20-03-2003 Gezichtssluier mag verboden worden door ROC
Twee deelnemers van het ROC te Amsterdam verzochten de Commissie
Gelijke Behandeling (CGB) om een spoedoordeel. Hun school verbood het
dragen van een Nikaab (gezichtssluier). De Commissie oordeelde vandaag
dat het ROC hiermee niet in strijd handelt met de
gelijkebehandelingswetgeving.
Verzoeksters, beide moslimas, dragen sinds korte tijd een
gezichtsbedekkende sluier in verband met hun geloof. In het klaslokaal
en tijdens tentamens doen zij de sluier af. Op de gangen en elders in
het schoolgebouw wensen zij de sluier echter wel te dragen. Het
bestuur van het ROC verbood echter gezichtsbedekkende kleding in de
gehele onderwijsinstelling.
Het bestuur van het ROC Amsterdam geeft aan dat het onderwijsproces
zich uitstrekt tot alle activiteiten die in de school plaatsvinden.
Het onderwijs vindt slechts gedeeltelijk in een klaslokaal plaats.
Steeds vaker wordt ook gewerkt in groepen op de gang of in een
computerlokaal. Daarbij vormt een gezichtssluier een belemmering voor
een goede communicatie tussen docenten en deelnemers en tussen
deelnemers onderling. In de tweede plaats kan het ROC personen die de
school gesluierd betreden niet identificeren, zodat zich onbevoegden
in het schoolgebouw kunnen ophouden. Als derde punt bracht het ROC
naar voren dat zij wettelijk verplicht is deelnemers voor te bereiden
op het functioneren in de maatschappij. Beide verzoeksters hebben een
stageplaats waar ze hun gezichtssluier niet dragen. Hoewel
verzoeksters erin geslaagd zijn een stageplaats te vinden, voorziet
het ROC toch problemen bij het vinden van stageplaatsen voor dragers
van een gezichtsbedekkende sluier.
Het verbieden van gezichtsbedekkende kleding leidt tot indirect
onderscheid op grond van godsdienst. Moslimas die ervoor kiezen een
gezichtssluier te dragen worden hierdoor immers benadeeld.
Het belang van een open interactie tussen deelnemers onderling en
tussen deelnemers en docenten is naar de mening van de CGB
zwaarwegend. Articulatie en de gezichtsuitdrukking maken onlosmakelijk
deel uit van een goede interactie. Zeker in het beroepsonderwijs waar
deelnemers worden voorbereid op het functioneren in de maatschappij.
Daarnaast is de identificatie van personen die zich in het gebouw
ophouden, cruciaal voor het leveren van een veilige leeromgeving.
Omdat deze belangen zich niet beperken tot strikt lesgebonden
activiteiten, acht de CGB een andere vorm dan een algemeen verbod
binnen het ROC niet mogelijk. De Commissie oordeelt dan ook dat het
indirecte onderscheid in deze zaak gerechtvaardigd is.
Het volledige oordeel (2003- 40) is te vinden op de website van de
CGB, www.cgb.nl