangegeven, zou ook de vrees voor schadeclaims be- stuursorganen ervan kunnen weerhouden van het BIBOB-instrumentarium ge- bruik te maken. In de expertmeeting is wel aan experts gevraagd in hoeverre zij verwachten dat de Wet BIBOB tot een groot aantal schadeclaims zou leiden. D9086 ­ maart 2003 28


TABEL 5.5: ANTWOORD VAN EXPERTS OP DE VRAAG OF DE WET BIBOB ZAL LEIDEN TOT EEN GROOT AANTAL SCHADECLAIMS (N=9)
Zeer mee Zeer mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Weet niet oneens 11% 39% 17% 22% 0% 11% Uit de hiervoor staande tabel blijkt dat de meningen van de respondenten verdeeld waren. Wel waren er iets meer experts die een groot aantal schadeclaims ver- wachtten dan experts die dat niet verwachtten.
5.4 MOGELIJKHEDEN TOT OMZEILING
Het evaluatiekader noemt een aantal constructies waarmee de werking van de Wet BIBOB mogelijkerwijs zou kunnen worden omzeild. Deze mogelijkheden zijn ontleend aan de literatuur. De vraag of de Wet BIBOB ook daadwerkelijk zal worden omzeild, kan pas na inwerkingtreding van de Wet BIBOB worden geme- ten.
5.5 REIKWIJDTE VAN DE WET
De Wet BIBOB zal van toepassing zijn op subsidies, vergunningen en aanbeste- dingen.
Subsidies
Voor subsidies is er geen beperking gesteld aan het onderwerp waarop de subsidie betrekking moet hebben. De regelgever die verantwoordelijk is voor de totstand- koming van de desbetreffende subsidieregeling, kan zelf bepalen of een subsidie onder het BIBOB-instrumentarium wordt gebracht. Het van toepassing verklaren van het BIBOB-instrumentarium moet in de subsidieregeling zelf worden opge- nomen.16 Wel moet het daarbij gaan om subsidies met een aanzienlijke economi- sche of maatschappelijke waarde. Verder is goedkeuring van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie vereist als de subsidie- regeling niet bij wet of bij Algemene Maatregel van Bestuur is geregeld. Dit ten- einde te waarborgen dat het BIBOB-instrumentarium niet wordt ingezet ten aan- zien van subsidies waarvan het belang die inzet niet rechtvaardigt, alsook om te waarborgen dat die inzet niet in strijd zou zijn met het recht.17 Vooralsnog zijn er geen subsidies aangemerkt als vallende onder de Wet BIBOB.

16 Zie artikel 6, eerste lid Wet BIBOB.
17 Kamerstukken II, 1999 - 2000, 26 883, nr. 3.
D9086 ­ maart 2003 29


Vergunningen
De toepassing van de Wet BIBOB is beperkt tot een bepaald aantal soorten ver- gunningen. In de volgende box staat aangegeven op welke vergunningen de Wet BIBOB van toepassing is en welke instantie daarvoor het bevoegd gezag vormt. Tabel 5.6: Vergunningen die onder de Wet BIBOB vallen Vergunning Bevoegd gezag Vergunning op grond van de Wet milieubeheer College van B. en W., GS, minister van VROM (afvalverwerking)
Bouwvergunning College van B. en W. Vergunning op grond van de Drank- en College van B. en W. Horecawet (natte en droge horeca)
Opiumverlof Minister van VWS Vergunning op grond van de Wet Minister van Verkeer en Waterstaat personenvervoer 2002 (openbaar vervoer, taxi)
Vergunning op grond van de Wet NIWO goederenvervoer over de weg (beroepsvervoer)
Exploitatievergunningen voor College van B. en W. coffeeshophouders
Exploitatievergunningen voor seksinrichtingen College van B. en W. Vergunningen op het gebied van verkoop
onroerend goed door woningbouwcorporaties Nog geen gegevens beschikbaar aan particulieren
Aanbestedingen
De reikwijdte van het BIBOB-instrumentarium voor aanbestedingen zal bij Al- gemene Maatregel van Bestuur worden bepaald. Voorlopig wordt er uitgegaan van de sectoren bouw, milieu en ICT.

D9086 ­ maart 2003 30


6. RESULTATEN ONDERDEEL 'GEDRAG'

6.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk geven wij de resultaten van de nulmeting voor het onderdeel 'ge- drag' van de Wet BIBOB. Hierbij gaan we in op vragen die betrekking hebben op verwachtingen van bestuursorganen over de wijze waarop de uitvoering van de Wet BIBOB zal plaatsvinden.
De volgende vragen worden in dit hoofdstuk behandeld: Kwantitatieve gegevens
· Hoe vaak verwachten bestuursorganen een BIBOB-advies aan te vragen (uitgesplitst naar bestuursorgaan, sector en categorie)?
· Hoe vaak verwachten bestuursorganen een subsidie- of vergunningaanvraag af te wijzen of een aanbesteding te weigeren op basis van artikel 3 van de Wet BIBOB zonder een advies van bureau BIBOB?
· Hoe verwachten bestuursorganen de Wet BIBOB op een subsidieregeling van toepassing te verklaren?
· Voorwaarden voor uitvoering
· Beschikken bestuursorganen over voldoende capaciteit om te kunnen werken met de Wet BIBOB?
· In hoeverre zijn bestuursorganen zich bewust van het mogelijke risico van facilitering van criminele activiteiten?
· Hoe vaak komen de bestuursorganen in aanraking met deze risico's? · In hoeverre zijn bestuursorganen overtuigd van het belang van de Wet BIBOB? · In hoeverre zijn bestuursorganen bekend met de Wet BIBOB en de BIBOB-systematiek? · Is de deskundigheid van bestuursorganen toereikend om de wet goed uit te voeren? · Vinden de bestuursorganen de wet- en regelgeving inzake BIBOB voldoende toegankelijk? · Beantwoorden het voorlichtingsmateriaal en andere materialen en producten van het bureau BIBOB aan de vraag van bestuursorganen?
· Bereiken de producten van het bureau BIBOB daadwerkelijk alle bestuursorganen in de BIBOB-sectoren? Zo niet, welke bestuursorganen worden wel/niet bereikt? · In welke mate hebben bestuursorganen daadwerkelijk een beleidslijn opgesteld of zijn ze dat van plan te doen?
Belemmeringen voor uitvoering
· In hoeverre zijn er indicaties dat interne en/of feitelijke belemmeringen een barrière zullen vormen voor bestuursorganen om een BIBOB-advies aan te vragen? · In hoeverre verwachten bestuursorganen dat de doorlooptijd van een BIBOB-advies een belemmering zal vormen om over te gaan tot een adviesaanvraag? · Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de capaciteit van bureau BIBOB in relatie tot de aard en het aantal verwachte aanvragen?
· Wat zijn de verwachtingen omtrent de medewerking van informatieverstrekkers? D9086 ­ maart 2003 31


· Wat zijn de verwachte doorlooptijden van verstrekkingen door verschillende gegevensverstrekkers?
· Zullen de door gegevensaanleverende diensten verstrekte gegevens naar verwachting van voldoende kwaliteit zijn voor het opstellen van een BIBOB-advies? · Zal het aantal gegevensbronnen naar verwachting toereikend zijn om advies te geven? · Wat is de verwachte kwaliteit van gegevensbestanden? · Wat is het effect van de prijsstelling van BIBOB-adviezen op het aantal gevraagde adviezen? Kwaliteit van BIBOB-adviezen
· Aan welke eisen moet een BIBOB-advies voor de bestuursorganen voldoen? Alleen de resultaten van het totaal - alle bestuursorganen gezamenlijk - worden beschreven. Als er sprake is van grote verschillen tussen de verschillende catego- rieën bestuursorganen, worden die in een kader aangegeven. 6.2 KWANTITATIEVE GEGEVENS
Aantallen vergunningen, subsidies en aanbestedingen In de schriftelijke enquête is een onderdeel opgenomen, waarin aan respondenten is gevraagd naar het aantal vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten dat het bestuursorgaan - uitgesplitst naar sector - in 2001 heeft verleend en naar het aantal dat het bestuursorgaan in 2003 verwacht te verlenen. De inventarisatie van gegevens omtrent concrete aantallen vergunningen, subsidies en overheids- opdrachten heeft helaas niet geleid tot de gewenste bruikbare en betrouwbare uit- komsten. In de eerste plaats komt dit naar voren in de lage respons op de vragen uit dit onderdeel (zie responstabellen in bijlage 6). Omdat de respons op de meeste vragen laag is, is de statistische betrouwbaarheid van de resultaten ook gering. In de tweede plaats lopen de antwoorden van verschillende respondenten zodanig uiteen (bijvoorbeeld van nul tot en met 11.518 verstrekte vergunningen in 2001), dat dit het werken met gemiddelden bemoeilijkt. Met een dergelijke ruime band- breedte kan één partij het gemiddelde sterk beïnvloeden. Ten derde is het aantal keer dat nul is ingevuld bij de aantallen onwaarschijnlijk hoog. Ook gaven som- mige respondenten tegenstrijdige antwoorden: bijvoorbeeld nul als aantal invullen en tegelijkertijd 'weet niet' invullen. Dit bemoeilijkt de interpretatie van de resul- taten. Controlevragen gaven onvoldoende uitsluitsel. Tot slot gaf het merendeel van de respondenten - voorzover zij daadwerkelijk een aantal hadden ingevuld - aan dat de gegevens waren gebaseerd op een 'reële inschatting' en niet zozeer op 'registratie van gegevens'. Hierbij is bovendien met enige regelmaat aangegeven dat het woord 'reëel' niet altijd van toepassing is. Ook dit is een indicatie dat de betrouwbaarheid van de ingevulde gegevens niet hoog is. D9086 ­ maart 2003 32


Wij denken dat de belangrijkste reden voor de lage respons op dit onderdeel van de schriftelijke enquête een gevolg is van het niet of nauwelijks registreren van dergelijke gegevens door bestuursorganen. Dit baseren wij op de reacties op de schriftelijke enquête en op hetgeen deelnemers aan de expertmeeting naar voren brachten. Het op andere manieren achterhalen van gegevens - bijvoorbeeld door navraag bij het CBS - heeft mede om deze reden evenmin tot resultaten geleid. Hoewel het in het licht van de evaluatie van de Wet BIBOB interessant zou zijn om te kunnen meten in hoeverre de wet invloed heeft gehad op het aantal verleen- de vergunningen, subsidies of aanbestedingen, zouden deze gegevens slechts een indirect beeld van de effectiviteit van de Wet BIBOB geven. Bovendien zijn er veel rivaliserende verklaringen voor een toename of afname van die aantallen denkbaar. Hoewel het wenselijk kan zijn de registratie van deze aantallen door bestuursorganen te verbeteren, is het onzes inziens zeer de vraag of de grote (regi- stratie-)inspanningen die met name bij bestuursorganen zouden moeten worden gepleegd om met enige wetenschappelijke betrouwbaarheid uitspraken te kunnen doen over het aantal vergunningen, subsidies of aanbestedingen, in een redelijke verhouding staan tot het resultaat voor de evaluatie van de Wet BIBOB. Van alle categorieën bestuursorganen is eigenlijk alleen de categorie gemeenten redelijk gevuld. Dit betreft overigens alleen de vragen die betrekking hebben op het aantal verstrekte vergunningen, subsidies en overheidsaanbestedingen in 2001 en het aantal dat men verwacht te verstrekken in 2003. De vragen uit het onder- deel van de schriftelijke enquête die betrekking hadden op het aantal vergunnin- gen, subsidies en overheidsopdrachten die bestuursorganen achteraf liever niet hadden verleend in 2001 en het verwachte gebruik van de mogelijkheden die de Wet BIBOB biedt aan bestuursorganen in 2003, zijn door alle categorieën be- stuursorganen onvoldoende ingevuld.
Verwachte weigeringen op basis van artikel 3 van de Wet BIBOB Artikel 3 van de Wet BIBOB biedt bestuursorganen de mogelijkheid om aanvra- gen voor vergunningen of subsidies te weigeren als er een ernstig gevaar bestaat dat deze mede zullen worden gebruikt in verband met strafbare feiten. Voor wei- gering van overheidsopdrachten biedt artikel 3 van de Wet BIBOB geen basis
- een weigering daarvan moet worden gebaseerd op de uitsluitingsgronden uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen. In de schriftelijke enquête is respondenten gevraagd in hoeverre zij verwachten dat hun organisatie op grond van artikel 3 Wet BIBOB vergunningen of subsidies zal weigeren. 22% van de bestuursorga- nen geeft aan dat zij verwachten gebruik te gaan maken van deze mogelijkheid bij vergunningen. Ten aanzien van subsidies is dat 10%. Mogelijk is het feit dat de Wet BIBOB op nog geen enkele subsidie van toepassing is verklaard van invloed op de laatstgenoemde uitkomst.
D9086 ­ maart 2003 33


Opvallend bij deze vraag is de omvang van de categorie 'weet niet'. Dit duidt mo- gelijk op de onbekendheid van bestuursorganen met de wet.

Sectoren waarin respondenten verwachten vergunningaanvragen te zullen weigeren op basis van artikel 3 Wet BIBOB:18
· Coffeeshops (42%).
· Seksinrichtingen (39%).
· Natte en droge horeca (33%).
· Bouw (31%).
· Milieu (30%).
· Opiumverloven (29%).
· Transport (25%).
· Onroerend goed (23%)
Op het moment van het schrijven van dit rapport zijn er nog geen subsidieregelin- gen onder het BIBOB-instrumentarium gebracht. Om die reden kan ten aanzien van het potentieel gebruik van de Wet BIBOB bij het verlenen van subsidies geen uitsplitsing worden gegeven naar sectoren.
Verwachte intrekkingen op basis van artikel 3 van de Wet BIBOB Artikel 3 van de Wet BIBOB biedt bestuursorganen ook de mogelijkheid om ver- gunningen of subsidies in te trekken als er ernstig gevaar bestaat dat deze mede zullen worden gebruikt in verband met strafbare feiten. 17% van de bestuursorga- nen verwacht van artikel 3 van de Wet BIBOB gebruik te zullen maken om ver- gunningen in te trekken. 9% verwacht er gebruik van te zullen maken bij subsi- dies. Opmerkelijk is dat wederom het te verwachten gebruik van de Wet BIBOB bij subsidies lager is, en het grote aantal bestuursorganen dat deze vraag met 'weet niet' beantwoordt.
Sectoren waarin respondenten verwachten vergunningaanvragen in te zullen trekken op basis van artikel 3 Wet BIBOB:19
· Coffeeshops (38%)
· Seksinrichtingen (30%)
· Transport (29%)
· Opiumverloven (29%)
· Natte en droge horeca (25%)

18 Transport (n = 52), bouw (n = 199), milieu (n = 128), natte en droge horeca (n = 187), seksin- richtingen (n = 128), coffeeshop (n = 88), opiumverloven (n = 24), onroerend goed (n = 39). D9086 ­ maart 2003 34


· Milieu
· Bouw
· Onroerend goed (21%)
Verwachte adviesaanvragen
De Wet BIBOB introduceert de mogelijkheid voor bestuursorganen om een advies aan te vragen bij het bureau BIBOB. 35% van de bestuursorganen verwacht van deze mogelijkheid gebruik te gaan maken.
In figuur 6.3 staat het potentieel gebruik van de adviesmogelijkheid uitgesplitst naar vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Figuur 6.3:Potentieel gebruik adviesmogelijkheid Wet BIBOB (n = 328). 40% 40% Verguningen 39% Subsidies 35% Overheidsopdrachten 30% 31% 28% 27% 27% 27% 25%
20% 21% 18%
15% 16%
13% 13% 10% 11% 10% 9% 5%
0%
Ja Nee Weet niet N.v.t. Niet ingevuld 28% van de bestuursorganen verwacht gebruik te maken van de mogelijkheid een BIBOB-advies aan te vragen bij vergunningen, 27% verwacht dit bij aanbestedin- gen en 16% bij subsidies. Wederom is de verwachting omtrent het gebruik van de Wet BIBOB bij subsidies het laagst en is er een groot aantal bestuursorganen dat de vraag beantwoordt met 'weet niet'.

