Erasmus Universiteit Rotterdam

21 maart 2003

Bloedvatafwijking en voeding dragen bij tot depressieve klachten bij ouderen

Niet alleen sociale problemen en levensgebeurtenissen, maar ook biologische factoren als bloedvatafwijking en voeding dragen bij tot depressie bij ouderen. Uit het onderzoek dat Henning Tiemeier verrichtte onder ruim 4000 ouderen in de Rotterdamse wijk Ommoord blijkt dat depressie op oudere leeftijd onder meer samenhangt met vernauwing van de bloedvaten. Hij verdedigt zijn proefschrift Biologische factoren bij depressie op oudere leeftijd op vrijdag 21 maart 2003 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Depressie is de meest frequente psychiatrische aandoening bij Nederlanders. Een op de vijf mensen wordt daardoor getroffen. Met de toename van het aantal ouderen in de bevolking groeit de belangstelling voor depressie op latere leeftijd. Een veelgestelde vraag is die naar de oorzaken van deze aandoening. Nadat het epidemiologisch onderzoek zich lange tijd concentreerde op sociale problemen en levensgebeurtenissen, hebben onderzoekers hun aandacht in de afgelopen jaren gericht op biologische factoren.

In de studie van Tiemeier werd de rol van bloedvatafwijkingen, ontstekingsfactoren en voeding bij het ontstaan van depressie onderzocht. In het kader van het ERGO-bevolkingsonderzoek onder 55+ bewoners in de Rotterdamse wijk Ommoord zijn meer dan 4000 mensen op depressieve symptomen en atherosclerose gescreend. Zon 363 personen met ernstige depressieve symptomen hebben een uitvoerig psychiatrisch interview ondergaan. Op deze manier kon worden aangetoond dat depressie op oudere leeftijd samenhangt met gegeneraliseerde atherosclerose proces.

De promovendus toonde met behulp van Doppler-techniek aan dat de bloedstroom in de hersenen bij depressieven is gereduceerd. Ook het vervolgonderzoek bij 1077 mensen met een MRI-scan van de hersenen bevestigde de belangrijke rol van vasculaire afwijkingen bij het ontstaan van depressie bij ouderen.

De promovendus vergeleek tevens de bloedspiegels van onverzadigde vetzuren en vitamines (E, B12 en foliumzuur) van mensen met en zonder depressie. Theoretisch zou een tekort aan bepaalde vetzuren evenals een vitaminegebrek de kans op depressie moeten verhogen. De analyses van de onderzoeker lieten inderdaad zien dat mensen met depressie een ongunstiger vetzuurprofiel in het bloed hebben, wat er bijvoorbeeld op kan wijzen dat zij minder olijfolie en meer vlees consumeren. Bovendien werd een verband gevonden tussen depressie en zowel vitamine B12, vitamine E als foliumzuur. Echter, alleen voor vitamine B12 was het verband met depressie onafhankelijk van lichamelijke ziekte. Alle andere verbanden konden worden verklaard door het feit dat oudere mensen met depressie over het algemeen minder gezond zijn. De onderzoeker concludeerde daarom dat van alle onderzochte voedingscomponenten slechts een vitamine B12-tekort een mogelijke oorzaak is van depressie. Ontstekingsprocessen dragen volgens Tiemeier maar in een heel klein deel van de algemene bevolking bij aan het ontstaan van depressie.

Promotor: prof.dr. A. Hofman, Epidemiologie

Noot voor de pers
Promotie vrijdag 21 maart 2003, 13.30 uur
Plaats: Woudestein, Senaatszaal
Info: afdeling Communicatie,
tel. (010) 408 1216/1777
e-mail persberichten@daz.eur.nl

pixel.gif] r1pixg.gif]