UNIVERSITEIT TWENTE

Verschil ophelderingspercentage politie zegt niet veel

EMBARGO tot dinsdag 18 maart 2003, 15.00 uur

'Prestaties politie Utrecht en Münster vergelijkbaar' Verschil ophelderingspercentage politie Nederland-Duitsland zegt niet veel

Te gemakkelijk is uit het verschil tussen de ophelderingspercentages van de politie in Nederland en Nordrhein-Westfalen geconcludeerd dat de politie in Duitsland veel beter presteert. Dat stelt Caroline Liedenbaum, die op 18 maart afstudeert aan de faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie van de Universiteit Twente. Op basis van een gedetailleerde vergelijking tussen de politieprestaties in Utrecht en Münster concludeert zij dat die elkaar niet veel ontlopen, ondanks een fors verschil in ophelderingspercentages. Caroline Liedenbaum heeft haar onderzoek gedaan bij het IPIT, Instituut voor Maatschappelijke Veiligheidsvraagstukken van de Universiteit Twente, onder leiding van dr. Guus Meershoek.

Tegenover een ophelderingspercentage van 15 procent in Nederland staat een percentage van 50 procent in Nordrhein-Westfalen, bleek uit recent onderzoek van Nijmeegse onderzoekers. Deze cijfers hadden betrekking op het jaar 1999. Liedenbaum heeft een vergelijking gemaakt tussen de stadsdistricten in Utrecht en het Polizeipräsidium Münster, een stad van vergelijkbare grootte in Nordrhein- Westfalen. In deze steden lopen de ophelderingspercentages vergelijkbaar uiteen (13,1 versus 47,1 procent). In haar onderzoek vraagt zij zich af in hoeverre de cijfers vergelijkbaar zijn en of de daadwerkelijke prestaties bij de opsporing evenzeer verschillen.

Caseload
Zo is het inwonertal van beide stedelijke gebieden wel gelijk, maar heeft Utrecht in dezelfde periode met bijna tweemaal zoveel geregistreerde misdaden te kampen. Het verschil in ophelderingspercentage tussen beide steden is bij een beperkt aantal misdrijven waaronder straatroof, diefstal uit auto's en fraude bijzonder groot. Utrecht heeft meer basispolitiepersoneel dan Münster, maar Münster heeft tweemaal zoveel tactische opsporingscapaciteit. De caseload van de individuele rechercheur is in Utrecht daarmee veel hoger dan in Münster: er is per misdrijf minder tijd voor opheldering. Utrecht kan prioriteiten stellen via 'case screening', in Münster mag dat niet. In Nederland mengt justitie zich in de prioriteitstelling, terwijl in Duitsland in beginsel altijd wordt 'doorgerechercheerd'. Daarnaast is er een verschil in de manier van registreren die invloed heeft op de hoogte van het ophelderingspercentage.

Liedenbaum heeft ook gekeken naar alternatieve prestatie-indicatoren. Zij zet bijvoorbeeld de beschikbare capaciteit aan personeel af tegen het aantal opgehelderde misdrijven. Met dezelfde politiecapaciteit is Münster in staat tweemaal zoveel misdrijven op te lossen (31 tegen 16 per full time equivalent, fte). Wordt echter rekening gehouden met het feit dat Münster meer capaciteit aanwendt in de tactische opsporing, dan ontlopen de aantallen opgeloste misdrijven per fte elkaar nauwelijks: 64 en 69. De politie in Münster spoort per misdrijf meer verdachten op (0,3) dan Utrecht (0,12). Maar wordt het aantal achterhaalde verdachten afgezet tegen de tactische opsporingscapaciteit, dan weten Utrecht en Münster respectievelijk 85 en 32 verdachten op te sporen. Dit zou zelfs aangeven dat Utrecht béter presteert, ware het niet dat de wijze van registratie het Utrechtse cijfer gunstig beïnvloedt.

Rechter
Het ophelderingspercentage heeft volgens Liedenbaum voor een goede meting van de politieprestaties 'belangrijke beperkingen'. Zo wordt het eindresultaat van de opsporing (het oordeel van de rechter) helemaal niet verdisconteerd. Uiteindelijk ontlopen de prestaties van de Duitse en Nederlandse politie elkaar waarschijnlijk niet veel, concludeert Liedenbaum.

Noot voor de pers,