19 Transport (n = 52), bouw (n = 199), milieu (n = 128), natte en droge horeca (n = 187), seks- inrichtingen (n = 128) ), coffeeshop (n = 88), opiumverloven (n = 24), onroerend goed (n = 39).
D9086 ­ maart 2003 35


· Provincies (44%), politieregio (42%) en waterschappen (23%) verwachten een BIBOB- advies het meest te zullen aanvragen bij overheidsopdrachten. · Gemeenten (42%), PBO's (8%) en ZBO's (5%) verwachten een BIBOB-advies het meest te zullen aanvragen bij vergunningen.
· Ministeries (31%) verwachten als enige een BIBOB-advies het meest te zullen aanvragen bij subsidies.
Over het algemeen scoort de categorie PBO's opvallend lager dan de overige be- stuursorganen. Dit valt mogelijk te verklaren uit het feit dat zij aangaven in min- dere mate op de hoogte te zijn van de Wet BIBOB en van het feit dat zij onder de werking van de Wet vallen. Veel PBO's hebben telefonisch contact opgenomen met de speciaal voor de schriftelijke enquête ingerichte helpdesk om hierover vra- gen te stellen.
Sectoren waarin respondenten verwachten een BIBOB-advies over een vergunningaanvraag te zullen vragen:20
· Coffeeshops (48%)
· Seksinrichtingen (46%)
· Natte en droge horeca (42%)
· Bouw (42%)
· Milieu (40%)
· Opiumverloven (38%)
· Onroerend goed (36%)
· Transport (35%)
Sectoren waarin respondenten verwachten een BIBOB-advies over een aanbesteding te zullen vragen:21
· ICT (38%).
· Milieu (38%).
· Bouw (36%).
Bij overheidsopdrachten is het beeld dat de bestuursorganen geven ten aanzien van het gebruik van het BIBOB-instrumentarium in de daartoe aangewezen secto- ren niet erg divers te noemen. Men verwacht het BIBOB-instrumentarium voor- namelijk te gebruiken bij aanbestedingen in de ICT-sector. Daarna in de milieu- sector en als laatste in de bouw.

20 Transport (n = 52), bouw (n = 199), milieu (n = 128), natte en droge horeca (n = 187), seksin- richtingen (n = 128) ), coffeeshop (n = 88), opiumverloven (n = 24), onroerend goed (n = 39). 21 Milieu (n = 86), ICT (n = 152) en bouw (n = 188). D9086 ­ maart 2003 36


Tot slot is het opmerkelijk dat een redelijk groot aantal bestuursorganen (18% tot 35%) de categorie 'anders' heeft ingevuld (zie bijlage 4). Dit kan mogelijk duiden op het feit dat de bestuursorganen van mening zijn dat de reikwijdte van de wet groter dient te zijn.
Subsidieregelingen
Alleen subsidieregelingen waarop de Wet BIBOB expliciet van toepassing is ver- klaard, vallen onder de Wet BIBOB. De regelgever die verantwoordelijk is voor de totstandkoming van de desbetreffende subsidieregeling, kan zelf bepalen of een subsidie onder het BIBOB-instrumentarium wordt gebracht. Het van toepassing verklaren van het BIBOB-instrumentarium moet in de subsidieregeling zelf wor- den opgenomen.22 Tot nu toe zijn er nog geen subsidieregelingen waarop de Wet BIBOB van toepassing is verklaard.
Bestuursorganen is gevraagd of zij van plan zijn binnen de komende drie jaar de Wet BIBOB op een of meer subsidieregelingen van toepassing te verklaren (zie tabel 6.2)
TABEL 6.2: IS UW ORGANISATIE VAN PLAN OM BINNEN DE KOMENDE DRIE JAAR DE WET BIBOB OP EEN OF MEER SUBSIDIEREGELINGEN VAN TOEPASSING TE VERKLAREN?( N = 328) Ja, wij zijn dat zeker van plan 3% Ja, wij zijn dat waarschijnlijk van plan 16% Nee, wij zijn dat niet van plan 6% Weet niet 50% Niet van toepassing 23% Niet ingevuld 3% Totaal 100% Slechts 3% van de respondenten geeft aan dat hun organisatie zeker van plan is om de Wet BIBOB in de komende drie jaar van toepassing te verklaren op een of meer subsidies. 16% is het waarschijnlijk van plan en 6% is het niet van plan. Er is een hoog percentage respondenten dat de categorie 'weet niet' heeft ingevuld. Dit kan enerzijds komen omdat er nog onzekerheid bestaat over de subsidierege- lingen die men in de komende drie jaar wil gaan vaststellen, anderzijds kan het mogelijkerwijs ook voortkomen uit onbekendheid met de Wet BIBOB. Water- schappen (89%), ZBO's (73%) en PBO's (38%) hebben voornamelijk aangegeven dat deze vraag niet op hen van toepassing is.

22 Zie artikel 6, eerste lid Wet BIBOB.
D9086 ­ maart 2003 37


6.3 VOORWAARDEN VOOR UITVOERING

Er is een aantal voorwaarden te onderscheiden voor een goede werking van het BIBOB-instrumentarium. Zo moeten bestuursorganen zich bewust zijn van de mogelijke risico's van criminele facilitering en het belang inzien van het voorko- men ervan. Vervolgens moeten bestuursorganen op de hoogte zijn van het bestaan van het BIBOB-instrumentarium én dienen zij over voldoende deskundigheid beschikken om het instrumentarium daadwerkelijk toe te passen. Personele en financiële capaciteit van bestuursorganen Voldoende personele en financiële capaciteit bij bestuursorganen is een belangrij- ke voorwaarde voor het gebruik van de Wet BIBOB. Tabel 6.3 bevat de resultaten van de schriftelijke enquête voor deze onderdelen. TABEL 6.3: PERSONELE EN FINANCIËLE CAPACITEIT BESTUURSORGANEN (N = 328) (Helemaal) Noch eens/ (Helemaal) Weet niet/ Totaal Mee eens noch oneens mee oneens n.v.t. Binnen mijn organisatie is vol-
doende personele capaciteit om 19% 19% 35% 27% 100% goed met de Wet BIBOB te
kunnen werken
Binnen mijn organisatie is vol-
doende financiële capaciteit om 13% 18% 32% 37% 100% goed met de Wet BIBOB te
kunnen werken
19% van de respondenten is het eens met de stelling dat hun organisatie over vol- doende personele capaciteit beschikt om goed met de Wet BIBOB te kunnen wer- ken. 35% van de respondenten is het daarentegen oneens met de stelling; zij vin- den dat hun organisatie niet over voldoende personele capaciteit beschikt. De res- pondenten hebben in de schriftelijke enquête aangegeven dat de financiële capa- citeit van bestuursorganen om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken, min- der is dan de personele capaciteit. Slechts 13% van de respondenten vindt dat er binnen zijn of haar organisatie voldoende financiële capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken. 32% vindt dat er niet voldoende financiële capa- citeit is. Het aantal respondenten dat de antwoordcategorie 'weet niet/niet van toe- passing' heeft ingevuld, is redelijk groot, zeker ten aanzien van de financiële capa- citeit.
Bij de categorieën ministeries (31%), waterschappen (32%) en PBO's (31%) is relatief vaker ingevuld dat er voldoende personele en financiële capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken, dan voor het totaal.
D9086 ­ maart 2003 38


Bewustheid van mogelijke risico's van ongewilde facilitering van criminele acti- viteiten
Een voorwaarde voor een goede werking van het BIBOB-instrumentarium is dat bestuursorganen zich bewust zijn van mogelijke risico's van criminele facilitering. Deze indicator is niet eenvoudig te meten, omdat het bewustzijn van bestuursor- ganen in de eerste plaats afhangt van de mate waarin het risico van ongewilde criminele facilitering reëel is. Dat risico is niet gemakkelijk vast te stellen. Er mag in ieder geval worden verwacht dat organisaties die in het verleden al eens met ongewilde criminele facilitering te maken hebben gehad, zich bewust zullen zijn van de risico's daarvan. In het vorige hoofdstuk is de stelling 'Onze organisatie heeft in het verleden te maken gehad met ongewilde facilitering van criminele activiteiten' aan de orde geweest. 11% van de respondenten in de schriftelijke en- quête zegt het eens te zijn met deze stelling, 51% is het daarmee oneens. Zoals we ook in het vorige hoofdstuk hebben gezien, strookt de mening van de experts tij- dens de expertmeeting met deze resultaten.
Ook de stelling 'Binnen onze organisatie is steeds meer aandacht voor integriteit van het openbaar bestuur en het voorkomen en tegengaan van facilitering van criminele activiteiten' in de schriftelijke enquête zegt iets over het bewustzijn van bestuursorganen (zie tabel 6.4).
TABEL 6.4: AANDACHT VOOR INTEGRITEIT OPENBAAR BESTUUR (N = 328) Noch eens/ (Helemaal) (Helemaal) Weet niet/ noch Totaal mee eens mee oneens n.v.t./n.i. oneens Binnen onze organisatie is
steeds meer aandacht voor
integriteit van het openbaar 63% 16% 13% 8% 100% bestuur en het voorkomen en
tegengaan van facilitering van
criminele activiteiten
De Wet BIBOB zal er in onze
organisatie voor zorgen dat
steeds meer aandacht zal 41% 24% 8% 27% 100% worden besteed aan het te-
gengaan van facilitering van
criminele activiteiten
Het merendeel van de respondenten (63%) vindt dat er binnen zijn of haar organi- satie steeds meer aandacht is voor integriteit van het openbaar bestuur en het voorkomen en tegengaan van facilitering van criminele activiteiten. Slechts 13% is het daarmee oneens. Enige nuancering is bij een dergelijke vraag geboden; het geven van een sociaal wenselijk antwoord wordt door een dergelijke vraagstelling enigszins uitgelokt.
D9086 ­ maart 2003 39


Ministeries (85%) en waterschappen (84%) geven iets vaker dan het totaal aan dat er steeds meer aandacht komt voor integriteit van het openbaar bestuur. ZBO's (46%) en PBO's (46%) daaren- tegen geven dit iets minder vaak aan dan het totaal. Tijdens de expertmeeting is ook gesproken over de mate waarin bestuursorganen zich bewust zijn van risico's van criminele facilitering. Daarbij werd er op gewe- zen dat het feit dat het voor bestuursorganen - die tot nu toe niet over adequate mogelijkheden beschikten om ongewilde criminele facilitering aan te pakken - ook weinig zinvol is geweest om zich met dat vraagstuk bezig te houden. Met andere woorden, de mogelijkheden waarover een bestuursorgaan beschikt om ongewilde facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan, kan een factor zijn bij de mate van bewustheid van bestuursorganen van de risico's daaromtrent. Uit de antwoorden op de stelling in de schriftelijke enquête dat de Wet BIBOB bijdraagt aan de aandacht voor het tegengaan van facilitering van criminele acti- viteiten blijkt dat 41% van de respondenten het met die stelling eens is. 8% is het met de stelling oneens. Hieruit valt af te leiden dat de Wet BIBOB een rol kan spelen bij een groter bewustzijn bij bestuursorganen voor risico's van criminele facilitering.
De respondenten in de categorieën ZBO's (8%) en PBO's (8%) vinden minder vaak dan het totaal dat de Wet BIBOB ervoor zal zorgen dat er meer aandacht zal worden besteed aan het tegengaan van facilitering van criminele activiteiten.
Meerwaarde van de Wet BIBOB
In de schriftelijke enquête is gevraagd naar verwachtingen omtrent de meerwaarde van de Wet BIBOB. De resultaten daarvan staan weergegeven in tabel 6.5. TABEL 6.5: STELLINGEN BELANG BIBOB-INSTRUMENTARIUM (N = 328) Noch eens/ (Helemaal) (Helemaal) Weet niet/ noch on- Totaal mee eens mee oneens n.v.t./n.i. eens De Wet BIBOB heeft voor
onze organisatie zeker meer- 35% 32% 8% 25% 100% waarde
De Wet BIBOB biedt een
goede mogelijkheid om faci-
litering van criminele activi- 46% 24% 2% 28% 100% teiten tegen te gaan of te
voorkomen
Onze organisatie beschikt in
de huidige situatie over te
weinig mogelijkheden om 29% 18% 32% 20% 100% subsidies, vergunningen of
aanbestedingen te weigeren
D9086 ­ maart 2003 40


TABEL 6.5: STELLINGEN BELANG BIBOB-INSTRUMENTARIUM (N = 328) Noch eens/ (Helemaal) (Helemaal) Weet niet/ noch on- Totaal mee eens mee oneens n.v.t./n.i. eens De Wet BIBOB is voor onze
organisatie overbodig, omdat 10% 26% 40% 24% 100% het huidige instrumentarium
voldoet
35% van de respondenten geeft aan voor zijn of haar organisatie meerwaarde te zien in de Wet BIBOB, 8% ziet dit niet. 46% van de respondenten is van mening dat de Wet BIBOB goede mogelijkheden biedt om ongewilde criminele facilite- ring tegen te gaan. 29% van de respondenten ervaart dat het huidige instrumenta- rium tekortschiet. 32% vindt dit niet. 10% van de respondenten vindt dat de Wet BIBOB voor hun organisatie overbodig is, omdat het huidig instrumentarium vol- doet. 40% vindt de Wet BIBOB niet overbodig.
Opvallend is de grote groep respondenten dat 'noch eens, noch oneens' en de ant- woordcategorie 'weet niet/niet van toepassing/niet ingevuld' heeft ingevuld. Dit kan een indicatie zijn van onbekendheid met de Wet BIBOB. · De respondenten in de categorie provincies (56%) geven vaker dan het totaal aan dat zij van mening zijn dat de Wet BIBOB meerwaarde heeft voor hun organisatie. De respondenten in de categorieën ZBO's (14%) en PBO's (0%) geven dit juist minder vaak aan. · De respondenten in de categorie politieregio's geven vaker dan het totaal aan dat de Wet BI- BOB een goede mogelijkheid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorkomen. De respondenten in de categorieën waterschappen (23%) en ZBO's (25%) geven dat juist minder vaak dan het totaal aan.
· De respondenten in de categorieën politieregio's (11%), ZBO's (14%) en PBO's (14%) zijn het minder vaak dan het totaal eens met de stelling 'Onze organisatie beschikt in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden om subsidies, vergunningen of aanbestedingen te weigeren.' · De respondenten in de categorieën politieregio's (64%) en provincies (55%) zijn het vaker dan het totaal oneens met de stelling dat de Wet BIBOB overbodig zou zijn omdat het huidige in- strumentarium voldoet. ZBO's (14%) en PBO's (0%) daarentegen zijn het minder vaak dan het totaal oneens met de stelling.
Bekendheid van bestuursorganen met de Wet BIBOB
Om de Wet BIBOB goed te kunnen hanteren, moeten bestuursorganen in de eerste plaats op de hoogte zijn van het bestaan van de Wet BIBOB. Het op de hoogte zijn van het bestaan van de Wet BIBOB is een voorwaarde om zich er nader in te kunnen verdiepen.
D9086 ­ maart 2003 41


In de schriftelijke enquête is een aantal vragen opgenomen die de bekendheid met de Wet BIBOB inventariseren. In eerste instantie hebben wij de bekendheid bij bestuurders en betrokken functionarissen met het BIBOB-instrumentarium geïn- ventariseerd. Met betrokken functionarissen worden de functionarissen bedoeld die subsidies, vergunningen en overheidsopdrachten (aanbestedingen) verlenen. Figuur 6.4 geeft dit weer.
Figuur 6.4: Bestuurders/betrokken functionarissen binnen onze organisatie zijn op de hoogte van het bestaan van de Wet BIBOB (n = 328, voor zowel de bestuurders als de functionarissen). 35%
34% Bestuurders 30% Functionarissen 27% 25% 25% 25% 25% 20%
17%
15% 16% 13% 10%
9% 5% 6% 1%
2%
0%
Helemaal mee Mee eens Noch eens/ Mee oneens Helemaal mee Weet eens noch oneens oneens niet/n.v.t. 36% van de respondenten is het eens met de stelling dat bestuurders binnen de organisatie op de hoogte zijn van het bestaan van de Wet BIBOB. 26% van de respondenten is het eens met de stelling dat de betrokken functionarissen binnen de organisatie van het bestaan van de Wet BIBOB op de hoogte zijn. De respon- denten lijken het idee te hebben dat bestuurders beter op de hoogte zijn van het bestaan van de Wet BIBOB dan de betrokken functionarissen. · In vergelijking met de overige respondenten, zijn de respondenten van de politieregio's (58%) aanzienlijk vaker van mening dat hun bestuurders op de hoogte zijn van het bestaan van de wet.
· De respondenten van waterschappen (26%) en PBO's (15%) zijn daarentegen minder vaak van mening dat hun bestuurders op de hoogte zijn van de wet. · De respondenten van de ministeries (38%) en provincies (44%) zijn vaker dan de overige respondenten van mening dat betrokken functionarissen binnen hun organisatie op de hoogte zijn van de Wet BIBOB.
D9086 ­ maart 2003 42


