Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk B&GA/03/17362 kenmerk: 2020307700
Onderwerp Datum Kamervragen van de leden Verburg en 19 maart 2003 Mosterd

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Verburg en Mosterd (beiden CDA), over de mogelijke onterechte bijstand voor gedetineerden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)



2

2020307700
Vragen van de leden Verburg en Mosterd (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over mogelijke onterechte bijstand voor gedetineerden. (Ingezonden 24 februari 2003)

Vraag 1
Herinnert u zich uw brief naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen "Bijzondere bijstand in geval van detentie"?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Hoe reëel acht u de veronderstelling dat de "momentopname" van 2001, ook van toepassing is op het gevoerde beleid van gemeenten tussen 1997 en 2001 en in het jaar 2002 en deelt u als gevolg hiervan de opvatting dat gemeenten willens en wetens, op dit punt gedurende zes jaar in strijd met de wet hebben gehandeld?

Antwoord 2
Het is reëel te veronderstellen dat het gevoerde beleid van gemeenten tussen 1997 en 2001 en in het jaar 2002 een zelfde beeld laat zien als de "momentopname" van 2001. De vraag of er daarbij sprake is van een "willens en wetens" handelen in strijd met de wet, kan niet zonder meer op basis van dit onderzoek worden beantwoord. Uit het IWI-rapport blijkt dat gemeenten er kennelijk van uitgaan dat zij in het kader van het gemeentelijke beleid bijzondere bijstand, de beleidsruimte hebben om aan gedetineerden bijzondere bijstand te verstrekken. Dit was namelijk vóór de invoering van de huidige Algemene bijstandswet (Abw) in 1996 wel het geval. Sinds 1996 bepaalt artikel 9 lid 1 onder a Abw dat "geen recht op bijstand heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen". Artikel 11 Abw bepaalt dat alleen ingeval van "zeer dringende redenen" en gelet op alle omstandigheden, hiervan kan worden afgeweken. Het uitgangspunt dat gedetineerden zijn uitgesloten van bijstandsverlening is in algemene zin ook opgenomen in de circulaire d.d. 14 april 1997 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze circulaire stond de algemene bijstandsverlening in geval van dagdetentie centraal; de bijzondere bijstandsverlening is daarin niet uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Van een gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de toepassing van de Abw ingeval van detentie echter geen sprake.

Vraag 3
Deelt u de opvatting dat de ten onrechte verstrekte uitkeringen in het kader van de (bijzondere) bijstand moeten worden teruggevorderd van de betreffende gemeenten?

Antwoord 3
Nee, terugvordering van de gemeenten van ten onrechte verstrekte bijzondere bijstand is niet mogelijk. Anders dan de algemene bijstand komen de gemeentelijke uitgaven in het kader van bijzondere bijstand niet (mede) ten laste van de begroting van SZW. Gemeenten ontvangen ten behoeve van de bijzondere bijstandsverlening een niet geoormerkt budget via het Gemeentefonds. Voorts is er in dit geval sprake van een inventariserend onderzoek door IWI, waarvan de bevindingen niet tot individuele gemeenten herleidbaar zijn.



3

Vraag 4
Zult u daartoe op korte termijn overgaan en bent u bereid de Kamer voor 1 maart 2003 te informeren over de wijze waarop u aan dit gedoogbeleid een resoluut einde maakt?

Vraag 5
Bent u bereid om op basis van bovenstaande ontwikkelingen het beleid inzake gedetineerden en bijstand nader te verduidelijken? Zo ja, hoe zult u dat doen?

Antwoord 4 en 5
Ik heb op 17 februari 2003 alle gemeenten door middel van een verzamelbrief op de hoogte gebracht van een aantal aspecten die betrekking hebben op bijstandsverlening aan en reïntegratie-inspanningen ten behoeve van (ex-)gedetineerden (bijvoorbeeld mogelijkheden ten aanzien van de inzet van Wiw-voorzieningen en het belang van een goede overdracht). Ik heb de Tweede Kamer per gelijke datum hiervan een afschrift doen toekomen. In bedoelde verzamelbrief ben ik ook ingegaan op de strekking van artikel 9 en 11 Abw. Ik heb daartoe apart een passage gewijd aan het dwingendrechtelijke karakter van artikel 9 lid 1 onder a Abw, en de mogelijkheid om alleen in geval van zeer dringende redenen (artikel 11 Abw) daarvan af te wijken. De beoordeling of er sprake is van "zeer dringende redenen" kan alleen plaatsvinden na een strikt individuele beoordeling van het voorliggende geval. Uit de (beperkte) jurisprudentie inzake artikel 11 Abw volgt dat er dan sprake moet zijn van "acute levensbedreigende omstandigheden". Hiervan zal in situaties van detentie geen sprake zijn, zodat in de praktijk de verlening van bijstand in geval van detentie uitgesloten is.

Voorts krijgen de gemeenten die aan het inventariserend IWI onderzoek hebben meegewerkt in de loop van de maand maart 2003 een brief waarin hen nog eens extra wordt gewezen op de betekenis en toepassingsmogelijkheden van de artikelen 9 en 11 Abw. In deze brief worden de gemeenten, voorzover zij thans nog een onjuist beleid voeren, verzocht het lokale beleid zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de wettelijke bepalingen. Indien desondanks aan de hand van een afzonderlijk toezichtsonderzoek door IWI blijkt dat een gemeente een contra legembeleid voert, wordt deze gemeente daarop apart door mij aangesproken.