· De respondenten afkomstig uit de ZBO's (16%), waterschappen (19%) en politieregio's (21%) zijn minder vaak dan de andere respondenten van mening dat betrokken functionarissen bin- nen hun organisatie op de hoogte zijn van de Wet BIBOB. Het onderzoek is vooral gericht geweest op bestuursorganen. In de onderzoeksop- zet is de bekendheid van de Wet BIBOB bij aanvragers van een vergunning, sub- sidies of aanbestedingen niet betrokken. Tot nu toe zijn op die doelgroep ook geen voorlichtingsinspanningen gericht. De bekendheid bij potentiële aanvragers met de Wet BIBOB zal naar verwachting dan ook op dit moment wel zeer gering zijn. Deskundigheid over de Wet BIBOB
Bekend zijn met het bestaan van de Wet BIBOB is iets anders dan de wet ook daadwerkelijk kunnen toepassen. Tabel 6.6 bevat de uitkomsten van stellingen die in de schriftelijke enquête aan respondenten zijn voorgelegd omtrent hun deskun- digheid over de Wet BIBOB.
TABEL 6.6: STELLINGEN BEKENDHEID BIBOB-INSTRUMENTARIUM (N = 328) Noch (Helemaal) eens/ (Helemaal) Weet niet/ Totaal mee eens noch mee oneens n.v.t./n.i. oneens De inhoud van de Wet BI- 42% 21% 28% 9% 100% BOB is duidelijk
Binnen onze organisatie
bestaat voldoende duide-
lijkheid over de rol en taken 21% 16% 56% 7% 100% van bureau BIBOB van het
Ministerie van Justitie
Binnen mijn organisatie is er
voldoende deskundigheid 36% 22% 24% 18% 100% om goed te kunnen werken
met de Wet BIBOB
42% van de respondenten geeft aan dat de inhoud van de Wet BIBOB duidelijk is. Een kleinere groep (28%) geeft aan dat de inhoud niet duidelijk is. Uiteraard is de mate waarin respondenten de Wet BIBOB duidelijk achten afhankelijk zowel van de deskundigheid van de desbetreffende respondenten (hoewel deze over het al- gemeen een juridische achtergrond hebben, zie hoofdstuk 4) als van de toeganke- lijkheid van de Wet BIBOB.
21% van de respondenten zegt op de hoogte te zijn van de rol en taken van bureau BIBOB. 56% zegt daarvan niet op de hoogte te zijn. D9086 ­ maart 2003 43


36% van de respondenten is de mening toegedaan dat er binnen de organisatie voldoende deskundigheid is om goed te kunnen werken met de Wet BIBOB. 20% geeft aan het 'noch eens/noch oneens' te zijn met de stelling en 24% is het met de stelling oneens.
· Respondenten in de categorieën ZBO's (30%) en PBO's (23%) en waterschappen (26%) zijn het vaker oneens met de stelling dat de Wet BIBOB duidelijk is, dan het totaal. Respondenten in de categorieën ministeries (54%) en politieregio's (58%) zijn het met die stelling in vergelij- king tot het totaal vaker eens.
· Respondenten in de categorieën waterschappen (23%), ZBO's (13%) en PBO's (8%) zijn min- der vaak dan het totaal eens met de stelling dat er binnen de organisatie voldoende duidelijk- heid bestaat over de rol en taken van bureau BIBOB. Respondenten in de categorie politieregi- o's (42%) zijn het met die stelling juist vaker eens dan het totaal. · Vooral respondenten in de categorie ministeries (69%) zijn van mening dat er binnen hun or- ganisatie voldoende deskundigheid aanwezig is om goed met de Wet BIBOB te kunnen wer- ken.
Voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB
Het bureau BIBOB volgt een communicatietraject dat onder meer bestaat uit on- der andere bestuurlijke bijeenkomsten, workshops, nieuwsbrieven en een website. Daarnaast heeft bureau BIBOB voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor bestuursorganen.
Tabel 6.7 geeft een weergave van de resultaten van de schriftelijke enquête om- trent de deelname door bestuursorganen aan voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB.
TABEL 6.7: HEBBEN MEDEWERKERS VAN UW ORGANISATIE DEELGENOMEN AAN VOORLICH- TINGSBIJEENKOMSTEN OVER DE WET BIBOB? Water- Politie- ZBO PBO Niet inge- Ministerie Provincie Gemeente schap regio vuld (n = 13) (n = 9) (n = 197) (n = 31) (n = 19) (n = 37) (n = 13) (n = 2) Ja 31% 56% 38% 3% 37% 5% 0% 0% Nee 46% 22% 47% 68% 47% 84% 92% 0% Weet niet 23% 22% 14% 26% 16% 8% 8% 0% Niet 0% 0% 1% 3% 0% 3% 0% 100% ingevuld
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% D9086 ­ maart 2003 44


In totaal heeft 29% van de bestuursorganen een voorlichtingsbijeenkomst bezocht. Uitsplitsingen naar de verschillende categorieën bestuursorganen geven een inte- ressant beeld. Opvallend is dat provincies, gemeenten, politieregio's en ministeries de bijeenkomst relatief gezien redelijk goed hebben bezocht. PBO's, waterschap- pen en ZBO's daarentegen hebben de bijeenkomsten bijna niet bezocht. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat zij minder bekend zijn met de wet. Ook in het voorgaande ('bekendheid BIBOB-instrumentarium') wordt dit beeld bevestigd. Tevredenheid over voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB In de schriftelijke enquête is gevraagd naar de tevredenheid over de kwaliteit en de hoeveelheid van het voorlichtingsmateriaal van bureau BIBOB. De resultaten daarvan staan weergegeven in tabel 6.8.
TABEL 6.8: TEVREDENHEID OVER HET VOORLICHTINGSMATERIAAL OVER DE WET BIBOB (N = 328)
Noch (Helemaal) eens/ (Helemaal) Weet niet/ Totaal mee eens noch mee oneens n.v.t./n.i. oneens De voorlichtingsbijeen-
komsten van bureau BIBOB 18% 9% 7% 66% 100% zijn nuttig en verhelderend
geweest
Ik ben tevreden over de
kwaliteit van het voorlich- 24% 19% 29% 28% 100% tingsmateriaal over de Wet
BIBOB
Er is voldoende voorlichtings-
materiaal over de Wet BIBOB 22% 18% 28% 32% 100% beschikbaar
18% van de respondenten vindt dat de voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB verhelderend en nuttig zijn geweest. Slechts 7% vindt dat niet. Gezien het feit dat slechts 29% van bestuursorganen de bijeenkomsten heeft bezocht, is het niet verwonderlijk dat een grote groep bestuursorganen (66%) aangeeft niet te weten of de bijeenkomsten nuttig en verhelderend waren. Een kwart van de respondenten geeft aan tevreden te zijn over de kwaliteit van het voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB. 29% is dat niet. Op de vraag of er voldoende voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB beschikbaar is, geeft 22% aan dat dit het geval is. Ook op deze stelling geeft een iets grotere groep (28%) aan dat dit niet het geval is.
D9086 ­ maart 2003 45


· Een klein aantal respondenten in de categorieën waterschappen (3%), ZBO's (3%) en PBO's (0%) geeft aan dat de voorlichtingsbijeenkomsten verhelderend zijn geweest. Dit is niet op- merkelijk, want het komt overeen met het lage deelnamepercentage van deze categorieën be- stuursorganen aan de voorlichtingsbijeenkomsten. Geheel overeenkomstig het deelnameper- centage vinden respondenten in de categorie provincies (33%) vaker dan het totaal dat de voorlichtingsbijeenkomsten wel verhelderend zijn geweest. · Ook wat betreft de kwaliteit van het voorlichtingsmateriaal zijn de respondenten in de catego- rieën waterschappen (19%), ZBO's (3%) en PBO's (8%) minder vaak tevreden dan het totaal. De ministeries springen er daarentegen positief uit; 31% van de respondenten in die categorie is tevreden met de kwaliteit van het voorlichtingsmateriaal. · Wat betreft de hoeveelheid voorlichtingsmateriaal geven respondenten in de categorieën mi- nisteries (15%), waterschappen (13%), ZBO's (8%), PBO's (8%) en provincies (0%) minder vaak dan het totaal aan dat er voldoende van is. Respondenten in de categorie politieregio's (38%) vinden juist weer vaker dan het totaal dat er wel voldoende voorlichtingsmateriaal is. Handreikingen bureau BIBOB
Om de bestuursorganen te ondersteunen bij die implementatie vervaardigt het bureau BIBOB diverse handreikingen. Bureau BIBOB heeft in een handreiking bouwstenen aangeleverd voor het opstellen van een beleidslijn over de gevallen waarin een BIBOB-advies kan worden aangevraagd (voor aanbestedingen is op dit moment nog geen beleidslijn beschikbaar). Feitelijk is de handreiking alleen aan gemeenten toegezonden. In de schriftelijke enquête hebben wij bestuursorga- nen gevraagd of en in hoeverre bestuursorganen bekend zijn met de handreiking. De resultaten daarvan staan in tabel 6.9.
TABEL 6.9: IS UW ORGANISATIE BEKEND MET DE HANDREIKING EN HET VOORLICHTINGSMA- TERIAAL VAN BUREAU BIBOB VOOR HET OPSTELLEN VAN EEN BELEIDSLIJN VOOR HET GEBRUIK VAN DE WET BIBOB BINNEN UW ORGANISATIE? (N = 328) Ja 32% Nee 67% Niet ingevuld 1% Totaal 100% 67% van de respondenten is niet bekend met de handreiking voor het opstellen van een beleidslijn van bureau BIBOB. 32% van de respondenten kent de hand- reiking wel.
· Respondenten in de categorie gemeenten (42%) geven vaker dan het totaal aan bekend te zijn met de handreiking van bureau BIBOB.
· Respondenten in de categorieën ZBO's (8%), PBO's (8%), ministeries (15%) en waterschappen (19%) geven in vergelijking tot het totaal minder vaak aan bekend te zijn met de handreiking. D9086 ­ maart 2003 46


Voornemens tot het opstellen van een beleidslijn
Bestuursorganen dienen in een beleidslijn neer te leggen in welke (individuele) gevallen een BIBOB-advies kan worden aangevraagd.23 In de schriftelijke enquête hebben wij onderzocht in hoeverre bestuursorganen voornemens zijn een dergelij- ke beleidslijn op te stellen. De resultaten daarvan staan opgenomen in tabel 6.10. TABEL 6.10: IS UW ORGANISATIE VAN PLAN OM IN HET KADER VAN DE INVOERING VAN DE WET BIBOB EEN BELEIDSLIJN OP TE STELLEN, WAARIN WORDT BESCHREVEN IN WELKE GEVALLEN BINNEN UW ORGANISATIE EEN BIBOB-ADVIES DIENT TE WORDEN AANGEVRAAGD? (N = 328)
Ja, wij hebben deze reeds opgesteld 0% Ja, wij zijn daar momenteel mee bezig 5% Ja, wij zijn van plan om deze op te stellen 52% Nee, wij zijn dat niet van plan 34% Niet ingevuld 9% Totaal 100% Uit de tabel blijkt dat op het moment van het invullen van de vragenlijst door nog geen enkel bestuursorgaan een beleidslijn was opgesteld. Wel was 5% ermee be- zig, 52% van de respondenten gaf aan dat er binnen zijn of haar organisatie plan- nen waren om een beleidslijn op te stellen. 34% van de respondenten geeft aan dat er binnen zijn of haar organisatie geen plannen zijn om een beleidslijn op te stel- len.
· Respondenten in de categorie ministeries (38%) zijn in vergelijking tot het totaal vaker reeds bezig met het opstellen van een beleidslijn.24 · Met name respondenten in de categorieën ZBO's (62%) en PBO's (77%) geven aan niet van plan te zijn om een beleidslijn op te stellen. Dit kan mogelijk te maken hebben met hun onbe- kendheid met de wet.
6.4 BELEMMERINGEN VOOR UITVOERING
Ook al is een bestuursorgaan zich bewust van mogelijke risico's van criminele facilitering en beschikt het over voldoende kennis en deskundigheid met het BI- BOB-instrumentarium, zijn er diverse overwegingen denkbaar waardoor be- stuursorganen minder snel gebruik zullen maken van het BIBOB- instrumentarium.

23 Kamerstukken I, 2001/02, 26 883, nr. 73d.
24 Dit cijfer is echter wel beïnvloed door het feit dat één ministerie vier vragenlijsten heeft inge- stuurd met betrekking tot de beleidslijn. Drie van deze vier respondenten hebben de antwoord- categorie 'ja, wij zijn daar momenteel mee bezig' geantwoord. D9086 ­ maart 2003 47


Dit kunnen interne belemmeringen zijn zoals de afwezigheid van bestuurlijk en ambtelijk draagvlak - om welke reden dan ook - om de Wet BIBOB te hanteren. Maar het kunnen ook feitelijke belemmeringen zijn, zoals de doorlooptijd of de kosten van een BIBOB-advies.
Draagvlak voor de uitvoering van de Wet BIBOB
Een potentiële interne belemmering voor een effectieve werking van de Wet BI- BOB zou de afwezigheid van draagvlak kunnen zijn bij bestuursorganen. Afwe- zigheid van draagvlak zou ervoor kunnen zorgen dat bestuursorganen bijvoor- beeld niet geneigd zijn om met de Wet BIBOB aan de slag te gaan. In tabel 6.11 zijn de resultaten van de schriftelijke enquête opgenomen die betrekking hebben op het draagvlak bij bestuursorganen voor de invoering en het gebruik van de Wet BIBOB.
TABEL 6.11: STELLINGEN DRAAGVLAK VOOR DE UITVOERING VAN DE WET BIBOB (N = 328) (Helemaal) Noch (Helemaal) Weet niet/ Totaal mee eens eens/ mee oneens n.v.t./n.i. noch oneens Binnen mijn organisatie bestaat 43% 17% 6% 33% 100% er bestuurlijk draagvlak om met
de Wet BIBOB te werken
De invoering van de Wet BI- 13% 20% 36% 31% 100% BOB heeft in onze organisatie
bij vergunningverlening vol-
doende prioriteit
De invoering van de Wet BI- 9% 18% 36% 35% 100% BOB heeft in onze organisatie
bij subsidieverstrekking vol-
doende prioriteit
De invoering van de Wet BI- 15% 19% 35% 29% 100% BOB heeft in onze organisatie
bij aanbestedingen voldoende
prioriteit
43% van de respondenten geeft aan dat er in zijn of haar organisatie bestuurlijk draagvlak aanwezig is om te werken met de Wet BIBOB. Slechts 6% geeft aan dat dit niet het geval is. Opvallend is de omvang van de categorie 'weet niet/niet van toepassing/niet ingevuld'. Het draagvlak binnen de organisatie is bij zowel 'vergunningverlening', 'subsidieverstrekking' als 'aanbestedingen' (nog) niet echt groot. Ook hier is de categorie 'weet niet/niet van toepassing/niet ingevuld' om- vangrijk.
D9086 ­ maart 2003 48


· Respondenten in de categorie ministeries (54%) geven iets vaker dan het totaal aan dat er bin- nen hun organisatie bestuurlijk draagvlak bestaat om met de Wet BIBOB te werken. Respon- denten in de categorieën ZBO's (33%) en PBO's (31%) daarentegen geven dit iets minder vaak aan dan het totaal.
· Er zijn geen grote verschillen te onderkennen tussen de verschillende categorieën bestuursor- ganen ten aanzien van het draagvlak bij 'vergunningverlening' en 'subsidieverstrekking'. · Respondenten in de categorie ZBO's geven minder vaak dan het totaal aan dat de invoering van de Wet BIBOB bij vergunningverlening (3%) en subsidieverstrekking (3%) voldoende priori- teit heeft.
· Bij 'aanbestedingen' zijn er grotere verschillen tussen de categorieën bestuursorganen. Respon- denten in de categorieën politieregio' (32%), ministeries (31%) en waterschappen (26%) geven vaker dan het totaal aan dat bij 'aanbestedingen' de invoering van de Wet BIBOB voldoende prioriteit heeft. De respondenten in de categorieën PBO's (8%) en de ZBO's (5%) geven dat minder vaak dan het totaal aan.
Doorlooptijd van de BIBOB-adviesprocedure
Tabel 6.12 geeft de resultaten van de schriftelijke enquête naar de vraag in hoe- verre de doorlooptijd van een BIBOB-adviesprocedure een belemmering voor bestuursorganen vormt om zo'n advies aan te vragen. TABEL 6.12: VORMT DE VASTGESTELDE DOORLOOPTIJD VAN VIER WEKEN VOOR EEN BIBOB- ADVIES VOOR UW ORGANISATIE EEN BELEMMERING OM EEN BIBOB-ADVIES AAN TE VRAGEN? (N = 328)
Ja Nee Weet niet Niet ingevuld Vergunningen 14% 38% 29% 19% Aanbestedingen 12% 43% 30% 15% Subsidies 8% 42% 32% 18% Circa 40% van de respondenten vindt dat de vastgestelde doorlooptijd van vier weken geen belemmering vormt voor een BIBOB-advies. Bij vergunningen en aanbestedingen vindt respectievelijk 14% en 12% van de respondenten dat de doorlooptijd een belemmering voor een adviesaanvraag vormt. Opvallend is dat ongeveer eenderde van de respondenten de antwoordcategorie 'weet niet' heeft ingevuld. Zij weten dus (nog) niet of de vastgestelde doorlooptijd een belemme- ring zal vormen.
In de schriftelijke enquête hebben we tevens gevraagd naar de doorlooptijd die bestuursorganen maximaal toelaatbaar achten voor een BIBOB-advies. D9086 ­ maart 2003 49


TABEL 6.13: WAT IS DE MAXIMAAL TOELAATBARE DOORLOOPTIJD VOOR EEN BIBOB-ADVIES? (N = 328)
2 tot 4 4 tot 6 6 tot 8 8 tot 10 10 tot 12 12 we- Weet Niet inge- weken weken weken weken weken ken of niet vuld meer Vergunningen 32% 16% 4% 1% 0% 0% 23% 24% Aanbestedingen 24% 19% 7% 1% 0% 1% 28% 20% Subsidies 20% 20% 6% 0% 0% 0% 29% 25% Volgens de meeste andere respondenten ligt de maximaal toelaatbare doorlooptijd voor een BIBOB-advies voor vergunningen en aanbestedingen tussen de twee en vier weken. Bij subsidies vindt een even groot aantal bestuursorganen tussen de vier en zes weken ook nog wel toelaatbaar. Geen enkele respondent achtte een termijn van tien weken of meer toelaatbaar voor een BIBOB-advies. · Respondenten in de categorie gemeenten (20%) vinden vaker dan het totaal dat bij vergunning- verlening de vastgestelde doorlooptijd van vier weken een belemmering vormt om een BI- BOB-advies aan te vragen.
· Respondenten in de categorieën ministeries (23%) vinden dat vaker dan het totaal bij over- heidsopdrachten.
Een vrij grote groep respondenten (44 - 48%) wist geen antwoord op deze vraag of heeft deze vraag niet ingevuld.
Kosten van het BIBOB-advies
Op grond van artikel 16, eerste lid Wet BIBOB, brengt het bureau een bijdrage in de kosten van het advies in rekening bij het bestuursorgaan dat of de aanbesteden- de dienst die het advies heeft gevraagd. De kosten die verbonden zijn aan een BI- BOB-advies zouden een belemmering kunnen vormen voor een bestuursorgaan om een advies aan te vragen. In de schriftelijke enquête is gevraagd in hoeverre de prijs van een BIBOB-advies een belemmering zou kunnen vormen voor bestuurs- organen om een BIBOB-advies aan te vragen. De resultaten daarvan staan weer- gegeven in tabel 6.14.
TABEL 6.14: VORMT DE VASTGESTELDE PRIJS VAN 500,-- VOOR UW ORGANISATIE EEN BE- LEMMERING OM EEN BIBOB-ADVIES AAN TE VRAGEN? (N = 328) Ja 37% Nee 50% Niet ingevuld 13% Totaal 100% D9086 ­ maart 2003 50


50% van de respondenten geeft aan dat de vastgestelde prijs van 500,-- geen belemmering vormt voor het aanvragen van een advies. Daarentegen vindt 37% dat de vastgestelde prijs wel een belemmering vormt. · Respondenten in de categorieën waterschappen (16%) en provincies (0%) geven minder vaak dan het totaal aan dat de vastgestelde prijs van 500,-- een belemmering vormt om een BI- BOB-advies aan te vragen.
· Respondenten in de categorie PBO's (69%) geven juist vaker dan het totaal aan dat de vastge- stelde prijs een belemmering zal vormen.
Voorts is in de schriftelijke enquête onderzocht wat de maximaal toelaatbare prijs van een BIBOB-advies is. De resultaten daarvan staan in tabel 6.15. TABEL 6.15: VANAF WELK BEDRAG VORMT DE PRIJS VAN EEN BIBOB-ADVIES EEN DAADWERKELIJKE BELEMMERING VOOR UW ORGANISATIE OM EEN BIBOB-ADVIES AAN TE VRAGEN? (N = 328) Totalen Cumulatief Vanaf 200,-- 23% 23% Vanaf 300,-- 4% 27% Vanaf 400,-- 1% 28% Vanaf 500,-- 12% 39% Vanaf 600,-- 8% 47% Vanaf 700,-- 3% 50% Vanaf 800,-- 5% 55% Niet ingevuld 45% 45% Totaal 100% 100% 45% van de respondenten heeft deze vraag niet ingevuld. Het merendeel (23%) van de respondenten die de vraag wel heeft ingevuld, geeft aan dat de maximaal toelaatbare prijs voor een BIBOB-advies 200,- is. Enige nuancering is op zijn plaats, omdat vragen omtrent prijsstelling kunnen uitlokken tot het aangeven van een zo laag mogelijke prijs.
6.5 KWALITEIT VAN BIBOB-ADVIEZEN
De kwaliteit van BIBOB-adviezen kan een belangrijke verklaring vormen voor de mate van het gebruik van het BIBOB-instrumentarium. Als een BIBOB-advies kwalitatief onvoldoende is, zal dit niet bevorderend werken voor het gebruik er- van.
D9086 ­ maart 2003 51


Eisen voor een BIBOB-advies
In de schriftelijke enquête is gevraagd welke eisen bestuursorganen stellen aan een BIBOB-advies. De belangrijkste eisen zijn:
· helder en duidelijk
· eenduidig, niet voor meerdere uitleg vatbaar · betrouwbaar, nauwkeurig, zorgvuldig
· volledig
· gemotiveerd, controleerbaar
· juridisch steekhoudend
· meerwaarde bieden ten opzichte van eigen instrumenten en middelen · kort en bondig
· tijdig.
Veel respondenten vinden dat het BIBOB-advies niet multi-interpretabel moet zijn. Zij willen van bureau BIBOB een duidelijk advies: wel of niet verlenen. Bo- vendien moet dit advies zijn voorzien van een deugdelijke en juridisch water- dichte motivatie.
Kwaliteit van gegevens
Op het moment dat de nulmeting wordt uitgevoerd, is besloten dat de inwerking- treding van de Wet BIBOB met een halfjaar is uitgesteld. Een belangrijke reden hiervoor is dat er nog een aantal knelpunten in de informatievoorziening van het bureau moet worden opgelost. Met andere woorden, het bureau BIBOB kan op het moment van de nulmeting nog niet beschikken over een adequate gegevensaanle- vering. Adequaat zowel in de zin van toegang tot voldoende gegevensbronnen als in de zin van een zodanig snelle voorziening van gegevens dat recht gedaan kan worden aan de wettelijke termijnen waarbinnen een BIBOB-advies moet worden afgegeven. Het halfjaar na deze nulmeting zal wat dit onderdeel betreft cruciaal zijn.

D9086 ­ maart 2003 52


7. RESULTATEN ONDERDEEL 'RESULTAAT'

7.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk geven wij de resultaten van de nulmeting voor het onderdeel 're- sultaat' van de Wet BIBOB. We gaan hierbij in op de verwachte effecten van de Wet BIBOB. Het betreft hier zowel de gewenste effecten als de mogelijke onge- wenste effecten, de zogenaamde neveneffecten.
De volgende vragen worden in dit hoofdstuk behandeld: · Tot welke gewenste effecten zal de Wet BIBOB naar verwachting leiden? · Tot welke neveneffecten zal de Wet BIBOB naar verwachting leiden? In de volgende tabel staan de volgens deskundigen op de expertbijeenkomst te verwachten effecten van de Wet BIBOB aangegeven.
7.2 VERWACHTE GEWENSTE EFFECTEN
In de volgende tabel staan de uitkomsten weergegeven van een vragenlijst die door een aantal deelnemers aan de expertmeeting is ingevuld. Zoals reeds in para- graaf 4.4 is aangegeven, hebben deze kwantitatieve gegevens geen wetenschap- pelijk betrouwbaarheid. De resultaten moeten vooral worden gezien als een indi- catie.
TABEL 7.1: VERWACHTE EFFECTEN VAN DE WET BIBOB25 De Wet BIBOB zal naar verwachting Zeer Mee Neutraal Mee on- Zeer mee Weet leiden tot: mee eens eens eens oneens niet Vermindering van criminele facilitering 0% 89% 11% 0% 0% 0% door bestuursorganen
Stijging van vertrouwen in openbaar be- 0% 22% 67% 0% 0% 11% stuur
Vermindering van criminele activiteiten in 0% 33% 22% 44% 0% 0% de BIBOB-sectoren
Stijging van vormen van georganiseerde 0% 25% 50% 13% 0% 13% criminaliteit die worden achterhaald
Vrijwel alle experts verwachten dat de Wet BIBOB zal leiden tot een verminde- ring van criminele facilitering door bestuursorganen. Over een stijging van het vertrouwen in het openbaar bestuur als gevolg van de Wet BIBOB zijn zij neu- traal of gematigd positief.

25 Gebaseerd op negen ingevulde vragenlijsten.
D9086 ­ maart 2003 53


Verwachte ontwikkeling criminele activiteiten
De experts zijn verdeeld over de vraag of de Wet BIBOB ook zal leiden tot een vermindering van criminele activiteiten in de door de Wet BIBOB bestreken sec- toren. Blijkens het besprokene in de expertmeeting verwachten zij vooral een ver- schuiving naar het 'zwarte circuit': er wordt gewoonweg geen vergunning meer aangevraagd. Tijdens de expertmeeting is experts ook gevraagd naar hun visie op ontwikkelingen en 'trends' in criminele activiteiten. In de volgende tabel staat aangegeven wat experts die daarover een matrix hebben ingevuld, daarvan ver- wachten.
TABEL 7.2: VERWACHTE ONTWIKKELING IN CRIMINELE ACTIVITEITEN26 Sector Sterke Daling Gelijk Stijging Sterke daling stijging Bouw 0% 0% 80% 20% 0% Seksinrichtingen 0% 40% 20% 40% 0% ICT 0% 0% 100% 0% 0% Opiumverloven 0% 0% 100% 0% 0% Verkoop onroerend goed, woningcorporaties 0% 25% 75% 0% 0% Milieu 0% 33% 67% 0% 0% Natte en droge horeca 0% 40% 60% 0% 0% Coffeeshops 0% 40% 60% 0% 0% Transport 33% 0% 67% 0% 0% De experts verwachten dat er in de komende drie jaar ten aanzien van de bouw een stijging in criminele activiteiten zal voordoen. Over de ontwikkeling ten aan- zien van seksinrichtingen zijn zij gelijkelijk verdeeld. Een gedeelte verwacht een stijging, een even groot andere gedeelte verwacht een daling. De criminele acti- viteiten inzake de ICT en de opiumverloven zullen volgens de experts gelijk blij- ven. Voor verkoop onroerend goed van woningcorporaties, milieu, natte en droge horeca, coffeeshops en transport verwachten de experts een gelijkblijvende trend of een daling.

26 Gebaseerd op vijf ingevulde vragenlijsten.
D9086 ­ maart 2003 54


7.3 VERWACHTE NEVENEFFECTEN

In de volgende tabel staan uitkomsten van door experts ingevulde matrices ten aanzien van verwachtingen over mogelijke neveneffecten van de Wet BIBOB. TABEL 7.3: VERWACHTE NEVENEFFECTEN VAN DE WET BIBOB27 De Wet BIBOB zal naar verwachting Zeer Mee eens Neutraal Mee on- Zeer mee Weet leiden tot: mee eens eens oneens niet Langere procedures 22% 78% 0% 0% 0% 0% Hogere overheidslasten 33% 56% 11% 0% 0% 0% Hogere lasten voor de rechterlijke 11% 67% 11% 0% 0% 11% macht
Meer juridisering 44% 33% 11% 0% 0% 11% Hogere administratieve lasten voor 22% 44% 22% 11% 0% 0% aanvragers
Verschuiving van criminaliteit naar 0% 67% 22% 0% 0% 11% andere sectoren
Stigmatisering van aanvragers of be- 0% 56% 11% 33% 0% 0% roepsgroepen
Vermindering van rechtsbescherming 0% 56% 11% 33% 0% 0% voor aanvragers
Groot aantal schadeclaims 11% 39% 17% 22% 0% 11% Verschuiving van criminaliteit naar 0% 44% 33% 11% 0% 11% andere bestuursorganen
Afname van aanvragen door bonafide 0% 22% 44% 33% 0% 0% aanvragers
Hogere concurrentie-effecten 0% 11% 44% 22% 0% 22% De experts zijn het redelijk eens over hun verwachtingen ten aanzien van de juri- disering, de langere procedures, de hogere overheidslasten, de hogere administra- tieve lasten voor aanvragers en de hogere lasten voor de rechterlijke macht, waartoe de Wet BIBOB naar hun oordeel zal leiden. Voorts verwachten zij een verschuiving van criminaliteit naar andere sectoren en andere bestuursorganen. De meeste experts verwachten dat de Wet BIBOB weinig of geen concurrentie- effecten tot gevolg zal hebben en evenmin zal leiden tot een stijging van het ver- trouwen in het openbaar bestuur. Over de overige effecten (stigmatisering van aanvragers of beroepsgroepen, vermindering van rechtsbescherming voor aanvra- gers, afname van aanvragen door bonafide aanvragers, groot aantal schadeclaims) is het oordeel van de experts vrij verdeeld.

27 Gebaseerd op negen ingevulde vragenlijsten.
D9086 ­ maart 2003 55


8. RESULTATEN ONDERDEEL 'ORGANISATIE'

8.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan wij in op de resultaten van het onderdeel 'organisatie' uit de nulmeting. Hierbij gaan we in op vragen die betrekking hebben op verwachtingen van bestuursorganen over de wijze waarop de uitvoering van de Wet BIBOB zal plaatsvinden.
De volgende vragen worden in dit hoofdstuk behandeld: Bestuursorganen
· Op welke wijze verloopt de besluitvorming van bestuursorganen bij eventuele risico's van facilitering (huidig beleid)?
· In hoeverre zullen bestuursorganen hun werkwijze aanpassen aan de Wet BIBOB en in hoeverre hebben zij dit reeds gedaan?
· Op welke wijze verwachten bestuursorganen om te gaan met de kosten van de uitvoering van de Wet BIBOB?
· Op welke wijze verwachten zij om te gaan met de afwenteling van de kosten van een BIBOB- advies?
· Zijn bestuursorganen toegerust op het omgaan met privacygevoelige informatie die zij op grond van de Wet BIBOB verkrijgen?
Bureau BIBOB
· Welke doelen en/of prognoses hanteert het bureau voor de begeleiding en advisering en voor mogelijke andere 'producten'?
· Hoe worden de procedures voor een integer gebruik van privacygevoelige bronnen, de termijn/vorm van het bewaren van dossiers en het anonimiseren van gegevens gewaarborgd? · Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de begeleidingscommissie? In principe beschrijven we de resultaten van het totaal, alle bestuursorganen ge- zamenlijk. Daar waar sprake is van grote verschillen tussen de verschillende cate- gorieën bestuursorganen, wordt dit in een kader aangegeven. 8.2 BESTUURSORGANEN
Huidige werkwijze
In de schriftelijke enquête hebben wij vragen gesteld over de mate waarin be- stuursorganen daadwerkelijk bezig zijn met het voorkomen of tegengaan van cri- minele activiteiten. De resultaten van die vraag staan weergegeven in tabel 8.1. D9086 ­ maart 2003 56


TABEL 8.1: MAAKT UW ORGANISATIE BIJ DE BEHANDELING VAN EEN AANVRAAG EEN IN- SCHATTING VAN HET RISICO DAT MOGELIJK STEUN WORDT GEBODEN AAN CRI- MINELE ACTIVITEITEN? (N = 328)
Bij iedere Alleen bij Er wordt Weet Niet Totaal aanvraag vermoeden geen in- niet/ ingevuld schatting n.v.t. gemaakt Vergunningen 5% 29% 34% 29% 3% 100% Subsidies 1% 20% 37% 39% 4% 100% Overheids- 5% 33% 30% 29% 3% 100% opdrachten
Slechts weinig respondenten geven aan dat bij iedere aanvraag een dergelijke in- schatting wordt gemaakt. Zowel bij vergunningen als bij overheidsopdrachten maakt 5% van de bestuursorganen bij iedere aanvraag een inschatting van het risi- co. Bij subsidies is dat slechts 1%. Opmerkelijk is dat bij het verlenen van subsi- dies minder vaak een inschatting van het risico wordt gemaakt dan bij het verle- nen van vergunningen en overheidsopdrachten.
Ongeveer 30% van de bestuursorganen maakt bij het verlenen van vergunningen en overheidsopdrachten alleen een inschatting als zij een vermoeden hebben van criminele activiteiten. Bij subsidies wordt dat ook minder gedaan; namelijk door 20% van de bestuursorganen. Ook geeft 30% tot 37% van de bestuursorganen aan helemaal geen inschattingen te maken.
· Opvallend is dat eigenlijk alleen respondenten in de categorieën gemeenten (7%), ZBO's (3%) en PBO's (8%) aangeven dat zij bij iedere aanvraag van een vergunning een inschatting maken. De overige categorieën bestuursorganen doen dat niet. Respondenten in de categorie gemeen- ten (40%) geven meer dan het totaal aan dat zij bij een vermoeden van criminele facilitering bij het verlenen van een vergunning een inschatting maken van dat risico. · Alleen respondenten in de categorieën waterschappen (1%) en ZBO's (8%) geven aan bij iede- re aanvraag van subsidies een inschatting te maken van het risico van criminele facilitering. · Respondenten in de categorieën politieregio's (11%) en ZBO's (14%) geven vaker aan dan het totaal een inschatting te maken van de risico's van criminele facilitering bij het gunnen van ie- dere overheidsopdracht. 0% van de respondenten in de categorieën PBO's en provincies geven aan dit te doen bij iedere aanvraag. Provincies (40%) doen het wel bij een vermoeden, terwijl slechts 8% van de PBO's dat bij een vermoeden doet. D9086 ­ maart 2003 57


Invoering van de Wet BIBOB
In de schriftelijke enquête hebben wij gevraagd in hoeverre bestuursorganen op dit moment werken aan de invoering van de Wet BIBOB (zie tabel 8.2). TABEL 8.2: INVOERING VAN DE WET BIBOB (N = 328) (Helemaal) Noch Mee Helemaal Weet Totaal mee eens eens/ oneens mee on- niet/ noch eens n.v.t./ oneens n.i. Op dit moment wordt
binnen mijn organisatie 32% 10% 38% 11% 9% 100% gewerkt aan de invoering
van de Wet BIBOB
32% van de respondenten geeft aan dat binnen zijn of haar organisatie aan de in- voering van de Wet BIBOB wordt gewerkt. Een grotere groep (49%) geeft echter aan dat de organisatie niet aan de invoering van de Wet BIBOB werkt. De eerder behandelde vraag of bestuursorganen inmiddels al bezig zijn met het opstellen van een beleidslijn, bevestigt dit antwoord; nog geen enkel bestuursorgaan had inmid- dels een beleidslijn opgesteld en slechts 5% was er op het moment van het sturen van de vragenlijst mee bezig.
· Respondenten in de categorieën provincies (67%) en politieregio's (58%) zijn het vaker eens dan het totaal met de stelling dat er op dit moment aan de invoering van de Wet BIBOB wordt gewerkt. Voor respondenten in de categorie politieregio's is dat in bepaalde mate te verklaren, omdat zij vanuit meerdere rollen (gegevensverstrekker, uitvoerder) bij de Wet BIBOB zijn be- trokken.
· Respondenten in de categorieën ZBO's (16%) en PBO's (15%) zijn het minder vaak dan het totaal eens met de stelling dat binnen hun organisatie aan de Wet BIBOB wordt gewerkt. Inzicht in de gevolgen van de Wet BIBOB voor de organisatie In de schriftelijke enquête is gevraagd naar de mate waarin bestuursorganen zicht hebben op de gevolgen van de invoering van de Wet BIBOB voor hun organisatie (zie tabel 8.3).
D9086 ­ maart 2003 58


TABEL 8.3: STELLINGEN ORGANISATORISCHE GEVOLGEN WET BIBOB (N=328) (Helemaal) Noch eens/ Mee Helemaal Weet Totaal mee eens noch oneens mee on- niet/ oneens eens n.v.t./ n.i. De gevolgen die de in-
voering van de Wet BI-
BOB in onze organisatie 16% 16% 47% 13% 7% 100% met zich meebrengt, zijn
duidelijk
Onze organisatie heeft
voldoende zicht op de
belasting die de invoe- 6% 11% 57% 17% 8% 100% ring van de Wet BIBOB
in onze organisatie met
zich meebrengt
N.B.: Deze vraag is beantwoord in oktober - november 2003. Op dat moment werd voor de datum van inwerkingtreding van de Wet BIBOB nog uitgegaan van 1 januari 2003. Voor 16% van de respondenten zijn de gevolgen van de Wet BIBOB voor de or- ganisatie duidelijk. 6% geeft aan dat de organisatie voldoende zicht heeft op de belasting die de invoering van de Wet BIBOB met zich meebrengt. 60% van de respondenten is het (helemaal) oneens met de stelling dat de gevolgen die de in- voering van de wet met zich meebrengt, duidelijk zijn. 57% geeft aan dat de orga- nisatie onvoldoende zicht heeft op de belasting die de invoering van de Wet BI- BOB met zich meebrengt.
Opmerkelijk is het lage percentage bestuursorganen dat de categorie 'weet niet/ n.v.t./n.i.' heeft ingevuld.
· Respondenten in de categorie politieregio's (47%) geven veel vaker dan het totaal aan dat de gevolgen die de invoering van de Wet BIBOB met zich meebrengt voor de organisatie wel duidelijk zijn.
· Hetzelfde geldt voor de tweede stelling; 16% van de respondenten in de categorie politieregio's geeft aan dat zij voldoende zicht hebben op de belasting die de invoering van de Wet BIBOB in hun organisatie met zich meebrengt.
D9086 ­ maart 2003 59


Financiering van de implementatie van de Wet BIBOB In tabel 8.4 staan de resultaten van de schriftelijke enquête voor de wijze waarop bestuursorganen verwachten om te zullen gaan met de kosten van implementatie van de Wet BIBOB.
TABEL 8.4: OP WELKE MANIER GAAT UW ORGANISATIE OM MET DE KOSTEN VAN IMPLEMENTATIE VAN DE WET BIBOB? (N = 328) De implementatie wordt budgetneutraal uitgevoerd 5% De implementatiekosten zijn opgenomen in de begroting 1% We hebben nog geen rekening gehouden met deze kosten 56% Weet niet 30% Anders, namelijk 4% Niet ingevuld 3% Totaal 100% 56% van de respondenten geeft aan nog geen rekening te hebben gehouden met deze kosten. 30% weet nog niet hoe zij hiermee zullen omgaan. Afwenteling van kosten van een BIBOB-advies
Tabel 8.5 bevat de resultaten van de schriftelijke enquête voor de wijze waarop bestuursorganen denken te zullen omgaan met de afwenteling van de kosten van een BIBOB-advies.
TABEL 8.5: OP WELKE MANIER GAAT UW ORGANISATIE OM MET DE KOSTEN VAN EEN BIBOB- ADVIESAANVRAAG? (N = 328)
De kosten worden doorberekend aan de aanvrager van een subsidie, ver- 3% gunning of aanbesteding
De kosten komen ten laste van het organisatieonderdeel dat de subsidies, 7% vergunningen of aanbestedingen verleent
De kosten komen ten laste van het centrale budget 6% Weet niet 70% Anders, namelijk 9% Niet ingevuld 5% Totaal 100% Het grootste deel van de respondenten (70%) geeft aan het nog niet te weten. D9086 ­ maart 2003 60


Privacyaspecten
BIBOB-adviezen bevatten potentieel privacygevoelige informatie. Tabel 8.6 bevat de resultaten van de schriftelijke enquête voor de mate waarin bestuursorganen zijn toegerust op het omgaan met privacygevoelige informatie die zij op grond van de Wet BIBOB verkrijgen.
TABEL 8.6: STELLING PRIVACYASPECTEN (N = 328) (Helemaal) Noch (Helemaal) Weet niet/ Totaal mee eens eens/ mee oneens n.v.t./n.i. noch oneens Onze organisatie is goed toe-
gerust op het omgaan met
privacygevoelige informatie 47% 16% 14% 24% 100% die wij op grond van de Wet
BIBOB verkrijgen
47% van de respondenten geeft aan dat hun organisatie goed is toegerust op het omgaan met privacygevoelige informatie. Hierbij moet worden aangetekend dat de vraagstelling in enige mate kan leiden tot sociaal wenselijke antwoorden. 8.3 OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie speelt een sleutelrol bij de toepassing van de Wet BIBOB. Hij beschikt in het kader van de Wet BIBOB over verschillende bevoegdheden. Op grond van artikel 26 Wet BIBOB kan hij, als hij beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten, het bestuursor- gaan of de aanbestedende dienst wijzen op de wenselijkheid het bureau om een advies te vragen. Als het bureau BIBOB gegevens van buitenlandse autoriteiten wil verkrijgen, kan dit uitsluitend door tussenkomst van de officier van justitie.28 Verder besluit de officier van justitie over het niet opnemen van gegevens in het BIBOB-advies, als sprake is van een zwaarwegend strafvorderlijk belang.29 Alle BIBOB-adviezen moeten dan ook voorafgaand aan de officier van justitie ter be- oordeling worden voorgelegd.

28 Artikel 13, eerste lid Wet BIBOB.
29 Artikel 14, eerste lid Wet BIBOB.
D9086 ­ maart 2003 61


In deze paragraaf beschrijven wij de resultaten van de schriftelijke enquête voor deze categorie ten aanzien van de organisatie van de Wet BIBOB.

Er zijn in totaal 7 officieren van justitie die de vragenlijst hebben ingevuld. De betrouwbaarheidsinterval voor de resultaten daarvan is vanuit wetenschappelijk oogpunt 29,23%. Aangezien de beantwoording van de vragen door de officieren over het algemeen redelijk gelijkmatig over de antwoordcategorieën was verdeeld, zijn er geen 'harde' conclusies uit te trekken.
Volgens 6 van de officieren van justitie werd er op het moment van het invullen van de vragenlijst binnen zijn of haar organisatie gewerkt aan de invoering van de Wet BIBOB. Slechts 1 officier van justitie was het met deze stelling oneens. Geen enkele officier van justitie was het eens met de stelling dat er binnen de or- ganisatie voldoende financiële capaciteit was om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken. Overigens beantwoordden ook 3 van de 7 officieren die vraag met 'weet niet' .
8.4 BUREAU BIBOB
Verwachte werklast
Uit het interview met het bureau BIBOB blijkt dat het bureau ten tijde van de nulmeting werkt met schattingen ten aanzien van het aantal adviesaanvragen en ten aanzien van de tijd die het bureau nodig heeft per adviesaanvraag. Waar het gaat om het aantal adviesaanvragen wordt gewerkt met de schatting van vijfhon- derd aanvragen per jaar, zoals deze ook al in de Memorie van Toelichting bij de wet stond vermeld. Door het bureau wordt opgemerkt dat dit getal niet meer dan een grove schatting is en er eigenlijk geen onderbouwing voor is te geven. Bekend is wel dat er in de zes zogenaamde kopgroepgemeenten reeds een aantal casussen 'op de plank ligt' en dat grote aanvragers zoals het Ministerie van Verkeer en Wa- terstaat en de gemeente Amsterdam de interne organisatie klaar hebben om aan- vragen te doen bij het bureau BIBOB. Er wordt derhalve rekening gehouden met een 'beginpiek'. Verder wordt er ten behoeve van de capaciteitsplanning van het bureau rekening gehouden met een tijdsbesteding van 35 uur per aangeleverd dos- sier. In de testfase bleek men vijftien à twintig uur per dossier nodig te hebben, maar men heeft nu de beschikking over een groter aantal gegevensbronnen, zo is de verklaring die hiervoor wordt gegeven.
De verwachting van het bureau BIBOB is dat een deel van de bestuursorganen de eerste periode 'de kat uit de boom zal kijken' om te bezien of de adviezen van het bureau daadwerkelijke meerwaarde opleveren en in de praktijk ook in juridische zin staande gehouden worden.
D9086 ­ maart 2003 62


Aanlevering van gegevens
Zoals reeds eerder opgemerkt, is de inwerkingtreding van de wet met een halfjaar uitgesteld, onder meer vanwege het feit dat de aanlevering van gegevens goed moet worden geregeld. De 'eigenaren' van de gegevensbestanden die leverancier zijn aan het bureau BIBOB willen dat de leverantie van gegevens met voldoende waarborgen zijn omkleed en het bureau BIBOB wil uiteraard snel en efficiënt kunnen werken om daarmee onder andere de termijn van vier of acht weken te kunnen halen. Op het moment van de nulmeting is de leverantie van gegevens nog een van de knelpunten waar nog de nodige energie ingestoken zal moeten worden. Begeleidingscommissie
Ten behoeve van de uitvoering van de wet door het bureau BIBOB is er een be- geleidingscommissie in het leven geroepen. Naast een onafhankelijk voorzitter hebben er vertegenwoordigers van bestuursorganen en van gegevensleveranciers zitting in deze commissie. De begeleidingscommissie heeft geen wettelijke be- voegdheden, maar heeft tot taak knelpunten te bespreken en op te lossen die van- uit het bureau BIBOB naar voren komen.

D9086 ­ maart 2003 63


9. VERGELIJKING MARKTONDERZOEK BIBOB-ADVIEZEN

9.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk vergelijken wij de resultaten van deze nulmeting met de resulta- ten van het 'Marktonderzoek BIBOB-adviezen', dat in 1998 door Marktplan Ad- viesgroep is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie. Wij zullen ons alleen concentreren op belangrijkste aandachtspunten uit het rapport van Markt- plan en deze vergelijken met de resultaten van de nulmeting. Opmerkingen vooraf
Bij de analyse in dit hoofdstuk maken wij een tweetal kanttekeningen. · Andere Wet BIBOB. Het wetsontwerp BIBOB dat ten grondslag ligt aan het Marktplan-onderzoek is een andere dan de huidige Wet BIBOB die in de nulmeting centraal staat. De naamwijziging van Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur (Marktplan-rapport) naar Wet bevordering integriteitsbeoordeling openbaar bestuur (nulmeting) karakteriseert dat. Dit heeft zijn weerslag op de inhoud en vraagstelling in de nulmeting. · Verschillende onderzoeksopzetten. In het Marktplan-rapport is de marktpo- sitie van bureau BIBOB onderzocht. Het rapport richt zich daarbij voorna- melijk op de adviesmogelijkheid van de Wet BIBOB. De nulmeting is bre- der van opzet; de Wet BIBOB in zijn totaliteit is object van onderzoek en bureau BIBOB en de BIBOB-adviezen zijn daar slechts een onderdeel van. Ook de onderzoeksdoelgroep en het aantal respondenten is verschillend bij de onderzoeken. Bij het Marktplan-onderzoek gaat het om de onderzoeks- doelgroepen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Bij de nulme- ting zijn daar politieregio's, ZBO's en PBO's aan toegevoegd. Bovendien heeft Marktplan een kleiner aantal respondenten bevraagd. In totaal hebben zij 107 gesprekken gevoerd. In het rapport worden echter regelmatig con- clusies getrokken op basis van kleine aantallen respondenten. De nulmeting heeft in totaal 328 respondenten en rapporteert ook voornamelijk over dat totaal. Bovendien verschillen de methoden van onderzoek; telefonische enquête/face-to-face-interview bij Marktplan en een schriftelijke enquête bij de nulmeting.
Als gevolg van het vorenstaande zal een vergelijking niet altijd even makkelijk kunnen worden gemaakt en zal deze vergelijking bovendien niet altijd even zinvol zijn. Wij zijn echter van mening dat een vergelijking op hoofdpunten wel een in- dicatie geeft van mogelijke verschuivingen in de tijd. D9086 ­ maart 2003 64


9.2 MATE VAN ONGEWILDE CRIMINELE FACILITERING

Uit het onderzoek van Marktplan blijkt dat bij het verlenen van vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten incidenteel sprake is van vermoedens van cri- minele betrokkenheid. Geconcludeerd kan worden dat deze vermoedens zeer ge- ring zijn bij ICT, bouw en milieu-opdrachten en bij het verstrekken van bouwver- gunningen. Bij milieu-, drank- en horecavergunningen zijn de vermoedens groter, maar nog altijd zeer gering. De indicaties bij het goederenvervoer zijn verdeeld. De vraagstelling in de nulmeting komt niet volledig overeen met de vraagstelling uit het Marktplan-onderzoek. Maar uit de nulmeting blijkt dat 11% van de be- stuursorganen in het verleden wel eens te maken heeft gehad met ongewilde cri- minele facilitering. Dit probleem doet zich met name voor bij vergunningen (11%). Bij subsidies en overheidsopdrachten gaat het om respectievelijk 1% en 2%. Overigens blijkt uit de expertmeeting dat bestuursorganen in grote mate vin- den dat criminaliteit iets is wat zich niet 'bij ons' afspeelt. Dit kwam ook in het Marktplan-onderzoek naar voren. Ook de mate van criminele facilitering in de verschillende sectoren volgens het Marktplan-onderzoek wijkt niet af van de uit- komsten van de expertmeeting die in het kader van de nulmeting is uitgevoerd. Kortom, de mate waarin ongewilde criminele facilitering door bestuursorganen voorkomt lijkt sinds het Marktplan-onderzoek min of meer hetzelfde te zijn ge- bleven.
9.3 BEKENDHEID EN BELANG BIBOB-INSTRUMENTARIUM
Ten tijde van het Marktplan-onderzoek was de bekendheid met het wetsvoorstel BIBOB bij bestuursorganen gering te noemen. Uit dat onderzoek bleek dat veel bestuursorganen (zeven op de tien) niet wisten wat de Wet BIBOB precies in- hield. In de nulmeting hebben wij deze vragen ook gesteld, alleen dan uitgesplitst naar bekendheid onder bestuurders en betrokken functionarissen. De respondenten geven aan dat 38% van de bestuurders en 26% van de betrokken functionarissen op de hoogte zijn van het bestaan van de Wet BIBOB. Tevens is aan de respon- denten zelf de vraag gesteld of de inhoud van de wet hen duidelijk is; 42% beaamt dat. Het lijkt erop dat de bekendheid van het BIBOB-instrumentarium is toege- nomen. Daarbij dient overigens wel te worden vermeld dat waterschappen, PBO's en ZBO's veel minder bekend zijn met de wet dan de overige bestuursorganen. PBO's en ZBO's zijn in het Marktplan-onderzoek niet meegenomen. In het Markt- plan-onderzoek is tevens gevraagd naar een eerste reactie op de oprichting van een instituut zoals bureau BIBOB. Een ruime meerderheid (80%) reageerde hier- op positief. In de nulmeting hebben wij ook een dergelijke vraag gesteld, alleen dan breder geformuleerd. In de nulmeting is gevraagd of de Wet BIBOB voor hun organisatie meerwaarde heeft. 35% antwoordt hierop positief. D9086 ­ maart 2003 65


Ook hebben wij gevraagd of de Wet BIBOB een goede mogelijkheid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorkomen. Hierop geeft 46% een positief antwoord.
De resultaten uit de rapporten zijn lastig te vergelijken. Bij het Marktplan- onderzoek wisten de meeste respondenten niet van het bestaan van het wetsont- werp BIBOB af. Na een mondelinge toelichting van de taak van het bureau is hun gevraagd naar een eerste reactie. Bij de nulmeting waren inmiddels meer be- stuursorganen bekend met het instrumentarium en konden de vragen ook meer specifiek worden gesteld. Dit zorgt ervoor dat respondenten genuanceerder gaan antwoorden.
9.4 KWANTITATIEVE GEGEVENS
In het Marktplan-rapport verklaart een op de vijf bestuursorganen zeker of wel- licht gebruik te zullen maken van de adviezen van het bureau (ongeacht de prijs- stelling). In de nulmeting hebben wij een soortgelijke vraag gesteld, namelijk of bestuursorganen verwachten gebruik te maken van de adviesmogelijkheid die de Wet BIBOB hun biedt. Hierop geeft gemiddeld een kwart van de bestuursorganen aan dat zij van plan zijn gebruik te maken van deze mogelijkheid. Dit is net iets meer dan bij het Marktplan-rapport. Overigens ligt dit percentage voor vergun- ningen en overheidsopdrachten iets hoger dan voor subsidies. De bereidheid van bestuursorganen om een BIBOB-advies aan te vragen lijkt sinds het Marktplanon- derzoek licht te zijn gestegen. Dit kan samenhangen met de toegenomen bekend- heid van bestuursorganen met de Wet BIBOB sinds het Marktplanonderzoek. 9.5 KWALITEIT BIBOB-ADVIEZEN
Marktplan heeft aan bestuursorganen een BIBOB-advies voorgelegd en hun me- ning daarover gevraagd. Dit BIBOB-advies kende vier gradaties: geen risico, enig risico, een aanmerkelijk risico en een hoog risico. Eenderde van de bestuursorga- nen had moeite met de twee middencategorieën; men hechtte waarde aan een po- sitief of een negatief advies. Dit komt overeen met wat bestuursorganen tijdens de nulmeting aangeven. Zij willen nog steeds een duidelijk, helder en een niet-multi- interpretabel advies van bureau BIBOB ontvangen.
D9086 ­ maart 2003 66


9.6 POTENTIËLE FEITELIJKE BELEMMERINGEN

Een mogelijke belemmering om gebruik te maken van de adviesmogelijkheid die de Wet BIBOB introduceert, zou de prijsstelling van een advies kunnen zijn. Het Marktplan-onderzoek concludeerde dat de vraag naar BIBOB-adviezen duidelijk verband hield met de prijsstelling. Verder heeft men aangegeven dat bestuursor- ganen een prijs van 1409,09 ( 3.100,--) per advies acceptabel vinden. Die lag overigens bij vergunningverleners lager. Daarnaast gaf een zeer ruime meerder- heid van de potentiële afnemers aan het op prijs te stellen wanneer het bureau zijn dienstverlening differentieert naar diepgang of omvang en daarbij ook verschil- lende prijsniveaus hanteert.
Uit de nulmeting blijkt dat bestuursorganen de prijs nog steeds zien als een moge- lijk belemmerende factor. Ten tijde van de nulmeting had bureau BIBOB de prijs voor een advies vastgesteld op 500,--. Opvallend is dat deze prijs een stuk lager is dan de genoemde prijs in het Marktplan-rapport. Voor de helft van de bestuurs- organen vormt deze vastgestelde prijs geen belemmering. Een andere potentiële belemmering zou de doorlooptijd kunnen zijn. In het Marktplan-rapport kwam naar voren dat de voorkeur van de bestuursorganen (circa 30%) uitgaat naar een doorlooptijd van drie tot vier weken. Ook werd er geconcludeerd dat de levertijd van de adviezen een bepaalde factor is voor de afname ervan. Inmiddels is er een doorlooptijd voor BIBOB-adviezen vastgesteld op vier weken. In de nulmeting is gevraagd of deze vastgestelde doorlooptijd een belemmering vormt. Voor circa 40% van de bestuursorganen was dat niet het geval. Hier lijkt sprake te zijn van een toename sinds het Marktplan-rapport. Wat overigens ook in de nulmeting naar voren komt, is dat de levertijd van de adviezen nog steeds wordt gezien als een belemmerende factor.
9.7 WERKWIJZE BIJ BESTUURSORGANEN
Marktplan concludeerde dat door bestuursorganen op zeer beperkte schaal inte- griteitsonderzoek werd uitgevoerd. In de nulmeting is eenzelfde soort vraag ge- steld en we kunnen stellen dat er nog niet veel is veranderd. Overeenkomstig met het Marktplan-onderzoek geeft slechts een klein deel van de bestuursorganen in de nulmeting aan dat zij een integriteitsbeoordeling uitvoeren bij iedere aanvraag van een subsidie, vergunning of overheidsopdracht. De voornaamste reden dat bestuursorganen geen integriteitsbeoordeling uitvoeren, is volgens het Marktplan- rapport dat de aanvrager veelal een bekende is of dat het bedrijf een goede reputa- tie heeft. Dit kan in enige mate worden bevestigd door de resultaten uit de nulme- ting. Als bestuursorganen een vermoeden hebben van een mogelijk risico van criminele facilitering (dus geen goede reputatie hebben!), dan voert eenderde van de bestuursorganen namelijk wel een integriteitsbeoordeling uit. D9086 ­ maart 2003 67


10. CONCLUSIE

10.1 INLEIDING
In de vorige hoofdstukken hebben wij de bevindingen uit de nulmeting gepresen- teerd, met het hoofddoel om vergelijkingsmateriaal te bieden ten tijde van de wetsevaluatie over drie jaar. In dit hoofdstuk geven we een analyse en conclusie. Het materiaal dat in het kader van de nulmeting - met name in de schriftelijke en- quête - is verzameld, biedt de mogelijkheid om analyses uit veel verschillende invalshoeken te maken. We hebben in dit hoofdstuk voor een analyse gekozen waarbij de leidraad is geweest om beleidsinformatie en aanbevelingen te genere- ren die voor de verschillende doelgroepen voor de Wet BIBOB op dit moment relevant zijn. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn de bevindingen op hoofdlijnen weergegeven.
10.2 BEVINDINGEN OP HOOFDLIJNEN
Ongewilde criminele facilitering komt relatief weinig voor Uit de schriftelijke enquête blijkt dat slechts een relatief gering aantal bestuursor- ganen (11%) aangeeft in het verleden te maken te hebben gehad met ongewilde facilitering van criminele activiteiten. Dit strookt met het resultaat van de vraag uit de schriftelijke enquête of het wel eens is voorgekomen dat bestuursorganen - met het oog op ongewilde facilitering van criminele activiteiten - achteraf gezien liever niet een vergunning hadden verstrekt (11%). De resultaten van de schrifte- lijke enquête komen overeen met de mening van de experts in de expertmeeting. De experts gaven aan dat er op dit moment geen sprake is van een behoorlijke of zeer ernstige mate van criminele facilitering door bestuursorganen. Enerzijds zou hieruit kunnen worden geconcludeerd dat het probleem waaraan de Wet BIBOB tegemoet beoogt te komen - ongewilde criminele facilitering door bestuursorga- nen - relatief beperkt van omvang is. Daarmee zou ook de noodzaak van de Wet BIBOB gering zijn. Anderzijds kan worden betoogd dat het tegengaan van onge- wilde criminele facilitering een zodanig zwaarwichtig beleidsdoel is, dat de nood- zaak van de wet al vaststaat wanneer het probleem zich - ook al is het maar in geringe mate - voordoet.
D9086 ­ maart 2003 68


Criminele facilitering komt het meest voor bij de horecabranche, coffeeshops en seksinrichtingen
Volgens deskundigen is er op dit moment bij gemeenten het meeste sprake van criminele facilitering, met name waar het gaat om de horecasector, de coffeeshops en de seksinrichtingen. Slechts 10% van de gemeenten geeft echter aan in het verleden te maken te hebben gehad met ongewilde criminele facilitering. De meerderheid heeft er naar eigen zeggen nooit mee te maken gehad. Circa eenderde van de gemeenten weet het niet.
Bij ongewilde criminele facilitering gaat het vooral om vergunningverlening Bij ongewilde criminele facilitering gaat het vooral om vergunningverlening. Bij overheidsopdrachten en subsidies geeft slechts respectievelijk 2 en 1% van de bestuursorganen aan ooit achteraf - in het kader van criminele facilitering - liever niet met de betrokkene in zee te zijn gegaan.
Eenderde van de bestuursorganen is zich niet bewust van de risico's van ongewil- de criminele facilitering
34% van de bestuursorganen antwoordt 'weet niet' op de vraag of de organisatie in het verleden te maken heeft gehad met ongewilde criminele facilitering. Ook bij de vraag of zij ooit een vergunning, subsidie of overheidsopdracht hebben ver- leend die zij met het oog op criminele facilitering achteraf liever niet hadden wil- len verlenen, antwoordt circa eenderde van de bestuursorganen 'weet niet' of heeft de vraag niet ingevuld. Eenderde van de bestuursorganen maakt bij de behande- ling van een aanvraag thans geen inschatting van het risico dat mogelijk steun wordt geboden aan criminele activiteiten. Dit duidt erop dat de bewustheid van de risico's van ongewilde criminele facilitering bij eenderde van de bestuursorganen niet groot is. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het tot nu toe voor be- stuursorganen die vinden dat zij over onvoldoende instrumentarium beschikken om criminele facilitering tegen te gaan, ook weinig zinvol is geweest om zich daar expliciet mee bezig te houden. 'Waarom zou je het willen weten, als je er toch niets tegen kunt doen?', was een verklaring die in de expertmeeting naar voren kwam.
De Wet BIBOB zal bij bestuursorganen leiden tot meer aandacht voor het tegen- gaan van criminele facilitering
De Wet BIBOB zal volgens 41% van de bestuursorganen leiden tot meer aandacht voor het tegengaan van facilitering van criminele activiteiten. Met andere woor- den, de Wet BIBOB zal een rol kunnen spelen als het gaat om een grotere be- wustheid bij bestuursorganen van risico's van criminele facilitering. D9086 ­ maart 2003 69


De Wet BIBOB zal leiden tot een afname van criminele facilitering Bijna alle deskundigen verwachten dat de Wet BIBOB zal leiden tot een afname van de criminele facilitering door bestuursorganen. Wel verwachten ze langere procedures, hogere bestuurslasten en meer juridisering. Verschuiving van crimi- naliteit (naar andere sectoren, andere bestuursorganen of het 'zwarte circuit') ziet een aantal deskundigen wel als een reëel gevaar.
De Wet BIBOB is voor veel bestuursorganen nog een onbekende factor De Wet BIBOB is bij veel bestuursorganen nog een onbekende factor. Uit de nulmeting blijkt dat circa eenderde van de bestuurders en verantwoordelijke func- tionarissen bij bestuursorganen nog niet op de hoogte is van het bestaan van de Wet BIBOB. De gevolgen van invoering van de Wet BIBOB zijn voor 60% van de bestuursorganen onduidelijk. In de inspanningen die daarmee op hun organisa- tie afkomen, heeft circa driekwart van de respondenten geen inzicht. De meerder- heid van de bestuursorganen acht de rol van bureau BIBOB onduidelijk. Slechts een kleine groep is bekend met het voorlichtingsmateriaal. Over het algemeen zijn politieregio's en ministeries het best op de hoogte van de Wet BIBOB, PBO's en waterschappen het minst.30 De grote groep respondenten (telkens een kwart tot eenderde) die bij vragen over de Wet BIBOB het antwoord heeft opengelaten of 'weet niet' heeft ingevuld, duidt eveneens op onbekendheid met de Wet BIBOB. De meningen over de voorlichtingsinspanningen omtrent de Wet BIBOB zijn ver- deeld
29% van de bestuursorganen is bij een voorlichtingsbijeenkomst over de Wet BIBOB geweest. 18% van de bestuursorganen vond deze nuttig en verhelderend. Het voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB heeft circa eenderde van de be- stuursorganen niet bereikt. Tweederde van de bestuursorganen is onbekend met de handreiking van bureau BIBOB voor het opstellen van een beleidslijn. Een kwart van de bestuursorganen is tevreden over de kwaliteit van het voorlichtingsmateri- aal, terwijl 28% van de bestuursorganen vindt dat er onvoldoende voorlichtings- materiaal over de Wet BIBOB beschikbaar is.

30 Overigens komt de onbekendheid met de Wet BIBOB ook naar voren uit de beantwoording van enkele vragen door bestuursorganen die niet helemaal conform de juridische werkelijkheid zijn. Zo geeft bijvoorbeeld 8% van de PBO's aan advies te zullen vragen aan bureau BIBOB over vergunningen, terwijl er geen PBO's zijn die vergunningen verlenen die onder de reik- wijdte van de Wet BIBOB vallen.
D9086 ­ maart 2003 70


Er is geen exact inzicht in aantallen vergunningen, subsidies en overheidsop- drachten die bestuursorganen verlenen
Uit de schriftelijke enquête is gebleken dat bestuursorganen over het algemeen geen betrouwbare gegevens kunnen aanleveren over de aantallen vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten die zij verlenen. Over het algemeen worden daarvan niet of nauwelijks registraties bijgehouden. Dit is vooral een relevante constatering voor de wijze waarop het aantal weigeringen, intrekkingen en ont- bindingen op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB - zonder BIBOB-advies - in de eerste drie jaar moet worden gemonitord.
Bestuursorganen verwachten gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB om vergunningen en subsidies te weigeren of in te trekken
22% van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen gaan maken van de mo- gelijkheid om vergunningen te weigeren op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB, met name bij coffeeshops, seksinrichtingen, de natte en droge horeca en bouwvergunningen. 17% verwacht artikel 3 Wet BIBOB ook te zullen toepassen om vergunningen in te trekken. Ten aanzien van subsidies verwacht 10% gebruik te zullen maken van de weigeringsbevoegdheid en 9% van de intrekkingsbe- voegdheid op grond van artikel 3 Wet BIBOB.
Eenderde van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen maken van de mo- gelijkheid om een BIBOB-advies aan te vragen
35% van de bestuursorganen verwacht gebruik te zullen maken van de mogelijk- heid om een BIBOB-advies aan te vragen, met name bij vergunningen (28%) en aanbestedingen (27%). 16% verwacht voor subsidieaanvragen een BIBOB-advies te zullen inwinnen.
Vooral de prijs vormt een belemmering voor het doen van een BIBOB-adviesaan- vraag; de doorlooptijd is in mindere mate een belemmering De prijs van 500 voor een BIBOB-advies vormt vooral voor gemeenten (45%) en PBO's (69%) een belemmering om een adviesaanvraag te doen. Geen enkele provincie vond de prijs een belemmering. De doorlooptijd van vier weken werd slechts bij weinig bestuursorganen als belemmering gezien voor het doen van een adviesaanvraag (8-14%). Wel achten zeer weinig bestuursorganen een doorloop- tijd van meer dan zes weken voor een BIBOB-advies acceptabel. Opmerkelijk genoeg vinden bestuursorganen over het algemeen bij aanbestedingen een iets langere doorlooptijd acceptabel dan bij vergunningen. De verwachting zou juist zijn dat bij aanbestedingen, waarbij het bestuursorgaan zelf een groot belang heeft bij een vlotte procedure, een kortere doorlooptijd gewenst zou zijn dan bij ver- gunningprocedures.
D9086 ­ maart 2003 71


Een verklarende factor bij deze uitkomst zou kunnen zijn dat bouwvergunningen een zogenaamde 'fatale termijn' kennen. Bouwvergunningaanvragen waarvoor geen vrijstelling nodig is, worden - mits er geen strijd is met het bestemmings- plan - van rechtswege verleend als burgemeester en wethouders niet binnen der- tien weken na de dag waarop zij de aanvraag ontvangen hebben, een besluit heb- ben genomen.
500 adviesaanvragen per jaar lijkt een niet onredelijke verwachting De vraag naar de verwachte aantallen BIBOB-adviesaanvragen voor 2003 leverde helaas geen betrouwbare informatie op, zodat moeilijk is in te schatten hoeveel adviesaanvragen bureau BIBOB kan verwachten. Uitgaande van een percentage van 35% en 712 bestuursorganen is het aantal BIBOB-adviezen dat in de komen- de jaren zal worden aangevraagd, ten minste 250. Een groot deel van de bestuurs- organen weet echter nog niet of zij een BIBOB-advies zal aanvragen, terwijl er ook bestuursorganen zullen zijn die meer dan één advies zullen vragen. Het wer- kelijke aantal kan dan ook hoger liggen. Het bureau BIBOB gaat zelf uit van 500 adviesaanvragen per jaar. Op basis van de uitkomsten van de nulmeting lijkt deze schatting niet onredelijk.
De ontwikkeling van het aantal adviesaanvragen is naar verwachting gelijkmatig Bij de ontwikkeling van het aantal adviesaanvragen speelt een aantal factoren een rol. Zo houdt bureau BIBOB bij het aantal adviesaanvragen rekening met een 'be- ginpiek', omdat bekend is dat bij sommige bestuursorganen een aantal aanvragen 'op de plank ligt'. Anderzijds speelt mee dat een groot deel van de bestuursorga- nen nog onbekend is met de Wet BIBOB. Ook zijn er bijvoorbeeld nog geen sub- sidieregelingen waarop de Wet BIBOB van toepassing is verklaard. Naarmate de Wet BIBOB langer in werking is, zullen bestuursorganen meer bekend worden met de mogelijkheden van de Wet BIBOB en daardoor meer adviezen aanvragen. Ook de geleidelijke uitbreiding van het aantal subsidieregelingen waarop de Wet BIBOB van toepassing wordt verklaard, kan ervoor zorgen dat het aantal BIBOB- adviesaanvragen in de loop der tijd groter wordt. Aan de andere kant is niet uit te sluiten dat de Wet BIBOB een afschrikkend effect heeft op 'dubieuze' aanvragers. Zij zullen door de preventieve werking van de Wet BIBOB misschien uit zichzelf geen aanvraag meer indienen, waardoor ook de behoefte aan BIBOB-adviezen afneemt. Kortom, er zijn verschillende factoren van invloed op de ontwikkeling van het aantal BIBOB-adviesaanvragen, die elkaar deels opheffen. Naar verwach- ting zal de ontwikkeling van het aantal adviesaanvragen aan bureau BIBOB dan ook redelijk gelijkmatig zijn.
D9086 ­ maart 2003 72


Eenderde van de bestuursorganen heeft onvoldoende personele of financiële ca- paciteit om met de Wet BIBOB te werken
35% van de bestuursorganen vindt dat zij onvoldoende personele capaciteit heb- ben om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken. 32% vindt dat er onvoldoen- de financiële capaciteit is en 13% van de bestuursorganen vindt dat er voldoende financiële capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te werken. Dit komt ongeveer overeen met het percentage bestuursorganen dat enig zicht heeft op de wijze waarop met de kosten van de implementatie van de Wet BIBOB zal worden om- gegaan (10%).
Bestuursorganen zijn niet ontevreden over het huidige instrumentarium Uit de schriftelijke enquête blijkt dat respondenten over het algemeen niet onte- vreden zijn over de middelen of instrumenten die bestuursorganen nu reeds ter beschikking staan bij vermoedens van ongewilde criminele facilitering. (Ontevre- denheid over een instrument scoort tussen de 3% en de 8%.) Ook blijkt uit de schriftelijke enquête dat sommige bestuursorganen reeds op dit moment het CRI, de AID, de politie, douane of justitie voor informatie over de aanvrager benaderen of de aanvraag in het driehoeksoverleg aan de orde stellen. Eenderde van de bestuursorganen acht het huidige instrumentarium ontoereikend Uit de schriftelijke enquête blijkt dat 29% van de respondenten van mening is dat zijn of haar organisatie in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden be- schikt om subsidies, vergunningen of aanbestedingen te weigeren. Dit is een ho- ger percentage dan op grond van de vorige conclusies zou worden verwacht. Ook valt op dat 32% van de bestuursorganen het oneens is met de stelling dat zij in de huidige situatie over te weinig mogelijkheden beschikken om vergunningen, sub- sidies of aanbestedingen te weigeren, terwijl slechts 10% van de bestuursorganen de Wet BIBOB overbodig acht, omdat het huidige instrumentarium voldoet. Wel- licht is dit verklaarbaar door de andere invalshoek van de eerste stelling. Er is bij die vraagstelling bijvoorbeeld niet expliciet het perspectief van ongewilde crimi- nele facilitering genoemd.
Bestuursorganen zien meerwaarde in de Wet BIBOB
46% van de bestuursorganen vindt dat de Wet BIBOB een goede mogelijkheid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorkomen. Slechts 8% van de bestuursorganen, met name ZBO's en PBO's, vindt dat de Wet BIBOB geen meerwaarde voor hun organisatie heeft.
D9086 ­ maart 2003 73


Het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB is groter dan de bekendheid van bestuurders met de Wet BIBOB
Het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB is over het algemeen groot. Bij 43% van de bestuursorganen bestaat er bestuurlijk draagvlak om met de Wet BIBOB te werken. Opmerkelijk genoeg is maar 36% van de bestuurders bekend met de Wet BIBOB. Kennis lijkt geen noodzakelijke voorwaarde voor draagvlak te zijn.
De implementatie van de Wet BIBOB heeft bij veel bestuursorganen onvoldoende prioriteit
32% van de bestuursorganen werkt naar eigen zeggen op dit moment aan de in- voering van de Wet BIBOB. Opmerkelijk genoeg is dit een hoger percentage dan de 16% voor wie de gevolgen van de Wet BIBOB voor de organisatie duidelijk is. Een nog lager percentage (6%) heeft voldoende zicht op de belasting die invoe- ring van de Wet BIBOB voor de organisatie met zich meebrengt. Een deel van de bestuursorganen is dus weliswaar begonnen met implementatie van de Wet BIBOB, zonder veel zicht te hebben op de gevolgen voor de organisatie. Bij slechts 9-14% van de bestuursorganen heeft de invoering van de Wet BIBOB vol- doende prioriteit. Dit is lager dan het bestuurlijk draagvlak voor de Wet BIBOB (43%). Bij 35-36% van de bestuursorganen bestaat onvoldoende prioriteit voor de invoering van de Wet BIBOB.
Bestuursorganen hebben nog geen beleidslijnen opgesteld, maar de meerderheid is dit wel van plan
57% van de bestuursorganen is bezig of heeft plannen om een beleidslijn op te stellen. 34% van de bestuursorganen is dat niet van plan. Dit is opmerkelijk, om- dat het opstellen van een dergelijke beleidslijn verplicht is. De verklaring hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat de Wet BIBOB nog niet bij alle bestuursorganen bekend of duidelijk is. Ook het feit dat een deel van de bestuursorganen heeft aangegeven over onvoldoende personele of financiële capaciteit te beschikken om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken, kan een verklaring zijn. De Wet BIBOB leidt volgens experts vooral tot procedurele lasten Experts verwachten dat de Wet BIBOB vooral zal leiden tot langere procedures, hogere overheidslasten, hogere lasten voor de rechterlijke macht, meer juridise- ring en hogere administratieve lasten voor aanvragers. De mate waarin dit het ge- val is, is echter niet gekwantificeerd.
D9086 ­ maart 2003 74


10.3 BIJZONDERHEDEN PER CATEGORIE BESTUURSORGAAN

In deze paragraaf worden per bestuursorgaan enkele bijzondere uitkomsten uit de schriftelijke enquête weergegeven.
Ministeries (op basis van ingevulde dertien vragenlijsten) Ministeries (85%) scoren van alle bestuursorganen het hoogst op toename van aandacht in de organisatie voor integriteit van het openbaar bestuur en het tegen- gaan van facilitering van criminele activiteiten. Ministeries scoren ook het hoogst op bestuurlijk draagvlak (54%) binnen de organisatie om met de Wet BIBOB te werken. Dit kan samenhangen met de uitkomst dat 23% van de ministeries in het verleden te maken heeft gehad met ongewilde facilitering van criminele activitei- ten. Die uitkomst moet overigens in het licht worden gezien van het feit dat mi- nisteries veelal aanzienlijk groter van omvang zijn dan de andere onderzochte categorieën bestuursorganen. Hoewel ministeries in het verleden nooit subsidies hebben verleend die zij achteraf met het oog op criminele facilitering liever niet hadden willen verlenen, denkt 37% van de ministeries wel in de komende drie jaar de Wet BIBOB op één of meer subsidieregelingen van toepassing te verklaren. Hiermee scoren zij het hoogst van alle bestuursorganen. 31% van de ministeries denkt gebruik te zullen gaan maken van de mogelijkheid om advies over subsidie- aanvragers in te winnen bij bureau BIBOB.
Hoewel 54% van de ministeries de inhoud van de Wet BIBOB duidelijk vindt, zijn de gevolgen die de Wet BIBOB voor de organisatie met zich meebrengt voor 69% van de ministeries niet duidelijk. 77% heeft onvoldoende zicht op de belas- ting die de invoering van de Wet BIBOB voor de organisatie met zich meebrengt. 46% van de ministeries vindt de rol en taken van bureau BIBOB onduidelijk. Blijkbaar ligt dit niet zozeer aan de hoeveelheid of de kwaliteit van het voorlich- tingsmateriaal. Slechts 15% van de ministeries vindt die onvoldoende of is onte- vreden over de kwaliteit ervan. Opmerkelijk genoeg zijn ministeries ondanks bo- venstaande resultaten het meest optimistisch (54%) van alle bestuursorganen over de mogelijkheden die de Wet BIBOB biedt om criminele facilitering tegen te gaan en is er naar eigen zeggen binnen 69% van de ministeries voldoende kwaliteit om goed te kunnen werken met de Wet BIBOB. Ministeries (38%) zijn van alle be- stuursorganen ook het verst gevorderd met het opstellen van een BIBOB- beleidslijn. Dit overigens terwijl slechts 15% van de ministeries bekend is met de handreiking en het voorlichtingsmateriaal van de Wet BIBOB terzake. Ministeries doen van alle bestuursorganen het minst moeilijk over de prijs van een BIBOB-advies. Pas vanaf 800 vormt de prijs voor sommigen een belemmering voor het vragen van een advies. Wel vinden ministeries (23%) relatief meer dan andere bestuursorganen de doorlooptijd van vier weken bij BIBOB-adviezen over overheidsopdrachten een belemmering voor het doen van een adviesaanvraag. D9086 ­ maart 2003 75


Provincies (n = 9)
Alle provincies (100%) verlenen zowel subsidies als vergunningen en zijn tevens aanbestedende dienst. Provincies scoren het hoogst van alle bestuursorganen op deelname aan voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB (56%). Provincies zijn ook het positiefst over het nut en de helderheid ervan: 33% van de provincies vond de bijeenkomsten nuttig en verhelderend. Provincies scoren eveneens het hoogst (44%) op de kennis over het bestaan van de Wet BIBOB bij de verant- woordelijke functionarissen in de organisatie. Desondanks zijn voor 78% van de provincies de gevolgen van de Wet BIBOB voor de organisatie onvoldoende dui- delijk. Ook heeft 78% van de provincies geen duidelijkheid over de rol en taken van bureau BIBOB. Het is dan ook niet verwonderlijk dat provincies de stelling dat 'er voldoende voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB beschikbaar is' het minst (0%) van alle bestuursorganen konden onderschrijven. Provincies vinden van alle bestuursorganen het meest (56%) dat de Wet BIBOB voor de organisatie zeker meerwaarde zal hebben. Geen enkele provincie acht de Wet BIBOB overbodig. 67% van de provincies werkt al aan de invoering van de Wet BIBOB ­ de hoogste score van alle bestuursorganen. Tegelijkertijd klagen de provincies ook het meest over gebrek aan prioriteit binnen de organisatie voor invoering van de Wet BIBOB, met name wat subsidieverstrekking (67%) en aan- bestedingen (56%) betreft. Dit lijkt voort te komen uit capacitaire problemen. Slechts 11% van de provincies - het minst van alle bestuursorganen ­ vindt dat er voldoende personele capaciteit is om met de Wet BIBOB te kunnen werken. De bewustheid van mogelijke risico's van criminele facilitering lijken met name bij overheidsopdrachten bij provincies het minst aanwezig van alle bestuursorga- nen. 78% van de respondenten weet niet of de organisatie in het verleden ooit een overheidsopdracht heeft verleend die achteraf gezien in het kader van criminele facilitering beter niet had kunnen worden verleend. Het is dan ook misschien niet verwonderlijk dat de provincie het hoogst scoort (44%) op het potentieel gebruik van de mogelijkheid een BIBOB-advies aan te vragen over een overheidsop- dracht.
Gemeenten (n = 197)
Gemeenten (38%) zijn van alle bestuursorganen het meest ontevreden over de mogelijkheden om in de huidige situatie subsidies, vergunningen of aanbestedin- gen te weigeren. Toch zijn zij het tegelijkertijd het vaakst (48%) van alle be- stuursorganen oneens met de stelling dat de invoering van de Wet BIBOB binnen de organisatie voldoende prioriteit heeft bij vergunningverstrekking. Ook zijn zij het van alle bestuursorganen het vaakst (39%) oneens met de stelling dat de orga- nisatie over voldoende financiële capaciteit beschikt om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken.
D9086 ­ maart 2003 76


Het voorlichtingsmateriaal van bureau BIBOB voor het opstellen van een beleids- lijn heeft van alle bestuurorganen de gemeenten (42%) het beste bereikt. Dit strookt met het gegeven dat de handreiking specifiek op deze categorie bestuurs- organen was gericht. 1% van de gemeenten heeft een dergelijke beleidslijn zelf al opgesteld. Alle andere bestuursorganen scoren daar 0%. Gemeenten scoren het hoogst (42%) van alle bestuursorganen op het potentiële gebruik dat zij denken te gaan maken van de mogelijkheid om een BIBOB-advies over vergunningaanvra- gen in te winnen. Tegelijkertijd vormt voor 20% van de gemeenten ­ de hoogste score voor alle bestuursorganen ­ de doorlooptijd van vier weken een belemme- ring bij een BIBOB-adviesaanvraag over een vergunning. 43% van de gemeenten vindt twee tot vier weken de maximale doorlooptijd voor een BIBOB- adviesaanvraag over een vergunning. Deze score hangt wellicht samen met het feit dat de meeste soorten vergunningen die onder de Wet BIBOB vallen, door gemeenten worden verleend. Het is dan ook niet onlogisch dat zij daar in vergelij- king tot andere bestuursorganen een meer uitgesproken mening over hebben. Waterschappen (n = 31)
Waterschappen zijn van alle bestuursorganen het meest ontevreden (45% respec- tievelijk 49%) over de kwaliteit en de kwantiteit van het voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB. Tegelijkertijd zijn waterschappen er van alle bestuursorga- nen ook het minst van overtuigd (23%) dat de Wet BIBOB een goede mogelijk- heid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorko- men. Waterschappen scoren het hoogst (32%) van alle bestuursorganen op vol- doende personele capaciteit om met de Wet BIBOB te werken. Zij zijn echter (38%) van alle bestuursorganen het minst goed toegerust op het omgaan met pri- vacygevoelige informatie die zij op grond van de Wet BIBOB zouden kunnen krijgen. Geen enkel waterschap weet nog op welke wijze de organisatie zal om- gaan met de kosten van implementatie van de Wet BIBOB of heeft met deze kos- ten rekening gehouden. Vooral bij BIBOB-adviezen over overheidsopdrachten is een snelle doorlooptijd voor waterschappen belangrijk. 39% van de waterschap- pen vindt een doorlooptijd van twee tot vier weken bij overheidsopdrachten het maximum.
Politieregio's (n = 19)
Bestuurders in de politieorganisatie zijn van alle bestuursorganen het meest (58%) op de hoogte van het bestaan van de Wet BIBOB. Ook vindt 58% van de politie- regio's de Wet BIBOB duidelijk. Voor 47% van de politieregio's zijn de gevolgen van invoering van de Wet BIBOB voor de organisatie duidelijk. Met beide resul- taten scoren de politieregio's het hoogst van alle bestuursorganen. 16% van de politieregio's ­ het meest van alle bestuursorganen ­ heeft voldoende zicht op de belasting die de invoering van de Wet BIBOB voor de organisatie meebrengt. Daar staat wel tegenover dat 69% van de politieregio's dat inzicht niet heeft. D9086 ­ maart 2003 77


Politieregio's zijn van alle bestuursorganen het positiefst over de Wet BIBOB. 68% van de politieregio's is het eens met de stelling dat de Wet BIBOB een goede mogelijkheid biedt om facilitering van criminele activiteiten tegen te gaan of te voorkomen. 37% van de politieregio's denkt gebruik te zullen gaan maken van de mogelijkheid om een aanbesteding op grond van artikel 3 Wet BIBOB te weige- ren. Dit is van alle bestuursorganen de hoogste score. Politieregio's (58%) zijn ­ afgezien van het OM - van alle bestuursorganen het best toegerust op het omgaan met privacygevoelige informatie die zij op grond van de Wet BIBOB zullen ver- krijgen. Deze uitkomst is, gelet op de aard van de politieorganisatie, niet verwon- derlijk.
ZBO's (n = 39)
ZBO's scoren van alle bestuursorganen het laagst (16%) als het gaat om bekend- heid van verantwoordelijke functionarissen met de Wet BIBOB. 92% van de ZBO's is onbekend met de handreiking en het voorlichtingsmateriaal voor het opstellen van een beleidslijn. ZBO's zijn ook het minst vaak (3%) tevreden over de kwaliteit van het voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB. Ook onderschrij- ven ZBO's, samen met PBO's, het minst vaak (8%) dat de Wet BIBOB er binnen de organisatie voor zal zorgen dat er meer aandacht wordt besteed aan het tegen- gaan van facilitering van criminele activiteiten. ZBO's zijn er van alle bestuursor- ganen het vaakst (27%) van overtuigd dat de Wet BIBOB overbodig is omdat het huidige instrumentarium voldoet. 3% van de ZBO's verwacht een BIBOB-advies te zullen aanvragen over overheidsopdrachten. Overigens verwacht 0% van de ZBO's gebruik te maken van de mogelijkheid om op basis van artikel 3 Wet BI- BOB een overheidsopdracht te weigeren.
PBO's (n = 13)
Bestuurders van PBO's zijn het minst (15%) van alle bestuursorganen op de hoogte van het bestaan van de Wet BIBOB. Voor slechts 8% van de PBO's zijn de gevolgen van de invoering van de Wet BIBOB voor de organisatie duidelijk. Ook bestaat bij slechts 8% van de PBO's voldoende duidelijkheid over de rol en taken van bureau BIBOB. 23% van de PBO's ­ het minst van alle bestuursorganen ­ vindt de inhoud van de Wet BIBOB duidelijk. PBO's scoren eveneens het laagst (23%) als het gaat om voldoende deskundigheid binnen de organisatie om met de Wet BIBOB te kunnen werken. 0% van de PBO's is overtuigd van de meerwaarde van de Wet BIBOB. 77% van de PBO's is niet van plan om een BIBOB- beleidslijn op te stellen. Deze resultaten zijn wellicht niet verwonderlijk, omdat 0% van de PBO's aan een voorlichtingsbijeenkomst over de Wet BIBOB heeft deelgenomen. Niettemin werkt 15% van de PBO's aan de invoering van de Wet BIBOB. De laagste score van alle bestuursorganen, maar toch. D9086 ­ maart 2003 78


Gelet op de geringe aandacht voor de Wet BIBOB is het opmerkelijk dat 46% van de PBO's wel steeds meer aandacht heeft voor integriteit van het openbaar bestuur en het tegengaan van criminele activiteiten. 15% van de PBO's heeft zelfs in het verleden bij vergunningverlening wel eens te maken gehad met ongewilde facili- tering van criminele activiteiten. PBO's doen van alle bestuursorganen het moei- lijkst over de prijs van een BIBOB-advies. Voor 69% van de PBO's vormt de prijs van 500 een belemmering voor een adviesaanvraag. 62% vindt zelfs 200 al een te hoge prijs voor een BIBOB-advies.
Officieren van justitie (n = 7)
De officieren van justitie scoren het hoogst (57%) als het gaat om de duidelijkheid binnen de organisatie over de tol en taken van bureau BIBOB. Zij zijn ook het meest tevreden over de kwaliteit en kwantiteit van het voorlichtingsmateriaal over de Wet BIBOB (43%). Opmerkelijk genoeg scoren de officieren van justitie vrij laag (29%) wat betreft de deskundigheid binnen de organisatie om met de Wet BIBOB te werken. 71% van de officieren geeft echter aan dat er binnen de organi- satie al aan de invoering van de Wet BIBOB wordt gewerkt. Deze score is hoger dan bij de bestuursorganen. Dit kan liggen aan het feit dat de invoering van de Wet BIBOB bij het OM een ander karakter heeft dan bij de bestuursorganen. 10.4 VERBANDEN EN CORRELATIES
De uitkomsten van de schriftelijke enquête bieden aanleiding om hypotheses te formuleren of veronderstellingen te doen over mogelijke verbanden en correlaties tussen categorieën gegevens. We hebben ervan afgezien dergelijke hypotheses in de hoofdtekst van het rapport te verwerken, om te voorkomen dat in de evaluatie over drie jaar van 'onzuivere gegevens' wordt uitgegaan. Niettemin hebben wij, mede op verzoek van de begeleidingscommissie, gemeend een aantal mogelijke hypotheses omtrent de Wet BIBOB en de implementatie en de onderbouwing daarvan nader te moeten onderzoeken. We hebben daartoe de beantwoording van een aantal vragen tegen elkaar afgezet.
Tabel 10.1 bevat de relatie tussen de deelname aan voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB en de vraag of organisaties op dit moment aan de invoering van de Wet BIBOB werken.
D9086 ­ maart 2003 79


TABEL 10.1: RELATIE DEELNAME VOORLICHTINGSBIJEENKOMST EN WERKEN AAN INVOERING WET BIBOB J. Hebben medewerkers van uw organisatie deel- genomen aan voorlichtingsbijeenkomsten over de Wet BIBOB? Ja Nee Weet Niet Totaal niet ingevuld 19. Op dit moment wordt binnen mijn organisa- Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal tie gewerkt aan de invoering van de Wet BIBOB
Helemaal mee oneens 2 26 8 1 37 Mee oneens 29 78 15 1 123 Niet mee eens/niet mee oneens 14 14 5 0 33 Mee eens 47 36 14 1 98 Helemaal mee eens 2 1 2 0 5 Weet niet/niet van toepassing 1 21 6 2 30 Niet ingevuld 0 1 0 1 2 Totaal 95 177 50 6 328 Er lijkt een licht verband te bestaan tussen deelname aan de voorlichtingsbijeen- komst over de Wet BIBOB en het werken aan de invoering van de Wet BIBOB in de organisatie. Bij 51% van de organisaties waarvan medewerkers aan de voor- lichtingsbijeenkomst hebben deelgenomen, wordt op dit moment aan de invoering van de Wet BIBOB gewerkt. Bij de organisaties waarvan medewerkers niet aan de voorlichtingsbijeenkomst hebben deelgenomen, is dat maar bij 21% het geval. 33% van de organisaties waarvan medewerkers aan de voorlichtingsbijeenkomst hebben deelgenomen, werkt niet aan de invoering van de Wet BIBOB. Bij organi- saties waarvan medewerkers niet aan de voorlichtingsbijeenkomst hebben deelge- nomen, is dat 59%.
Vervolgens hebben we onderzocht in hoeverre er een correlatie bestaat tussen de mate waarin binnen de organisatie aan de Wet BIBOB wordt gewerkt en de prio- riteit die volgens de respondenten aan de invoering van de Wet BIBOB wordt toegekend bij vergunningverlening, subsidieverstrekking en aanbestedingen. De onderstaande tabel bevat daarvan de resultaten.

D9086 ­ maart 2003 80


TABEL 10.2: CORRELATIE TUSSEN DE MATE WAARIN BINNEN DE ORGANISATIE AAN DE WET BIBOB WORDT GEWERKT EN DE PRIORITEIT BIJ VERGUNNINGVERLENING, SUBSIDIEVERSTREKKING EN AANBESTEDINGEN 19. Op dit 20. De invoe- 21. De invoe- 22. De invoe- moment wordt ring van de ring van de ring van de binnen mijn Wet BIBOB Wet BIBOB Wet BIBOB organisatie heeft in onze heeft in onze heeft in onze gewerkt aan organisatie bij organisatie bij organisatie bij de invoering vergunning- subsidiever- aanbestedin- van de Wet verlening strekking gen voldoende BIBOB voldoende voldoende prioriteit prioriteit prioriteit 19. Op dit moment wordt binnen mijn
organisatie gewerkt aan de invoering 1.00 0.93 0.70 0.37 van de Wet BIBOB
20. De invoering van de Wet BIBOB
heeft in onze organisatie bij vergun- 0.93 1.00 0.70 0.38 ningverlening voldoende prioriteit
21. De invoering van de Wet BIBOB
heeft in onze organisatie bij subsidie- 0.70 0.70 1.00 0.75 verstrekking voldoende prioriteit
22. De invoering van de Wet BIBOB
heeft in onze organisatie bij aanbeste- 0.37 0.38 0.75 1.00 dingen voldoende prioriteit
Er bestaat een zeer sterke correlatie tussen organisaties die aan de invoering van de Wet BIBOB werken en de prioriteit die aan invoering van de Wet BIBOB bij vergunningverlening wordt toegekend. Voor subsidieverstrekking is die correlatie ook nog sterk. Voor aanbestedingen is die correlatie echter zwak. We hebben ook de correlatie onderzocht tussen de toereikendheid van de financiële en personele capaciteit bij organisaties die zeggen zicht te hebben op de belasting die de Wet BIBOB voor hun organisatie met zich meebrengt. De onder- staande tabel bevat de resultaten.
TABEL 10.3: CORRELATIE TUSSEN ZICHT OP BELASTING ALS GEVOLG VAN INVOERING VAN DE WET BIBOB EN TOEREIKENDHEID FINANCIËLE EN PERSONELE CAPACITEIT 5. Onze organisatie 23. Binnen mijn 24. Binnen mijn heeft voldoende organisatie is vol- organisatie is vol- zicht op de belas- doende personele doende financiële ting die de invoe- capaciteit om goed capaciteit om goed ring van de Wet met de Wet BIBOB met de Wet BIBOB BIBOB in onze te kunnen werken te kunnen werken organisatie met zich meebrengt
5. Onze organisatie heeft voldoende
zicht op de belasting die de invoe- 1.00 0.64 0.84 ring van de Wet BIBOB in onze
organisatie met zich meebrengt
D9086 ­ maart 2003 81


TABEL 10.3: CORRELATIE TUSSEN ZICHT OP BELASTING ALS GEVOLG VAN INVOERING VAN DE WET BIBOB EN TOEREIKENDHEID FINANCIËLE EN PERSONELE CAPACITEIT 23. Binnen mijn organisatie is vol-
doende personele capaciteit om 0.64 1.00 0.72 goed met de Wet BIBOB te kunnen
werken
24. Binnen mijn organisatie is vol-
doende financiële capaciteit om 0.84 0.72 1.00 goed met de Wet BIBOB te kunnen
werken
Significante correlatie p<.01> Er is een lichte mate van correlatie (0.64) tussen de organisaties die zeggen vol- doende zicht te hebben op de belasting die de invoering van de Wet BIBOB met zich meebrengt en de mate waarin er binnen de organisatie voldoende personele capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken. Voor de organisaties waarin voldoende personele capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken en de organisaties waarin voldoende financiële capaciteit is om goed met de Wet BIBOB te kunnen werken, is sprake van een sterke correlatie (0.72). Tot slot hebben we onderzocht in hoeverre er een verband bestaat tussen de meer- waarde die organisaties toekennen aan de Wet BIBOB en de mate waarin zij ooit vergunningen, subsidies of overheidsopdrachten hebben verstrekt, die zij achteraf ­ met het oog op criminele facilitering ­ liever niet hadden verstrekt. De volgende tabellen bevatten daarvan de resultaten.
TABEL 10.4 RELATIE TUSSEN MEERWAARDE VAN DE WET BIBOB EN ACHTERAF LIEVER NIET VERLEENDE VERGUNNINGEN 37. Komt het voor dat uw organisatie een VERGUNNING heeft verleend, waarbij uw organisatie dit achteraf gezien ­ in het kader van criminele facilitering ­ liever niet had gedaan?
Ja Nee Weet Niet van Niet Totaal niet toepas- ingevuld sing 16. De Wet BIBOB heeft voor onze Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal organisatie zeker meerwaarde
Helemaal mee oneens 1 3 0 2 0 6 Mee oneens 0 10 1 7 3 21 Niet mee eens/niet mee oneens 8 59 17 11 11 106 Mee eens 22 42 23 10 12 109 Helemaal mee eens 0 1 1 1 2 5 Weet niet/niet van toepassing 6 28 14 19 12 79 Niet ingevuld 0 1 0 0 1 2 Totaal 37 144 56 50 41 328 D9086 ­ maart 2003 82


TABEL 10.5 RELATIE TUSSEN MEERWAARDE VAN DE WET BIBOB EN ACHTERAF LIEVER NIET VERSTREKTE SUBSIDIES 37. Komt het voor dat uw organisatie een SUBSIDIE heeft verstrekt, waarbij uw organisatie dit achteraf gezien ­ in het kader van criminele facilitering ­ liever niet had gedaan?
Ja Nee Weet Niet van Niet Totaal niet toepas- ingevuld sing 16. De Wet BIBOB heeft voor onze Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal organisatie zeker meerwaarde
Helemaal mee oneens 0 3 0 3 0 6 Mee oneens 0 13 2 3 3 21 Niet mee eens/niet mee oneens 0 61 22 14 9 106 Mee eens 4 46 32 12 15 109 Helemaal mee eens 0 0 1 1 3 5 Weet niet/niet van toepassing 0 34 15 19 11 79 Niet ingevuld 0 1 0 0 1 2 Totaal 4 158 72 52 42 328 TABEL 10.6 RELATIE TUSSEN MEERWAARDE VAN DE WET BIBOB EN ACHTERAF LIEVER NIET VERLEENDE OVERHEIDSOPDRACHTEN
37. Komt het voor dat uw organisatie een OVERHEIDSOPDRACHT heeft verleend, waarbij uw organisatie dit achteraf gezien ­ in het kader van criminele facilitering ­ liever niet had gedaan? Ja Nee Weet Niet van Niet Totaal niet toepas- ingevuld sing 16. De Wet BIBOB heeft voor onze Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal organisatie zeker meerwaarde
Helemaal mee oneens 0 3 0 3 0 6 Mee oneens 0 12 1 5 3 21 Niet mee eens/niet mee oneens 2 62 26 5 11 106 Mee eens 3 54 35 9 8 109 Helemaal mee eens 0 1 1 0 3 5 Weet niet/niet van toepassing 3 34 14 18 10 79 Niet ingevuld 0 1 0 0 1 2 Totaal 8 167 77 40 36 328 Uit de tabellen blijkt dat alle organisaties die in het verleden te maken hebben gehad met criminele facilitering bij subsidieverstrekking, vinden dat de Wet BIBOB meerwaarde heeft. Van de organisaties die bij vergunningverlening ooit met criminele facilitering te maken hebben gehad, geeft 59% aan dat de Wet BIBOB meerwaarde heeft.
De onderzochte correlaties en verbanden laten geen duidelijke conclusies toe. D9086 ­ maart 2003 83


10.5 TOT SLOT

De Wet BIBOB is nog niet over de gehele linie van bestuursorganen even bekend. Ook maken niet alle bestuursorganen evenveel vaart met de implementatie van de Wet BIBOB. Tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat de proble- matiek ook niet bij alle bestuursorganen even groot is, zowel volgens de bestuurs- organen zelf als volgens de deskundigen. In dat licht is het niet verwonderlijk dat nog niet alle bestuursorganen een even grote prioriteit aan de Wet BIBOB toeken- nen.
In het Marktplanonderzoek zijn destijds vijf aandachtspunten geformuleerd: 1. Prioriteit leggen bij inzichtelijk maken van relevantie wetsvoorstel. 2. Bekendheid vergroten van de wettelijke mogelijkheden voor integriteitson- derzoek.
3. Naamsbekendheid en toepasbaarheid van het BIBOB-instrumentarium ver- groten.
4. Mogelijkheden bekijken van prijsstelling en levertermijnen. 5. Reputatie opbouwen. Positieve ervaring doet de behoefte toenemen. Ruim vier jaar na dato lijken deze aanbevelingen nog onverminderd relevant. Om de Wet BIBOB daadwerkelijk effect te laten hebben, moet de wet eerst daad- werkelijk zijn geïmplementeerd. Daarvoor zijn nog veel inspanningen vereist. Bovendien heeft de verschuiving van de datum van inwerkingtreding van de Wet BIBOB van 1 januari 2003 naar 1 juni 2003 mogelijk ook invloed op het gevoel van urgentie bij bestuursorganen voor de Wet BIBOB. Hoewel er enerzijds meer tijd is voor meer voorlichtingsinspanningen, zal het effect van de voorlichtingsbij- eenkomsten die reeds vorig jaar hebben plaatsgevonden afnemen (bijvoorbeeld als gevolg van personele wisselingen bij bestuursorganen). De uitkomsten van deze nulmeting zullen kunnen worden gebruikt om gerichte interventies te plegen bij groepen bestuursorganen. Op basis van de vorige para- graaf valt daarbij in ieder geval te denken aan:
· meer voorlichting in het algemeen
· specifieke voorlichtingsbijeenkomsten organiseren voor ZBO's en PBO's. · extra voorlichtingsmateriaal voor provincies ontwikkelen en toesturen · specifieke voorlichtingsinspanningen richten op officieren van justitie met het oog op hun sleutelrol bij de Wet BIBOB, wellicht via artikelen in vak- bladen
· specifieke aandacht besteden aan procedures omtrent privacygevoelige in- formatie bij waterschappen
D9086 ­ maart 2003 84


· intensivering van interdepartementaal overleg over de invoering van de Wet BIBOB
· bestuursorganen beter informeren over de financiële aspecten van de invoe- ring van de Wet BIBOB en BIBOB-adviezen
· tegemoetkomen aan personele capaciteitsproblemen bij bestuursorganen door efficiënte methodes aan te reiken, bijvoorbeeld standaardimplemen- tatieplannen of ovrzichtelijke stappenplannen voor de toepassing van de Wet BIBOB
· bij BIBOB-adviezen niet zonder meer het 'first in, first out'-beginsel hante- ren, maar een gedifferentieerd beleid overwegen ten aanzien van doorloop- tijden van BIBOB-adviezen.
Ook voor organisaties die met de Wet BIBOB moeten gaan werken, geldt ui- teraard dat zij zich zelf ook activerend zullen moeten opstellen om de Wet BIBOB op de juiste wijze binnen hun organisatie te implementeren en toe te passen.

D9086 ­ maart 2003 85